Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT2539

Datum uitspraak2005-03-25
Datum gepubliceerd2005-03-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-006105-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het gerechtshof te Arnhem heeft verdachte vrijgesproken van het hem onder 1 tenlastegelegde, te weten het als gedeputeerde een deel van de kosten van zijn bruiloft laten betalen door een ondernemer, en de hem onder 3 tenlastegelegde valsheid in geschrifte. Verdachte is terzake de hem onder 2 tenlastegelegde valsheid in geschrifte veroordeeld.


Uitspraak

Parketnummer: 21-006105-03 Uitspraak d.d.: 25 maart 2005 TEGENSPRAAK Gerechtshof te Arnhem meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 12 december 2003 in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats], [adres]. Het hoger beroep De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 8 maart 2005 en 14 maart 2005 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Redelijke termijn Het hof stelt vast dat de termijn welke is verstreken tussen het instellen van het hoger beroep op 23 december 2003 en de binnenkomst van het dossier bij het hof op 7 oktober 2004 meer dan acht maanden bedraagt. Dat betekent dat de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 EVRM, is overschreden. Deze overschrijding wordt, naar het oordeel van hof in voldoende mate gecompenseerd door binnen zes maanden na ontvangst van het dossier, namelijk op 25 maart 2005, arrest te wijzen. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen. De tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd, zoals deze tenlastelegging in eerste aanleg en in hoger beroep is gewijzigd, dat: 1. hij op enig tijdstip in of omstreeks de periode van juli 2000 tot en met december 2000, te Arnhem en/of te Rozendaal en/of te Oosterbeek, in de gemeente Renkum, in elk geval in Nederland, als ambtenaar, te weten als gedeputeerde van de Provincie Gelderland, een gift, te weten een geldbedrag van fl.10.000,-- of daaromtrent, althans enig geldbedrag, heeft aangenomen, wetende dat deze gift hem werd gedaan teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar geaccepteerd dat [medeverdachte 1] een bedrag groot fl. 10.000,-- of daaromtrent heeft betaald aan [horecagelegenheid] te Rozendaal, althans dat die [medeverdachte 1] heeft bewerkstelligd dat een dergelijk bedrag in mindering werd gebracht op de nota voor het door hem, verdachte, in [horecagelegenheid] op 29 juli 2000 gegeven bruiloftsfeest, terwijl hij wist dat deze gift hem werd gedaan om hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn kwaliteit van gedeputeerde van de provincie Gelderland iets te doen of na te laten, te weten het in het kader van het evenementenbeleid van de Provincie Gelderland in relatie tot [medeverdachte 1] en/of [bedrijf] anders handelen dan hij, verdachte, op basis van objectieve gronden zou behoren te doen; en/of hij op enig tijdstip in of omstreeks de periode van juli 2000 tot en met december 2000, te Arnhem en/of te Rozendaal en/of te Oosterbeek, in de gemeente Renkum, in elk geval in Nederland, als ambtenaar, te weten als gedeputeerde van de Provincie Gelderland, een gift, te weten een geldbedrag van fl.10.000,= of daaromtrent, althans enig geldbedrag, heeft aangenomen, wetende dat zij hem werd gedaan ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening was gedaan of nagelaten, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar geaccepteerd dat [medeverdachte 1] een bedrag groot fl.10.000,= of daaromtrent heeft betaald aan [horecagelegenheid] te Rozendaal, althans dat die [medeverdachte 1] heeft bewerkstelligd dat een dergelijk bedrag in mindering werd gebracht op de nota voor het door hem, verdachte, in [horecagelegenheid] op 29 juli 2000 gegeven bruiloftsfeest, terwijl hij wist dat deze gift hem werd gedaan tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn kwaliteit van gedeputeerde van de provincie Gelderland was gedaan of nagelaten, te weten het in zijn kwaliteit van gedeputeerde (laten) opstellen en/of ondertekenen van een aan de [bank] gerichte brief, uitgaande van de Provincie Gelderland, gedateerd 29 mei 2000, welke brief inhoudelijk niet (geheel) juist was en/of het in het kader van het evenementenbeleid van de Provincie Gelderland in relatie tot [medeverdachte 1] en/of [bedrijf] anders handelen dan hij, verdachte, op basis van objectieve gronden behoorde te doen; 2. hij op of omstreeks 29 mei 2000, althans in of omstreeks de maand mei 2000, te Oosterbeek, in de gemeente Renkum, althans te Arnhem, althans in Nederland, een brief, uitgaande van de provincie Gelderland, gedateerd 29 mei 2000, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om die brief als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid in die brief te stellen, althans te doen stellen: "Besluitvorming in het College van Gedeputeerde Staten leidt ertoe dat er tussen de Provincie Gelderland en [bedrijf] een exclusieve vorm van samenwerking zal ontstaan bij het organiseren van evenementen en symposia door [bedrijf] ten behoeve van de provincie Gelderland. Inmiddels is door de Provincie Gelderland een opdracht verstrekt om een en ander in een contract vast te leggen, Dit heeft geresulteerd in een overeenkomst welke afgelopen dinsdag door het College van Gedeputeerde Staten is geaccordeerd," waarna hij, verdachte, die brief, in zijn kwaliteit van gedeputeerde van de Provincie Gelderland, met zijn handtekening heeft ondertekend; 3. hij op of omstreeks 21 februari 2001, in elk geval in of omstreeks de periode van 9 februari tot 26 februari 2001, te Oosterbeek, in de gemeente Renkum, althans te Arnhem, althans in Nederland, een brief, gesteld op briefpapier van de provincie Gelderland, althans op papier dat moest of kon doorgaan voor briefpapier in gebruik bij de provincie, Gelderland, gedateerd 21 februari 2001, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid het volgende in die brief te stellen of te laten stellen: "Geachte heer [getuige 1], Naar aanleiding van uw verzoek, gedaan tijdens het gesprek tussen u en de heren [medeverdachte 1] en [betrokkene] kan ik u het volgende bevestigen. Tussen de Provincie Gelderland en [bedrijf], zijn op 9 februari jl. afspraken gemaakt met betrekking tot afrekening van lopende en of reeds afgesloten projecten welke door Gelderland Events in opdracht van de Provincie Gelderland zijn uitgevoerd. Kortweg komt een en ander hierop neer dat de afrekening van lopende projecten, welke opgave naar ik heb begrepen ook in uw bezit is, tussen nu en uiterlijk 1 april van dit jaar door de provincie gerealiseerd zijn. Daarnaast bevestig ik hierbij de door de Provincie Gelderland gedane toezegging dat in het vervolg door de Provincie inzake door [bedrijf] uitgebrachte offertes ten behoeve van provinciale projecten 90% van de door de provincie te subsidiëren kosten worden bevoorschot. Ik ga ervan uit u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd." en vervolgens die brief in zijn kwaliteit van gedeputeerde van de Provincie Gelderland met zijn handtekening heeft ondertekend; Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Vrijspraak Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof is van oordeel dat om tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde te komen is vereist dat komt vast te staan dat verdachte wist of behoorde te weten dat hij werd begunstigd. Daarvan is onvoldoende gebleken. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte niet wist dat hij, [medeverdachte 1], aan de [horecagelegenheid] een bijdrage in de kosten van de bruiloft van verdachte heeft betaald, en verdachte heeft verklaard dat hij daarvan niet heeft geweten en bovendien dat hij tegen [medeverdachte 1] heeft gezegd dat deze zich niet met zijn bruiloft moest bemoeien, terwijl overigens in het dossier onvoldoende bewijs is te vinden dat verdachte die wetenschap heeft gehad of behoorde te hebben. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde overweegt het hof als volgt. De tenlastegelegde brief volgt op een eerdere brief van drs. [betrokkene], de griffier van de provincie, aan [bedrijf] van 12 februari 2001. Deze brief houdt, voor zover thans van belang, in: Onderwerp: financiële afwikkeling projecten; uw brief van 4 januari 2001 (ontvangen 25 januari 2001) Geachte heer [medeverdachte 1], Naar aanleiding van uw bovenaangehaalde brief en ons gesprek van 9 februari 2001 bevestig ik hierbij de afspraken die wij maakten. De door u genoemde nog openstaande rekeningen worden door de heer [betrokkene] op korte termijn aan de betrokken afdelingen voorgelegd ter betaling. Mochten er onenigheden na overleg blijven dan neemt hij daarover contact op met mij zodat snel een knoop kan worden door gehakt. Met vriendelijke groet, [betrokkene] Hieromtrent is door [betrokkene] als getuige ter terechtzitting van de rechtbank van 24 november 2003 onder meer verklaard: Op 9 februari 2001 heb ik de betalingen van de provincie Gelderland aan [bedrijf] met [medeverdachte 1] besproken. Noch in dat gesprek, noch in de brief die ik ter bevestiging van dat gesprek op 12 februari 2001 heb geschreven heb ik de toezegging gedaan dat betaling voor 1 april 2001 zou plaatsvinden. Deze toezegging is nooit door de provincie Gelderland gedaan. Hieruit leidt het hof af, dat aan [bedrijf] is toegezegd dat betaling van nog openstaande rekeningen "op korte termijn" zou plaatsvinden. De valsheid van de brief van 21 februari 2001 zou hierin zijn gelegen, dat de tijdspanne waarbinnen betaald zal worden, te weten "op korte termijn" nader is ingevuld door deze te laten eindigen op 31 maart 2001. Gezegd kan worden dat de schrijver van de brief deze nadere invulling onbevoegdelijk heeft gedaan. Het hof is echter van oordeel dat het verschil in formulering in dit geval te gering is om van valsheid te kunnen spreken. Onrechtmatig verkregen bewijs Door de raadsman van verdachte is betoogd - naar het hof begrijpt - dat bij de besluitvorming in het College van Gedeputeerde Staten van Gelderland over het doen van aangifte aan verdachte de cautie had moeten worden gegeven, omdat verdachte als lid van het College van Gedeputeerde Staten van Gelderland als ambtenaar moet worden gezien en hij zichzelf niet strafrechtelijk hoeft te belasten. Het hof is van oordeel dat op het moment van bedoelde besluitvorming geen sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, zodat het betoog van de raadsman wordt verworpen. Bewezenverklaring Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat: 2. hij in de maand mei 2000 te Oosterbeek, in de gemeente Renkum, althans te Arnhem, althans in Nederland, een brief, uitgaande van de provincie Gelderland, gedateerd 29 mei 2000, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om die brief als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door opzettelijk in strijd met de waarheid in die brief te stellen, "Besluitvorming in het College van Gedeputeerde Staten leidt ertoe dat er tussen de Provincie Gelderland en [bedrijf] een exclusieve vorm van samenwerking zal ontstaan bij het organiseren van evenementen en symposia door [bedrijf] ten behoeve van de provincie Gelderland. Inmiddels is door de Provincie Gelderland een opdracht verstrekt om een en ander in een contract vast te leggen. Dit heeft geresulteerd in een overeenkomst welke afgelopen dinsdag door het College van Gedeputeerde Staten is geaccordeerd," waarna hij, verdachte, die brief, in zijn kwaliteit van gedeputeerde van de Provincie Gelderland, met zijn handtekening heeft ondertekend; Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Door de raadsman is betoogd dat verdachte ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, omdat de inhoud van de brief van 29 mei 2000 weliswaar feitelijk onjuist was omdat het College van Gedeputeerde Staten van Gelderland nog niet schriftelijk akkoord was, maar dat deze brief niet het bewijs van enig feit was dat nog niet bij de [bank] bekend was. Het betoog van de raadsman vindt zijn weerlegging in de als bewijsmiddel opgenomen verklaring van [getuige 1] (blz. 1809), inhoudende -zakelijk weergegeven -: Document A1 de datum 29 mei 2000 is een aankondigingsbrief van een op handen zijnde overeenkomst tussen de provincie en [bedrijf] [bank] wilde een bevestiging van de provincie dat er daadwerkelijk een overeenkomst was. Door Landman werd steeds gezegd dat er een contract zou komen, maar als bank hadden we nooit een contract gezien. Het betoog van de raadsman dat eerst dan sprake is van een strafbare valsheid in geschrift, indien hetgeen valselijk is geschreven of vervalst niet bekend was bij de gebruiker van het geschrift, vindt overigens geen steun in het recht, met name niet in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezene levert op de misdrijf ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde: Valsheid in geschrift. Strafbaarheid van de verdachte Door en namens verdachte is aangevoerd dat verdachte niet strafbaar is omdat de inhoud van de brief van 29 mei 2000 later, namelijk op 3 april 2001, door het College van Gedeputeerde Staten is gedekt. Dit verweer kan verdachte naar het oordeel van het hof niet baten. Ook als ervan wordt uitgegaan dat het College van Gedeputeerde Staten die brief toen heeft gedekt, brengt dat geen verandering in het feit dat een (gedeeltelijk) valse brief, immers met een (gedeeltelijk) onjuiste inhoud, is verzonden aan en ontvangen door een derde die zich door die inhoud bij zijn handelen heeft laten leiden. Door en namens verdachte is verder aangevoerd dat verdachte niet strafbaar is omdat ook anderen binnen het provinciebestuur brieven en dergelijke tekenden waartoe zij niet bevoegd waren. Ook dit verweer kan verdachte niet baten. Ook als ervan wordt uitgegaan dat anderen binnen het provinciebestuur zich aan soortgelijk laakbaar handelen hebben schuldig gemaakt, doet dat geen afbeuk aan de strafbaarheid van het handelen van verdachte en vormt het in ieder geval voor dat handelen geen excuus. Verdachte heeft immers een eigen rechtsplicht geen strafbare handelingen te plegen en dat geldt in het bijzonder in de ambtelijke functie waarin hij het feit heeft gepleegd. Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Oplegging van straf en/of maatregel Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij zijn straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte in zijn hoedanigheid van gedeputeerde van de Provincie Gelderland in het maatschappelijk verkeer welbewust op schrift aan een derde, de [bank], een mededeling heeft gedaan die in strijd was met de feiten, terwijl hij wist dat die mededeling van belang was voor het handelen van die derde. Voor het goed functioneren van de rechtsstaat is het van essentieel belang dat de overheid betrouwbaar is in doen en laten. Van een overheidsbestuurder mag in dat licht verwacht worden dat hij integer is bij zijn handelen. Verdachte is op dat punt ernstig tekort geschoten. Verder weegt zwaar dat verdachte het strafbare feit heeft begaan gedurende de uitvoering van een hoog publiek ambt. Verdachte heeft dusdoende in meer dan een opzicht afbreuk gedaan aan het vertrouwen in en het aanzien van de overheid in het algemeen. Dat geldt in het bijzonder voor het ambt waarin hij het feit heeft gepleegd. Strafrechtelijke berechting van bestuurlijke en politieke ambtsdragers die strafbare handelingen hebben begaan, heeft dan ook mede tot doel de binnen een rechtsstaat voor het openbaar bestuur geldende normen te bevestigen. Gelet hierop en op de ernst van het feit en de gevolgen die dit feit kon hebben, is dan ook het opleggen van een vrijheidsstraf op zijn plaats. In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, acht het hof het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf en daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, beide van na te melden duur, passend en geboden. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 225 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht: Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden. Beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis. Bepaalt, dat bij de uitvoering van de taakstraf 4 (vier) uren in mindering worden gebracht wegens de tijd door verdachte in verzekering doorgebracht, te weten totaal 2 (twee) dagen. Aldus gewezen door mr Abbink, voorzitter, mrs Van den Heuvel en Ruys, raadsheren, in tegenwoordigheid van Kruithof, griffier, en op 25 maart 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken. - 8 - 21-006105-03