Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT2143

Datum uitspraak2005-03-23
Datum gepubliceerd2005-03-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/6479 WW + 03/6483 WW + 03/6484 WW en 04/254 TW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Betalingsonmacht. Verzoek vrijstelling griffierecht


Uitspraak

03/6479 WW, 03/6483 WW, 03/6484 WW en 04/254 TW U I T S P R A A K met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: [opposant], wonende te [woonplaats], opposant, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN Opposant heeft hoger beroep ingesteld tegen door de rechtbank Groningen op 15 december 2003 tussen partijen gegeven uitspraken, kenmerken AWB 03/729 WW, AWB 03/539 WW, AWB 03/668 WW en AWB 03/589 TW. Bij uitspraken van 17 november 2004 heeft de Raad met toepassing van artikel 8:54 van de Awb het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat opposant het griffierecht niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan en redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest. Tegen deze uitspraken is verzet gedaan. Het verzet is behandeld ter zitting van 9 februari 2005, waar opposant met voorafgaand bericht niet is verschenen. Geopposeerde heeft zich, zoals tevoren aangekondigd, ter zitting niet laten vertegenwoordigen. II. MOTIVERING In verzet heeft opposant gesteld dat hij, wegens betalingsonmacht, tijdig heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht en dat het op de weg van de Raad had gelegen om opposant in de gelegenheid te stellen zijn betalingsonmacht aan te tonen. Hetgeen opposant in verzet heeft aangevoerd is geen grond om het niet betalen van het griffierecht verontschuldigbaar te achten. De Raad overweegt daartoe dat aan opposant bij schrijven van 16 april 2004 is meegedeeld dat geen vrijstelling van het griffierecht mogelijk is, gelet op de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 22 van de Beroepswet. Tevens is opposant in voornoemd schrijven gewezen op de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen voor bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht. Voorts is aan opposant een extra ruime termijn gegeven om het griffierecht te voldoen. Daarbij wijst de Raad er nog op dat opposant blijkens zijn brief van 28 juni 2004 op enig moment over voldoende financiƫle middelen beschikte om het griffierecht te betalen. Gelet op het vorenstaande is er dan ook geen grond om het niet betalen van het griffierecht verontschuldigbaar te achten. Het verzet moet derhalve ongegrond verklaard worden. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het verzet ongegrond. Aldus gegeven door mr. T. Hoogenboom als voorzitter en mr. H.G. Rottier en mr. B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Graus als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2005. (get.) T. Hoogenboom. (get.) J.P. Graus.