Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT2463

Datum uitspraak2005-03-22
Datum gepubliceerd2005-03-24
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200500229
Statusgepubliceerd


Indicatie

Essentie: niet verschoonbare termijnoverschrijding; herstel van uitspraken; belang van de rechtszekerheid. Bij vonnis, waarvan beroep, heeft de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd. De laatste dag, waarop hoger beroep had kunnen worden ingesteld was 25 februari 2005. Het hoger beroep is op 28 februari 2005 en derhalve met overschrijding van de beroepstermijn ingesteld. Appellante acht zich niettemin ontvankelijk in haar hoger beroep, onder meer omdat haar door de rechtbank was medegedeeld dat het vonnis op 21 februari 2005 zou worden uitgesproken en de griffier haar heeft laten weten dat naar het oordeel van de rechtbank de beroepstermijn dan ook pas op 21 februari 2005 is aangevangen. Op grond van de omstandigheden van het geval komt het hof tot het oordeel dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Wijziging van de datum waarop een vonnis is uitgesproken, in een datum gelegen ná die uitspraak, om geen andere reden dan in het onderhavige geval door appellante is aangevoerd, is in zijn algemeenheid niet mogelijk. In een dergelijk geval kan de uitspraakdatum niet worden aangemerkt als een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout in de zin van artikel 31 Rv. De stelling dat appellante ontvankelijk dient te zijn in haar hoger beroep, omdat niemand wordt geschaad vanwege het ontbreken van een wederpartij, kan haar niet baten. De rechtszekerheid brengt met zich mee, dat strikt de hand wordt gehouden aan de beroepstermijn.


Uitspraak

22 maart 2005 Rekestenkamer Rekestnummer R200500229 GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH Arrest in de zaak in hoger beroep van: [naam appellante], wonende te [woonplaats], appellante, hierna: [A.], procureur: mr. P.A. Schippers. 1. Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 17 februari 2005, waarvan de inhoud bij [A.] bekend is. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 28 februari 2005, heeft [A.] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de schuldsaneringsregeling van toepassing te houden. 2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 maart 2005. Bij die gelegenheid zijn [A.] en haar procureur gehoord. De bewindvoerder is in overleg met het hof niet verschenen. 2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van: - de producties, overgelegd bij het beroepschrift; - brieven met bijlagen van de procureur van [A.] van 3 en 10 maart 2005; - de door de procureur van [A.] tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen. 3. De gronden van het hoger beroep Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift. 4. De beoordeling 4.1. Bij vonnis van 10 maart 2003 is ten aanzien van [A.] de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. 4.2. Bij vonnis, waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 sub c. Faillissementswet de toepassing van de schuldsaneringsregeling op voordracht van de rechter-commissaris d.d. 4 juni 2004 beëindigd, nu [A.] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt. 4.3. Ingevolge artikel 351 lid1 Faillissementswet had [A.] gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak van dat vonnis het recht van hoger beroep. Dat betekent, dat 25 februari 2005 de laatste dag was, waarop hoger beroep had kunnen worden ingesteld. Het hoger beroep is echter eerst op 28 februari 2005 en derhalve met overschrijding van genoemde termijn ingesteld. 4.4. [A.] acht zich niettemin ontvankelijk in haar hoger beroep. Zij beroept zich daarbij op de omstandigheden, die ook voor een deel zijn uiteengezet in een brief van de griffier van voormelde rechtbank aan het hof van 24 februari 2005. In de kern komt het betoog van [A.] neer op het volgende. Bij brief van de griffier van 9 februari 2005 is haar medegedeeld dat het vonnis op 21 februari 2005 zou worden uitgesproken. Zij heeft echter een vonnis, gedateerd 17 februari 2005, ontvangen. Zij maakte zich zorgen met betrekking tot de beroeps- termijn. Daarom heeft op 23 februari 2005 haar contactpersoon, mevrouw Tan, telefonisch contact met de rechtbank opgenomen. De griffier heeft daarop gezegd dat de discrepantie tussen beide data berust op misverstand, dat de uitspraakdatum 21 februari 2005 had moeten zijn en dat de rechtbank van oordeel is, dat de beroepstermijn dan ook eerst vanaf 21 februari 2005 is aangevangen. Subsidiair is [A.] van mening dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht, omdat zij er op grond van de mededelingen van de griffier van de rechtbank van had mogen uitgaan dat de beroepstermijn eerst op 21 februari 2005 was aangevangen. 4.5. Naar het oordeel van het hof kan [A.] wegens termijnoverschrijding niet in het door haar ingestelde hoger beroep worden ontvangen. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij op (vrijdag) 18 februari 2005 de beschikking heeft gekregen over het vonnis van 17 februari 2005. Niettegenstaande haar zorgen met betrekking tot de beroepstermijn, heeft zij gewacht tot woensdag 23 februari 2005 met het opnemen van contact met de griffier van de rechtbank. Later op diezelfde dag heeft zij ook contact opgenomen met haar rechtsgeleerd raadsman. Deze heeft diezelfde dag telefonisch contact opgenomen met de griffier, waarbij hij heeft verzocht te bevestigen hetgeen aan de contactpersoon van [A.] was medegedeeld. Een schriftelijke bevestiging volgde op 24 februari 2005. Op die dag was de beroepstermijn nog niet verstreken. 4.6. Een uitzondering op de vaste rechtspraak, dat aan beroepstermijnen strikt de hand dient te worden gehouden (HR 28 november 2003, RVDW 2003/180), doet zich naar het oordeel van het hof in dit geval niet voor. Het vonnis is binnen de beroepstermijn verzonden of verstrekt, en niet zodanig laat, dat daartegen binnen die termijn redelijkerwijs zelfs niet meer een beroepschrift had kunnen worden ingediend, waarin de gronden voor het beroep niet zijn opgenomen. [A.] heeft voldoende gelegenheid gehad om tijdig hoger beroep in te doen stellen. 4.7. De termijnoverschrijding is naar het oordeel van het hof niet verschoonbaar. De mededeling van de griffier over de beroepstermijn maakt dat niet anders. Deze onjuiste mededeling kan de wettelijke regeling omtrent de beroepstermijn niet opzijzetten. Het hof heeft zelfstandig de ontvankelijkheid van een ingesteld hoger beroep te beoordelen. 4.8. Het standpunt van [A.] dat door de mededeling van de griffier met betrekking tot de beroepstermijn het vonnis is gerectificeerd in die zin, dat de uitspraakdatum is gewijzigd van 17 februari 2005 in 21 februari 2005, is onjuist. De griffier heeft niet de bevoegdheid tot verbetering van een door de rechtbank gewezen vonnis. De bevoegdheid tot verbetering komt alleen de rechtbank zelf toe en kan slechts geschieden overeenkomstig het bepaalde bij artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank heeft haar vonnis echter niet verbeterd. De procureur van [A.] stelt dat hij daarom wel heeft gevraagd, maar dat de rechtbank dat heeft geweigerd. Die weigering is naar het oordeel van het hof overigens terecht. Wijziging van de datum waarop een vonnis is uitgesproken, in een datum gelegen ná die uitspraak, om geen andere reden dan in het onderhavige geval door de verzoekende partij is aangevoerd, is in zijn algemeenheid niet mogelijk. In een dergelijk geval kan de uitspraakdatum niet worden aangemerkt als een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout in de zin van artikel 31 Rv. 4.9. Ten slotte kan ook in de opmerking van de procureur van [A.] tijdens de mondelinge behandeling, dat zijn cliënte ontvankelijk dient te zijn in haar hoger beroep, omdat niemand wordt geschaad vanwege het ontbreken van een wederpartij, geen aanleiding worden gevonden anders te beslissen. Immers de rechtszekerheid brengt met zich mee, dat strikt de hand wordt gehouden aan de appeltermijnen. 4.10. Op grond van het vorenstaande komt het hof aan een inhoudelijke behandeling van het beroep niet toe en moet worden beslist als na te melden. 5. De uitspraak Het hof: verklaart [A.] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 17 februari 2005, waarbij de toepassing van de schuldsaneringsregeling werd beëindigd. Dit arrest is gewezen door mrs. Lamers, Kranenburg en Blokland en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 22 maart 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.