Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT2447

Datum uitspraak2005-02-23
Datum gepubliceerd2005-03-24
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers110711
Statusgepubliceerd


Indicatie

(Im)materiële schadevergoeding: eiseres stelt haar artsen en het ziekenhuis aansprakelijk.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 110711 / HA ZA 04-432 Datum vonnis: 23 februari 2005 Vonnis in de zaak van [eiseres], wonende te Kapel-Avezaath, eiseres, procureur mr. H. van Ravenhorst, advocaat mr. R. Schoemaker te Zoetermeer, tegen de stichting INTERCONFESSIONELE STICHTING GEZONDHEIDSZORG RIVIERENLAND, gevestigd te Tiel, gedaagde, procureur mr. H. van Ravenhorst, advocaat mr. E.J. Wervelman te Utrecht. Het verloop van de procedure Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 30 juni 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering daarvan heeft een comparitie plaatsgevonden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Verder zijn nog de volgende processtukken gewisseld: ? een akte met productie van de zijde van [eiseres]; ? een antwoordakte van de zijde van het Ziekenhuis. Vervolgens is vonnis bepaald. De vaststaande feiten 1.1 Op 29 november 1998 is [eiseres] op de afdeling spoedeisende hulp van het Ziekenhuis langs geweest in verband met oogklachten. Het door het Ziekenhuis als productie 1 overgelegde 'medisch SEH-formulier' vermeldt als datum en tijdstip 29 november 1998 om 23.00, en voorts: "Om circa 23.30 weer vertrokken. Vond wachttijd te lang (ca 45 minuten). Neemt morgenochtend contact op met poli oogheelkunde." 1.2 Op 30 november 1998 zag [betro[betrokkene] (hierna: [betrokkene]), oogarts verbonden aan het Ziekenhuis, [eiseres] op de polikliniek oogheelkunde in verband met klachten aan het rechteroog. Die klachten bestonden uit een waas voor het rechteroog, gecombineerd met een aantal zwarte vlekjes. [eiseres] is direct opgenomen in het Ziekenhuis. Zij is vervolgens op 2 december 1998 onder algehele narcose door [betrokkene] aan het rechteroog geopereerd. Het operatieverslag is door het Ziekenhuis als productie overgelegd. [betrokkene] heeft [eiseres] medicatie voorgeschreven, te weten Dexamytrex oogdruppel vijf maal daags, alsmede Atropine oogdruppel twee maal daags. [eiseres] is op vrijdag 4 december 1998 uit het Ziekenhuis ontslagen. Er werd een controleafspraak gemaakt voor 8 december 1998. Bij brief van 11 december 1998 heeft [betrokkene] de huisarts van [eiseres] het volgende geschreven: "Voornoemde patiënte zag ik op 30-11-1998 op de poliklininiek in verband met een verminderde visus OD. Patiënte had in het weekend contact gehad met de eerste hulp alhier en haar was gevraagd ter beoordeling in het ziekenhuis te komen. In verband met andere acute werkzaamheden moest zij drie kwartier à één uur wachten wat haar slecht uitkwam waarop zij naar het ziekenhuis ging. Visus OD: slechts handbewegen. Fundusscopie: toont een forse ablatio retinae van de temporale bovenkwadrant OD met een defect op negen à tien uur. Patiënte is met spoed opgenomen en aangezien de macula aflag in eerste instantie bedrust gegeven waarmee de ablatio mooi uitzakte. Op 02-12-1998 is onder algehele narcose het rechteroog geopereerd waarbij middels een punctie het subretinale vocht is gedraineerd en het ophechten van een cerclage en een plombe het defect is opgedrukt. Post operatief lag het netvlies aan en was het droog. Medicatie: Dexamytrex oogdruppels vijf maal daags, Atropine oogdruppels twee maal daags en op 04-12-1998 is zij ontslagen. Op 08-12-1998 was er een controle afspraak waarop zij niet is verschenen. Inmiddels was zij voor controle in het A.Z.U. in Utrecht op de polikliniek verschenen waarover wij telefonisch contact hadden." 1.3 Op maandag 7 december 1998 is [eiseres] in verband met klachten aan het rechteroog, bestaande uit onder meer een tranenvloed aan dat oog, naar de afdeling oogheelkunde van het AZU in Utrecht gegaan alwaar zij werd opgenomen. Daar is vastgesteld dat sprake was van 'endophthalmitis OD' en is later uit een 'c.v. biopt een mogelijk coagulase negatieve staphylococ' gekweekt. Op 15 december 1998 is [eiseres] uit het AZU ontslagen. De brief van [betrokkene], oogarts, en [betrokkene], arts assistente oogheelkunde, van 22 december 1998 aan [betrokkene] vermeldt, voor zover van belang, het volgende: "opnamegegevens Datum opname: 07-12-1998 Datum ontslag: 15-12-1998 Intentie opname: therapeutische behandeling. Opname-indicatie: endophthalmitis OD Heropname: nee De oogheelkundige voorgeschiedenis vermeldt myopie, verder geen bijzonderheden. Op 2-12-1998 werd een conventionele ablatio chirurgie OD uitgevoerd in Tiel. Drie dagen postoperatief werd de visus in OD minder. Geen pijn, wel drukgevoel. (....). De algemene anamnese vermeldt: gezond. Oogheelkundig onderzoek bij opname: Visus OD: (S-5.25=C - 0.5 x 20?): Lichtperceptie. Dubieuze projectie. Visus OS: (S-5=C - 1.5 x 60?): 0.63, stenopaeisch 0.8. Intra-oculaire druk ODS: 6 - 12 mm Hg. Spleetlamponderzoek OD: oogleden geen bijzonderheden, endotheel beslag op de cornea, VOK cel 3+, Tyndall +, hypopyon ? 1mm, iris geen bijzonderheden, pupil in mydriasis, lens geen bijzonderheden, c.v. troebelingen 2+, cel 2+ met tobacco dust +. Spleetlamponderzoek OS: geen bijzonderheden, behoudens in het glasvocht enige troebeling. Funduscopie OD: in mydriasis: rode reflex -. Funduscopie OS: in mydriasis: papil scherp, macula en periferie geen bijzonderheden. Ultrasonografie OD: aanliggend, forse c.v. troebelingen zichtbaar, tractie bij indentatie zichtbaar. Advies: vitrectomie. Er werd een VOK punctie OD en C.V. biopt uitgevoerd. Een conjuctiva kweek werd uitgevoerd en Vancomycine en Ceftazidim intravitreaal achtergelaten in OD. Er werd intraveneus gestart met Ceftazidim 3dd 2 gram en Vancomycine 2dd 750 mg. Op 7-12-1998 kwam er een mogelijke gram positieve coc uit de kweek. In overleg met Microbiologie: Vancomycine is afdoende. Op 8-12-1998 werd er een retractie gezien van de iris rond diafragma, de hypopyon was verdwenen en het c.v. leek rustiger, maar wel ongeorganiseerd en troebel, zodat werd besloten tot vitrectomie OD. Op 9-12-1998 werd onder algehele anaesthesie een vitrectomie OD uitgevoerd in combinatie met lensectomie, epiretinale membranectomie. Lasercoagulatie en SF6 20% gas. Peroperatief werd er een abrasio cornea verricht. Twee uur na de operatie werd gestart met Vancomycine en Ceftazidim druppel à twee uur. Inmiddels was er uit het c.v. biopt een mogelijk coagulase negatieve staphylococ gekweekt, Vancomycine was afdoende in overleg. Op 15 december 1998 kon patiënte de kliniek verlaten. Patiënte is op 8-12-1998 met Prednison 2 dd 30 mg gestart in combinatie met Zantac 2 dd 150 mg. Oogheelkundig onderzoek bij ontslag: Visus OD: s.c. 1/300, goede projectie. Intra-oculaire druk OD: 8 mm Hg. Spleetlamponderzoek OD: cornea erosie+, afakie, gasbel zichtbaar (..) van de pupilopening. Funduscopie OD: in mydriasis: gasbel in situ, beneden de retina zichtbaat, aanliggend. (...) Samenvatting Hoofddiagnose: endophthalmitis OD. Nevendiagnose: status na ablatio chirurgie OD. Verrichtingen: diagnostiek en pars plana vitrectomie, gas, lensectomie OD. Complicaties: geen, behalve peroperatief abrasio corneae OD. Ontslag naar: huis. Nazorginstanties: polikliniek AZU." 1.4 Oogarts [betrokkene] en arts assisente [betrokkene], beiden verbonden aan de afdeling oogheelkunde van het AZU, hebben [betrokkene] bij brief van 9 februari 1999 geschreven. Die brief bevindt zich eveneens bij de stukken. 1.5 In opdracht van [eiseres] en op basis van de door haar aangeleverde documenten, heeft [betrokkene], apotheker verbonden aan TNO, Divisie Technologie in de gezondheidszorg, afdeling Preventie en Gezondheid, onderzoek gedaan naar de vraag of de aangeleverde documentatie 'een redelijke onderbouwing geeft van de zorgvuldige reiniging, desinfectie, verpakking, sterilisatie en vrijgave met bijbehorende logistiek van het oogheelkundig medisch instrumentarium zoals toegepast/gebruikt bij de oogheelkundige ingreep bij mevr. [eiseres] op 2 december 1998 in het ziekenhuis rivierenland te Tiel'. Zijn rapport dateert van maart 2003 en bevindt zich, tezamen met de documenten waarop dit berust, bij de stukken. De samenvattende conclusie van het rapport van TNO luidt: "Op basis van de mij beschikbaar gestelde documenten en registraties in de zaak [eiseres] (...) kom ik tot de conclusie dat de voor mijn beoordeling relevante dossier secties niet in redelijkheid aantonen dat zowel de technische staat van de sterilisatoren alsook de borging van het bij voortduring goed blijven functioneren van deze technische voorziening alsmede de borging en registratie van het cruciale logistieke processen ten tijde van het incident (...) voldoende waren geborgd. De beschikbaar gestelde documenten en registraties tonen niet aan dat mijns inziens aan artikel 4 lid 1 "Het uitvoeren van artikel 3 omvat mede de systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de zorg" van de kwaliteitswet zorginstellingen is voldaan." 1.6 Door TNO is een vervolgrapport opgemaakt, gedateerd 7 oktober 2003. Dat rapport bevindt zich eveneens bij de stukken. Het geschil 2. [eiseres] vordert, zakelijk weergegeven, dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: a. gedaagden hoofdelijk zal veroordelen om aan [eiseres] ter zake van immateriële schadevergoeding een bedrag van € 50.000,-- te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 november 1998; b. gedaagden hoofdelijk zal veroordelen om aan [eiseres] bij wijze van voorschot op de geleden materiële schade een bedrag van € 10.000,-- te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 november 1998; c. gedaagden hoofdelijk zal veroordelen om aan [eiseres] ter zake van buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 6.339,15 te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 november 1998. 3. Daaraan heeft zij tegen de achtergrond van de vaststaande feiten ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat er door het ziekenhuis onzorgvuldig is gehandeld bij de operatie op 2 december 1998 omdat er tijdens of vlak voor/na de operatie met niet voldoende gesteriliseerde instrumenten is gewerkt, als gevolg waarvan een bacteriële infectie aan het rechteroog van [eiseres] is ontstaan waardoor zij het gezichtsvermogen aan dat oog heeft verloren. Het Ziekenhuis is aansprakelijk op grond van art. 6:162 BW en/of art. 6:173 BW. Voorts verwijt zij het Ziekenhuis dat de oogartsen onbereikbaar bleken tijdens de weekenddienst van 5/6 december 1998. Daardoor is nagelaten aan [eiseres], die op 2 december 1998 was geopereerd en (pijn) klachten aan het geopereerde oog had, adequate zorg te bieden in dat bewuste weekend, waarna zij noodgedwongen op maandag 7 december 1998 is uitgeweken naar het AZU te Utrecht. De dienstdoende oogarts was [betrokkene]. Het Ziekenhuis heeft daardoor onzorgvuldig gehandeld en is aansprakelijk op grond van art. 7:462 BW alsmede op grond van art. 6:170 en art. 6:171 BW. Ten slotte verwijt zij oogarts [betrokkene] een verkeerd advies te hebben gegeven door haar op zaterdag 5 december 1998 te adviseren zich op maandag 7 december 1998 in het Ziekenhuis te melden. Dat advies was fout, omdat [betrokkene] haar direct had moeten verwijzen naar het Ziekenhuis. In dat geval had, aldus [eiseres], het letsel aan het rechteroog voorkomen kunnen worden, althans minder ernstige gevolgen gehad. Het Ziekenhuis is op grond van art. 6:162 BW juncto art. 7:462 BW, alsmede op grond van art. 6:170 juncto art. 6:172 BW aansprakelijk. 4. Het Ziekenhuis en [betrokkene] voeren gemotiveerd verweer. Daarop zal, voor zover van belang, hierna worden ingegaan. De beoordeling van het geschil de vordering tegen [betrokkene] 5. Op de comparitie heeft [eiseres] naar aanleiding van de op die zitting door [betrokkene] afgelegde verklaring meegedeeld dat zij de vordering, voor zover ingesteld tegen [betrokkene], intrekt. Partijen hebben daarom afgesproken dat de zaak op de rol zou worden doorgehaald hetgeen vervolgens ook is geschied. Voor zover de vorderingen tegen [betrokkene] zijn ingesteld behoeft daarop dus niet meer te worden beslist. de vordering tegen het Ziekenhuis 6. Daaruit, en uit de door [eiseres] op de comparitie afgelegde verklaring, leidt de rechtbank overigens af dat [eiseres] ook het Ziekenhuis niet langer aansprakelijk houdt (op grond van art. 6:162 juncto art. 4: 462 BW en art. 6:170 juncto art. 6:172 BW) voor een beweerdelijk door [betrokkene] verkeerd gegeven advies. 7. [eiseres] is door dr. [betrokkene], als oogarts verbonden aan het Ziekenhuis, op 2 december 1998 geopereerd in verband met een netvliesloslating aan het rechteroog. [betrokkene] had op 30 november 1998 vastgesteld dat er sprake was van een verminderde visus OD. Blijkens een voor een ieder toegankelijke kenbron, te weten het Zakwoordenboek der Geneeskunde, 26e geheel herziene druk, Arnhem 2000, betekent dit dat sprake was van een verminderd gezichtsvermogen aan het rechteroog (verminderde visus OD = verminderd gezichtsvermogen oculus dexter, rechter oog, rb). Op maandag 7 december 1998 is [eiseres] met pijnklachten aan het rechteroog opgenomen op de afdeling oogheelkunde van het AZU te Utrecht. Daar is endophthalmitis aan het rechteroog vastgesteld (volgens genoemde kenbron een exsudatieve ontsteking in het inwendige van de oogbol, leidend tot glasvochtabces of etterige iritis), heeft op 9 december 1998 de in het onder 1.3 genoemde verslag vermelde operatie aan dat oog plaatsgevonden en is een 'mogelijk coagulase negatieve staphylococ' gekweekt. Niet in geschil is dat [eiseres] het totale gezichtsvermogen aan het rechteroog heeft verloren. 8. [eiseres] verwijt het Ziekenhuis in de eerste plaats dat onzorgvuldig is gehandeld omdat rondom de operatie op 2 december 1998 gebruik is gemaakt van onvoldoende gesteriliseerde instrumenten als gevolg waarvan een bacteriële infectie aan het rechteroog is ontstaan. Die infectie heeft tot algehele blindheid aan dat oog geleid. 9. Indien komt vast te staan dat de bij de operatie op 2 december 1998 betrokken hulpverleners - waaronder dr. [betrokkene] - gebruik hebben gemaakt van onvoldoende gesteriliseerde instrumenten is daarmee gegeven dat zij niet hebben voldaan aan de op hen ingevolge art. 7:453 BW rustende zorgplicht bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. In dat geval is het Ziekenhuis daarvoor op de voet van art. 7:462 BW aansprakelijk. Voor zover [eiseres] aansprakelijkheid van het Ziekenhuis tevens grondt op art. 6:77 en art. 6:173 BW kan haar dat niet baten omdat uit de stellingen van [eiseres] niet volgt dat bij de uitvoering van de overeenkomst gebruik is gemaakt van een zaak die daartoe ongeschikt is (art. 6:77 BW) en evenmin dat de arts (als bezitter) gebruik heeft gemaakt van een zaak die niet voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden daaraan mocht stellen. Anders gezegd: de kern van het verwijt van [eiseres] is niet dat het bij de operatie gebruikte instrumentarium daarvoor op zichzelf ongeschikt of gebrekkig was, maar enkel dat dit instrumentarium niet voldoende gesteriliseerd was terwijl dit wel had gemoeten. Op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv geldt als uitgangspunt dat op [eiseres] de last rust de feiten te stellen en zonodig te bewijzen waaruit het door haar gestelde verwijt kan volgen. Met handhaving van die hoofdregel geldt wel dat van het aansprakelijk gestelde ziekenhuis mag worden verlangd dat zij tegenover de desbetreffende stellingen van de patiënt voldoende feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van zijn betwisting (vgl HR 13 januari1995, NJ 1997, 175 en HR 7 september 2001, NJ 2001,615). 10. Dat bij [eiseres] sprake was van een bacteriële infectie aan het rechteroog baseert zij kennelijk hierop dat in de brief van de afdeling oogheelkunde van het AZU te Utrecht van 22 december 1998 wordt gemeld dat er 'uit het C.V. biopt een mogelijk coagulase negatieve staphylococ' was gekweekt. De stelling dat deze bacteriële infectie zijn oorsprong vindt in onvoldoende gesteriliseerde apparatuur onderbouwt zij met een verwijzing naar het onder 1.6 genoemde rapport van TNO. De conclusie van TNO is dat een beoordeling van de relevante door het Ziekenhuis aangeleverde dossiers 'niet in redelijkheid aantonen dat zowel de technische staat van de sterilisatoren alsook de borging van het bij voortduring goed blijven functioneren van deze technische voorziening alsmede de borging en registratie van het cruciale logistieke processen ten tijde van het incident voldoende waren geborgd'. In het bijzonder schrijft TNO (blad 4/7 onder 10, respectievelijk 11) dat het Ziekenhuis niet aannemelijk heeft gemaakt dat de instrumenten die bij de operatie van [eiseres] zijn gebruikt waren gesteriliseerd. Voorts schrijft TNO dat door het ontbreken van de in 1998 vigerende werkinstructies gecombineerd met de onvoldoende validatiestaat van de autoclaaf (de rechtbank begrijpt: een stoomsterilisator onder verhoogde druk) en het ontbreken van de logistieke bewijsvoering met betrekking tot de operatie instrumentenset toegepast bij [eiseres], er alle reden is 'te twijfelen aan de borging van de noodzakelijke kwaliteit van de verleende zorg op het gebied van reiniging, desinfectie en sterilisatie'. In verband met dit laatste wordt opgemerkt dat het vernietigen van deze informatie binnen een termijn van 6 maanden strijdig is met artikel 3 van de kwaliteitswet Zorginstellingen, en dat onderzoek naar de digitale brongegevens van de sterilisator geen bewijs van sterilisatie van de instrumenten is. Het is, aldus TNO, de vraag of het achteraf uitprinten/analyseren van brongegevens tijdens de validatie expliciet is onderzocht en of is vastgesteld dat de digitale 'raw data' beschermd zijn tegen manipulatie. 11. Het Ziekenhuis betwist gemotiveerd dat in het AZU te Utrecht een bacteriële infectie aan het rechteroog van [eiseres] is vastgesteld. Dat dit is vastgesteld blijkt niet uit de onder 1.3 genoemde brief van de afdeling oogheelkunde van het AZU van 22 december 1998. Óf daadwerkelijk sprake is geweest van een bacteriële infectie en zo ja, welke, dan wel of sprake is geweest van een steriele ontsteking kan, aldus de namens het Ziekenhuis op de comparitie gegeven toelichting, slechts worden vastgesteld op basis van de kweekuitslag van het AZU. Indien daaruit zou blijken dat sprake is geweest van een steriele ontsteking zou dat er op duiden dat geen sprake is geweest van een gebruik van niet steriele instrumenten bij de operatie op 2 december 1998. 12. In het verlengde daarvan betwist het Ziekenhuis dat bij de operatie op 2 december 1998 gebruik is gemaakt van niet voldoende gesteriliseerde instrumenten. Zij wijst er overigens op dat het enige intra-oculaire moment tijdens de operatie een sclerale punctie is geweest, warbij de sclera wordt gecauterd die vervolgens met een disposable 'sikkel' mesje wordt gepunctuurd. Dat is disposable materiaal dat niet binnen de muren van het Ziekenhuis wordt gesteriliseerd, maar wordt betrokken van derden. De sclerapunctie is vervolgens, aldus het Ziekenhuis, gesloten met Vycryl 7.0 en gecryocoaguleerd, en het daarbij gebruikte extra-oculair bandje en explant zijn eveneens disposable siliconen materialen die niet door het Ziekenhuis worden gesteriliseerd. Vervolgens is de conjunctiva en het tenon met Vycril gesloten en is subconjunctivaal tobramycine gespoten. Ten slotte is volgens het Ziekenhuis chloramfenicol oogzalf in het oogachtergelaten. Dat betreft anti-bacteriële middelen. 13. Onder overlegging van een rapportage van [betrokk[betrokkene], EMLog, deskundige steriele medische hulpmiddelen, van 28 mei mei 2004 (hierna: het rapport van [betrokkene]) betwist het Ziekenhuis de bevindingen en conclusies van de beide onder 1.5 en 1.6 genoemde rapporten van TNO. [betrokkene] schrijft dat hij op basis van de aangeleverde documentatie en op grond van uitgevoerd aanvullend onderzoek de conclusies uit de rapporten van TNO niet kan bevestigen, en wel om - zakelijk samengevat - de volgende redenen: ? Het onderzoek van TNO betreft slechts een 'deskstudie', terwijl aanvullend onderzoek noodzakelijk is; ? Met betrekking tot het deskundigheidsniveau van de medewerkers in 1998 geldt dat zij in het bezit zijn van het diploma 'sterilisatie assistent'; ? Dat de sterilisatieprotocollen niet meer beschikbaar zijn is in overeenstemming met art. 7 lid 3 van het Besluit gesteriliseerde medische hulpmiddelen in ziekenhuizen uit 1983, dat een bewaartermijn van tenminste zes maanden voorschrijft; ? De sterilisatoren voldoen aan de in 1995 geldende Nederlandse richtlijnen. Onderhoud heeft halfjaarlijks plaatsgevonden en hervalidatie is gemiddeld eenmaal per jaar uitgevoerd; ? Indien de sterilisatoren niet zouden functioneren zou het infectieprobleem niet beperkt blijven tot één patiënt; ? Dat de logistiek van het instrumentarium niet zou kloppen, waardoor instrumentarium onsteriel gebruikt zou kunnen worden, is niet gebaseerd op relevante waarnemingen; dit is alleen mogelijk als meerdere medewerkers hun taak verzaken; ? De conclusie dat 'voldoende registratie beschikbaar (zijn) gesteld welke aantonen dat de sterilisatieapparatuur zich niet in de vereiste toestand van validatie bevond' wordt niet onderschreven. In 1998 was toepassing de Nederlandse richtlijn R 6103. Aan de daarin voorgeschreven eisen van validatieonderzoek en frequentie daarvan is voldaan; ? Met betrekking tot de mogelijk gevonden coagulase negatieve staphylococ (CNS) wordt nader onderzoek geadviseerd; het is mogelijk dat sprake is van een laboratoriumbesmetting. Een andere oorzaak zou kunnen zijn een auto-infectie. Met 100% zekerheid is te stellen dat de mogelijk gevonden CNS met 100% zekerheid wordt geïnactiveerd in het sterilisatieproces zoals dat plaatsvindt - en in 1998 vond - in het Ziekenhuis. 14. Op de comparitie heeft het Ziekenhuis daar nog het volgende aan toe gevoegd. Hetgeen er in de autoclaaf tijdens het sterilisitatieproces plaatsvindt wordt digitaal vastgelegd, dat wil zeggen dat er een 'real time print' van gemaakt wordt. Die print wordt een jaar bewaard, en is dus thans niet meer beschikbaar. Het Ziekenhuis heeft echter anderhalf jaar later de digitale gegevens van de computerlezing terug kunnen vinden. Die gegevens zijn nog steeds beschikbaar. 15. Gelet op het verweer van het Ziekenhuis dient allereerst de vraag te worden beantwoord of bij [eiseres] - kort gezegd - sprake was van een bacteriële infectie dan wel van een steriele ontsteking aan het rechteroog. Tussen partijen is op zichzelf immers niet in geschil dat een steriele ontsteking er op duidt dat er geen sprake is geweest van een gebruik van niet steriele instrumenten rondom de operatie op 2 december 1998. Indien dat komt vast te staan, ontvalt in zoverre de grondslag aan de vordering. Op de comparitie is besproken dat een deskundige zal worden benoemd ter beantwoording van genoemde vraag. Blijkens hun respectieve akten zijn partijen het eens geworden over de te benoemen deskundige, te weten [betrokkene], arts microbioloog en hoogleraar infectiepreventie, verbonden aan het Radboudziekenhuis te Nijmegen, alsmede over de aan de deskundige voor te leggen vragen die de rechtbank in het dictum overneemt. [betrokkene] heeft desgevraagd meegedeeld bereid en in staat te zijn het onderzoek uit te voeren. [eiseres] heeft ten behoeve van het onderzoek bij haar laatste processtuk onder meer in het geding gebracht de beschikbare gegevens van de afdeling oogheelkunde van het AZU te Utrecht. Aan de hand van de opgave van de deskundige wordt het voorschot op zijn loon bepaald op € 1.000,-- inclusief Omzetbelasting. Op grond van hetgeen hiervoor onder 8 en 9 is overwogen ligt in de rede [eiseres] wordt belast met de kosten ter zake van dat voorschot. 16. Afhankelijk van de uitkomst van het deskundigenonderzoek zal aan de orde komen de (door het Ziekenhuis gemotiveerd bestreden) stelling van [eiseres] dat rondom de operatie van 2 december gebruik is gemaakt van niet voldoende gesteriliseerde instrumenten. Het is om die reden dat de rechtbank reeds thans aanvullend de vraag aan de deskundige zal voorleggen of hij iets kan zeggen omtrent de mogelijke oorzaak/oorzaken van de eventueel vastgestelde bacteriële infectie dan wel steriel ontsteking. Gelet op hetgeen hiervoor onder 9, laatste zin is overwogen, ligt het overigens op de weg van het Ziekenhuis dat zij de (volgens haar beschikbare) digitale gegevens van de computerlezing van het sterilisatieproces ten tijde van de operatie, voorzien van een heldere toelichting, in het geding brengt. 17. [eiseres] verwijt het Ziekenhuis in de tweede plaats onbereikbaarheid van de oogartsen in het weekend en een onjuist op zaterdag 5 december 1998 gegeven advies om op maandag contact met de dienstdoende oogarts op te nemen. [eiseres] heeft in dat verband op de comparitie, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard. Op vrijdag 4 december 1998 is zij uit het Ziekenhuis ontslagen. Vrijdagnacht kreeg zij een heftige tranenvloed aan het rechteroog, waarna zij op zaterdagochtend het Ziekenhuis heeft gebeld. Zij kreeg een telefoniste aan de lijn. Zij heeft die telefoniste verteld wat er aan de hand was en heeft gevraagd naar een oogarts. Haar werd meegedeeld dat zij zou worden teruggebeld, in verband waarmee zij naam en telefoonnummer heeft achtergelaten. Omdat zij niet werd teruggebeld heeft zij vroeg in de middag wederom met het Ziekenhuis gebeld, het probleem wederom uitgelegd en gevraagd naar een oogarts. De telefoniste deelde mee dat zij haar best zou doen. Rond 16.00 die dag werd zij teruggebeld door een vrouw die [eiseres] in haar beleving vertelde dat zij oogarts was en van wie zij zich geen naam kan herinneren. Die vrouw heeft het verhaal aangehoord en meegedeeld dat zij maandag contact moest opnemen met de dienstdoende oogarts. Op maandag heeft [eiseres] weer met het Ziekenhuis gebeld en wederom naar een oogarts gevraagd. Toen kreeg zij te horen dat één oogarts bezig was met opereren en dat ook de andere oogarts bezet was, en dat zij 's-middags maar moest terugbellen. 18. Het Ziekenhuis betwist dat [eiseres] in het weekend van 5 en 6 december 1998 diverse malen telefonisch contact met het Ziekenhuis heeft opgenomen. Zij bestrijdt voorts de door [eiseres] aan de telefoniste toegeschreven mededelingen op 5 en 7 december 1998. Die mededelingen zijn zo niet gedaan omdat er in de achterwacht was voorzien. Van onbereikbaarheid van de in het Ziekenhuis werkzame artsen was dus geen sprake. Het Ziekenhuis wijst er in dat verband op dat naast de dienstdoende oogarts die bereikbaar is per mobiele telefoon en semafoon altijd een achterwachtdienst bestaat die eveneens per mobiele telefoon en semafoon bereikbaar is. Dat weekend had oogarts [betrokkene] bereikbaarheidsdienst, zo stelt het Ziekenhuis onder verwijzing naar het als productie 5 overgelegde schema, en navraag heeft uitgewezen dat [eiseres] niet aan [betrokkene] bekend is. De rechtbank kan overigens uit dat schema niet kan afleiden dat er dat weekend ook een dienstdoende oogarts beschikbaar was en zo ja wie dat was. Wel kan daaruit worden afgeleid dat [betrokkene] op maandag 7 december 's-ochtends een operatieprogramma had en 's-middags een spoedspreekuur, terwijl [betrokkene] 's-ochtends spoedspreekuur had en 's-middags opereerde. Voorts heeft het Ziekenhuis gesteld dat het incidenteel voorkomt dat dienst doende artsen niet bereikbaar zijn voor de receptie van het Ziekenhuis en dat in dat geval daarvan aantekening wordt gemaakt op een 'zwartlijst'. Het Ziekenhuis heeft een kopie van de zwartlijst van december 1998 overgelegd waarop de naam van [eiseres] niet voorkomt. 19. Het staat tussen partijen vast dat de situatie van een patiënt als [eiseres], die op 2 december 1998 aan het oog is geopereerd en kort daarna pijnklachten vertoont, alarmerend is hetgeen door het Ziekenhuis bij antwoord onder 13 is erkend. Op grond van die klachten zou [betrokkene] [eiseres] naar het Ziekenhuis hebben laten komen, zo heeft [betrokkene] op de comparitie verklaard. Gelet daarop valt voorshands aan te nemen dat de oogartsen in het Ziekenhuis in hun uit art. 7:453 BW voortvloeiende zorgplicht tegenover [eiseres] tekort zijn geschoten indien komt vast te staan dat zij in het weekend van 5/6 december 1998 praktisch onbereikbaar waren en op zaterdag door één van hun tegen [eiseres] is gezegd dat zij op maandag 7 december maar contact met de dienstdoende oogarts moest opnemen. De juistheid van die door [eiseres] gestelde feiten staat echter, gelet op de onder 18 weergegeven gemotiveerde betwisting van het Ziekenhuis van die feiten, (nog) niet vast. [eiseres] heeft onvoldoende kunnen reageren op het onder 18 weergegeven verweer van het Ziekenhuis. Afhankelijk van de uitkomst van de beoordeling ten aanzien van het onder 8 genoemde verwijt zal zij daartoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld. Overigens volgt uit de hiervoor onder 9, laatste zin, genoemde regel dat van het Ziekenhuis dan kan worden verlangd dat zij, voor zover mogelijk, opgave doet van de naam van de in het weekend van 5/6 december 1998 dienstdoende oogarts en van de naam/namen van in dat weekend werkzame telefoniste(s), en voorts dat zij bij die personen navraag doet of zij zich (een) telefoongesprek(ken) met [eiseres] in dat weekend kunnen herinneren. 20. Indien de door [eiseres] gestelde feiten genoegzaam komen vast te staan rijst overigens nog de vraag naar het causaal verband tussen de verweten onbereikbaarheid van de oogartsen en het onjuiste verwijzingsadvies op zaterdag 5 december 1998 enerzijds en de kort daarna opgetreden blindheid aan het rechteroog anderzijds. Aangenomen moet worden dat dit causaal verband zal zijn gegeven indien genoegzaam komt vast te staan dat de blindheid voorkomen had kunnen worden in het geval dat de oogartsen bij voldoende bereikbaarheid [eiseres] op 5 december 1998 reeds naar het Ziekenhuis zouden hebben laten komen. Ook daarover heeft [eiseres] zich nog niet kunnen uitlaten. Zij zal ook daartoe, afhankelijk van de uitkomst van de bewijslevering, in de gelegenheid worden gesteld. 21. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Tussentijds hoger beroep van dit vonnis is uitgesloten, behoudens ten aanzien van het provisionele deel daarvan. De beslissing De rechtbank, recht doende, beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen: 1. [eiseres] is op 2 december 1998 geopereerd aan haar rechteroog. Na deze operatie heeft zich een infectie voorgedaan. Ter discussie staat nu of er sprake is van een bacteriële infectie dan wel van een steriele ontsteking. Beschikt u over de door [eiseres] in haar laatste processtuk in het geding gebrachte stukken, zowel van de afdeling oogheelkunde van het AZU te Utrecht, van de oogartsenpraktijk Tiel alsmede van de afdeling oogheelkunde van het ziekenhuis te Tiel? 2. Beschikt u over voldoende gegevens om te kunnen vaststellen of er bij betrokkene in december 1998 sprake is geweest van een bacteriële infectie, dan wel van een steriele ontsteking? 3. Zo nee, waarom niet. Zo ja, kunt u dan aangeven van welk van beiden naar uw oordeel sprake is geweest? Wilt u uw antwoord zo uitgebreid mogelijk motiveren? 4. Kunt u iets zeggen over de mogelijke oorzaak/oorzaken van de door u vastgestelde bacteriële infectie of steriele ontsteking en zo ja, met welke mate van zekerheid Wilt u uw antwoord zo uitgebreid mogelijk motiveren? 5. Welke andere feiten of omstandigheden, gebleken uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak? benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten: [deskundige], arts microbioloog en hoogleraar infectie preventie, p/a Canisius Wilhelmina Ziekenhuis Weg door Jonkerbos 1000, 6532 SZ Nijmegen, tel: 024 - 3657514/3657535 , bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden, bepaalt dat [eiseres] vóór 2 maart 2005 (kopieën van) de overige processtukken en - voor zover mogelijk - de andere door de deskundige noodzakelijk geachte stukken aan de deskundige zal doen toekomen, bepaalt dat [eiseres] voor 2 maart 2005 als voorschot op de kosten inclusief omzetbelasting van de deskundige € 1.000,-- ter griffie van deze rechtbank dient te deponeren door dit bedrag over te maken op rekening nummer 19.23.00.717 ten name van Rechtbank Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem, onder vermelding van zaak- en rolnummer 110711/HA ZA 2004 - 432; bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van dit voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het onderzoek behoeft te beginnen, bepaalt dat de deskundige zich met vragen over het onderzoek kan wenden tot de rechter mr. R.A. van der Pol, bepaalt dat de plaats en de tijd waar en wanneer de deskundige tot het onderzoek zal overgaan, zullen worden vastgesteld door de deskundige in overleg met de raadslieden van de partijen, bepaalt dat de deskundige een schriftelijk en ondertekend bericht zal inleveren ter griffie van deze rechtbank voor 27 april 2005, bepaalt dat de deskundige tegelijk met dit schriftelijk bericht zijn declaratie ter griffie zal indienen onder vermelding van het zaak- en rolnummer, bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht moet doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken, verwijst de zaak naar de rolzitting van 25 mei 2005 voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [eiseres] of voor bepaling datum vonnis, verstaat dat hoger beroep van dit vonnis (behoudens het provisioneel deel ervan) alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis, houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. van der Pol en uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2005. de griffier de rechter