Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT2540

Datum uitspraak2005-03-24
Datum gepubliceerd2005-03-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers04/2729
Statusgepubliceerd


Indicatie

De systematiek van premieheffing op loonopgave brengt mee dat verweerder bevoegd is premie te heffen ook zonder een standpunt ten aanzien van de verzekeringsplicht van de betreffende werknemers in te nemen. Nu vast staat dat eiseres niet de juiste gegevens aan verweerder heeft verstrekt en overwegende dat de plicht om rente te vergoeden ophoudt te bestaan indien de schade een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde dient te worden toegerekend, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die eraan in de weg staan dat de onjuiste premievaststelling aan verweerder zou moeten worden toegerekend.


Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Reg.nr.: WET 04/2729 NIFT Uitspraak in het geding tussen [a], gevestigd te Rotterdam, eiseres, gemachtigde mr. E. Spijer, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder, vestiging Gouda. 1. Ontstaan en loop van de procedure Bij brief van 24 november 2003 heeft eiseres verzocht om vergoeding van wettelijke rente over door verweerder met ingang van het premiejaar 1997 betaalde premierestitutie en om vergoeding van kosten van de bezwaarprocedure. Bij besluit van 28 januari 2004 heeft verweerder het verzoek om vergoeding van wettelijke rente en kosten van de bezwaarprocedure afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 4 maart 2004 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 6 augustus 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 14 september 2004 beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 17 november 2004 een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2005. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door L.E. Willemen. 2. Overwegingen Bij de beoordeling van het geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Verweerder heeft over de premiejaren 1997 tot en met 2003 de door eiseres ingevolge de werknemersverzekeringswetten verschuldigde premie vastgesteld conform de loonopgave van eiseres. Begin 2003 heeft in het bedrijf van eiseres een controle van arbeidsinspectie plaatsgevonden, waarbij naar voren is gekomen dat eiseres illegalen in dienst heeft gehad. Verweerder heeft bij premienota van 30 april 2003 eiseres meegedeeld dat € 4.602,67 aan premie ingevolge de werknemersverzekeringen over het premiejaar 2003 wordt opgelegd. Bij premienota van 10 juli 2003 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat voorts € 168,26 aan premie ingevolge de werknemersverzekeringen over het premiejaar 2003 wordt opgelegd. Verweerder heeft bij besluit van 30 september 2003 het tegen die besluiten ingestelde bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en bepaald dat voor een twaalftal werknemers van eiseres geen premies verschuldigd zijn, omdat die werknemers niet beschikten over een geldige verblijfstitel dan wel een geldige tewerkstellingsvergunning en derhalve niet verplicht verzekerd zijn ingevolge de werknemers-verzekeringen. Bij premienota van 15 oktober 2003 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat over de premiejaren van 1997 tot en met 2003 € 110.068,26 teveel premie is opgelegd. Vermeld is dat van dit bedrag € 3.826,50 aan premie betrekking heeft op het premiejaar 2003. Het bestreden besluit is gebaseerd op de overweging dat verweerder bij vaststelling van de premie niet onrechtmatig heeft gehandeld. Eiseres was verplicht de identiteit van de werknemers te controleren alsmede, in geval zij vreemdeling zijn, de verblijfsrechtelijke status. Eiseres heeft niet voldaan aan haar verplichting de verblijfsrechtelijke status van de twaalf werknemers vast te stellen. Verweerder heeft gesteld dat hij voorafgaand aan de premieoplegging niet tot vaststelling daarvan was gehouden. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de constatering dat gedurende meerdere jaren onverschuldigd premie aan verweerder is betaald de verplichting voortvloeit dat verweerder de wettelijke rente over die premie dient te vergoeden. Eiseres is over de premiejaren 1997 tot en met 2003 rente misgelopen. Eiseres heeft erop gewezen dat verweerder in geval van terugvor-dering van een door hem onverschuldigd gedane betaling wel wettelijke rente in rekening brengt. Voorts heeft eiseres het standpunt ingenomen dat niet kan worden volgehouden dat verweerder geen verwijt valt te maken ten aanzien van de onterechte premievaststelling. Gesteld is dat eiseres niet verplicht is aan verweerder informatie door de geven waaruit blijkt of de werknemers van eiseres legaal in Nederland verblijven en legaal werkzaamheden verrichten. Subsidiair heeft eiseres gesteld dat verweerder uit door eiseres verstrekte informatie wist of heeft kunnen weten dat werknemers van eiseres niet legaal in Nederland verbleven of geen arbeid mochten verrichten. Voorts is gesteld dat verweerder door middel van koppeling van geautomatiseerde systemen over deze informatie beschikte. Verweerder mocht niet voetstoots op grond van de door eiseres verstrekte gegevens aannemen dat sprake was van verzekeringsplicht van de werknemers. Voorts heeft eiseres gesteld dat in andere gevallen in het verleden door verweerder meermaals is meegedeeld dat ten aanzien van nieuwe werknemers niet tot premieoplegging werd overgegaan omdat die werknemers niet verzekeringsplichtig waren. Eiseres heeft erop mogen vertrouwen dat de werknemers waarop de hiervoor genoemde premiebesluiten betrekking hebben verzekeringsplichtig waren. Eiseres heeft erop gewezen dat in geval een illegaal in Nederland verblijvende werknemer uitkering ingevolge een werknemersverzekeringswet aanvraagt uit verweerders systemen zal blijken dat hij op die grond geen recht op verzekering heeft. Eiseres acht het onjuist dat bij vaststelling van het recht op uitkering wel de verzekeringsplicht wordt beoordeeld, terwijl verweerder bij aanmelding van nieuwe werknemers voetstoots aanneemt dat de werknemers premieplichtig zijn. De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 28, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet op de loonbelasting 1964 is bepaald dat de inhoudingsplichtige gehouden is volgens bij ministeriële regeling te stellen regels de identiteit van de loon uit tegenwoordige dienstbetrekking genietende werknemer vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht (Stb. 1993, 660), alsmede de aard, het nummer en een afschrift daarvan in de loonadministratie op te nemen. Op grond van artikel 10 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (hierna: de CSV) is een werkgever verplicht met inachtneming van daartoe gestelde regels zoals neergelegd in het Loonadministratiebesluit (Stb. 1987, 552) een loonadministratie te voeren en deze desgevraagd aan het uitvoeringsorgaan waarbij hij is aangesloten ter inzage te geven en aan verweerder opgave te doen van het door de werknemer genoten loon. Ingevolge artikel 11, vierde lid, eerste volzin, van de CSV stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien een hoger bedrag aan premie of voorschotpremie is vastgesteld dan verschuldigd is, het verschuldigde op het juiste bedrag vast. Ingevolge de tweede volzin van art. 11, vierde lid, van de CSV wordt het teveel betaalde verrekend, dan wel aan de werkgever terugbetaald. Ingevolge artikel 90, eerste lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 (hierna: de OSV 1997), zoals dit artikellid luidde van 1 maart 1997 tot 1 januari 2002, is bepaald dat de werkgever een zodanige administratie voert dat hij aan de uitvoeringsinstelling de inlichtingen kan verstrekken die noodzakelijk zijn voor het verrichten van de in artikel 41 bedoelde werkzaamheden door de uitvoeringsinstelling. Ingevolge het tweede lid van artikel 90 van de OSV 1997, zoals dit artikellid luidde van 1 maart 1997 tot 1 januari 2002, verlangt de werkgever van de verzekerde alle gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het verrichten van de in artikel 41 bedoelde werkzaamheden door de uitvoeringsinstelling ten aanzien van de verzekerde zelf en verstrekt deze gegevens en inlichtingen aan de uitvoeringsinstelling. Ingevolge artikel 90, derde lid, van de OSV 1997, zoals dit artikellid luidde van 1 maart 1997 tot 1 januari 2002, stelt de werkgever bij de uitvoering van zijn verplichting bedoeld in het tweede lid, de identiteit van de verzekerde vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en neemt daarvan de aard, het nummer en een afschrift op in de administratie. In artikel 55, derde lid, eerste volzin, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (hierna: de Wet SUWI), zoals dit artikellidonderdeel luidde met ingang van 1 januari 2002, is bepaald dat de werkgever in de zin van de Werkloosheidswet, de Ziektewet of de Wet op de arbeidsongeschikt-heidsverzekering bij de uitvoering van zijn verplichting bedoeld in artikel 60, tweede lid, de identiteit van de verzekerde vaststelt aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en daarvan de aard, het nummer en een afschrift opneemt in de administratie. In artikel 60, tweede lid, eerste volzin, van de Wet SUWI is bepaald dat de werkgever, bedoeld in het eerste lid, van de verzekerde alle gegevens en inlichtingen verlangt die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de in artikel 30 bedoelde taak door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ten aanzien van de verzekerde zelf en verstrekt deze gegevens en inlichtingen aan het Uitvoerings-instituut werknemersverzekeringen. De rechtbank overweegt - onder verwijzing naar haar uitspraak van 1 april 2004, gepubliceerd in RSV 2004/177 - dat artikel 10, vierde lid, CSV een bepaling is van dwingend recht tot toepassing waarvan verweerder - ook ambtshalve - is gehouden. Nu verweerder bij het besluit van 15 oktober 2003 is teruggekomen van zijn eerdere premievaststellingen over de premiejaren van 1997 tot en met 2002 is daarmee in beginsel de onrechtmatigheid van de premievaststellingen over de jaren 1997 tot en met 2002 gegeven. De rechtbank begrijpt het besluit van 15 oktober 2003 aldus dat eerst daarbij de besluiten van 30 april 2003 en 10 juli 2003 zijn herroepen, nadat het bezwaar tegen die besluiten bij het besluit van 30 september 2003 gegrond was verklaard. Gelet op de regeling van de premieplicht in de werknemersverzekeringswetten die eveneens van dwingend recht is, is daarmee in beginsel de onrechtmatigheid van de besluiten van 30 april 2003 en 10 juli 2003 over het premiejaar 2003 gegeven. Omtrent de vraag of de onrechtmatigheid van de premievaststellingen over de jaren 1997 tot en met 2003 voor rekening van verweerder komt, overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres was gehouden ingevolge de hiervoor vermelde wettelijke voorschriften de identiteit van de werknemers vast te stellen en van het ter identificatie gebezigde document de aard, het nummer en een afschrift in haar administratie op te nemen. Eiseres was voorts verplicht deze gegevens aan verweerder te verstrekken. Niet in geschil is dat eiseres de gegevens omtrent de verblijfrechtelijke status van de twaalf werknemers niet heeft verstrekt. In zijn uitspraak van de 16 augustus 2001, gepubliceerd in RSV 2001/267, heeft de Centrale Raad van Beroep overwogen dat het systeem van de sociale werknemersverzekeringswetten meebrengt dat premieplicht en het al dan niet verzekerd zijn, volledig onafhankelijk van elkaar worden beoordeeld. De rechtbank overweegt dat de systematiek van premieheffing op loonopgave meebrengt dat verweerder bevoegd is premie te heffen ook zonder een standpunt ten aanzien van de verzekeringsplicht van de betreffende werknemers in te nemen. Verweerder was dus ook niet gehouden - zoals eiseres heeft gesteld - gebruik te maken van de mogelijkheid door middel van koppeling van geautomatiseerde systemen na te gaan of werknemers vreemdeling waren of over een tewerkstellingsvergunning beschikten. Eiseres heeft geen gegevens overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat verweerder in eerdere gevallen wel reeds bij de aanmelding van werknemers op grond van het ontbreken van verzekeringsplicht premieoplegging achterwege heeft gelaten. De stelling van eiseres dat zij heeft gehandeld vertrouwend op die feitelijke handelwijze van verweerder in het verleden, faalt om die reden. Nu vast staat dat eiseres niet de juiste gegevens aan verweerder heeft verstrekt en overwegende dat de plicht om rente te vergoeden ophoudt te bestaan indien de schade een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde dient te worden toegerekend, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die eraan in de weg staan dat de onjuiste premievaststelling aan verweerder zou moeten worden toegerekend. Hieruit volgt dat verweerder niet aansprakelijk is voor schade voortvloeiend uit de onrechtmatige premievaststelling over de premiejaren 1997 tot en met 2003. Het bestreden besluit, waarbij de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding is gehandhaafd, houdt in rechte stand. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding. 3. Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick. De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. W.B. Vos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2005. De griffier: De rechter: Afschrift verzonden op: Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen -en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.