Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT2689

Datum uitspraak2005-03-16
Datum gepubliceerd2005-03-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/070733-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vrijspraak artikel 10 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet 1998 Bewezenverklaring artikel 307 en 308 juncto artikel 51 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Bewezen is dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam de afmetingen van een funderingsblok ten behoeve van een torenkraan door een van haar werknemers heeft laten berekenen, waarbij fouten zijn gemaakt. Ten gevolge daarvan is het funderingsblok te klein voor de torenkraan, waardoor de torenkraan tijdens de opbouw is omgevallen. Twee personen zijn daarbij gedood en een persoon heeft daardoor zwaar lichamelijk letsel bekomen.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Parketnummer: 01/070733-04 Uitspraakdatum: 16 maart 2005 VERKORT VONNIS Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte (bedrijfsnaam)] gevestigd te (vestigingsplaats), (adres). Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 maart 2005. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 september 2004. Aan verdachte is tenlastegelegd dat: zij in of omstreeks de periode van 1 september 2002 tot en met 31 oktober 2002 te Breda en/of Eindhoven en/of Cuijk, in ieder geval in Nederland, als werkgeefster arbeid, te weten het berekenen van de afmetingen van een funderingsblok voor een torenkraan, door haar werknemers deed verrichten in een bedrijf en/of inrichting en/of in de onmiddellijke omgeving daarvan, te weten op haar kanto(o)r(en) te Breda en/of Eindhoven, terwijl bij en/of in rechtstreeks verband met die arbeid gevaar kon ontstaan voor de veiligheid en/of gezondheid van andere personen dan die werknemers, bestaande dat gevaar hieruit dat die torenkraan (tijdens de opbouw) kon omvallen, hebbende zij, verdachte, toen en aldaar geen doeltreffende maatregelen genomen ter voorkoming van dat gevaar; [artikel 10 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet 1998] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: 1. zij in of omstreeks de periode van 1 september 2002 tot en met 31 oktober 2002 te Breda en/of Eindhoven en/of Cuijk, in ieder geval in Nederland tezamen en in vereniging met (een) ander(en), grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig de afmetingen van een funderingsblok ten behoeve van een torenkraan door een of meer van haar werknemer(s) heeft laten berekenen, waarbij een of meer fout(en) zijn gemaakt, als gevolg waarvan het funderingsblok te klein was voor de torenkraan, (mede) waardoor de torenkraan tijdens de opbouw op 31 oktober 2002 te Cuijk is omgevallen en daarbij (slachtoffer 1) en (slachtoffer 2), die zich ten tijde van het omvallen in en/of op de (omvallende) torenkraan bevonden in zijn val heeft meegesleurd en/of door de (omvallende) torenkraan zijn geraakt, waardoor het (mede) aan haar schuld te wijten is dat voornoemde (slachtoffer 1) en (slachtoffer 2) aan de gevolgen van het opgelopen letsel door het omvallen van de torenkraan zijn overleden; [artikel 307 Wetboek van Strafrecht] en 2. zij in of omstreeks de periode van 1 september 2002 tot en met 31 oktober 2002 te Breda en/of Eindhoven en/of Cuijk, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig de afmetingen van een funderingsblok ten behoeve van een torenkraan door een of meer van haar werknemers heeft laten berekenen, waarbij een of meer fout(en) zijn gemaakt, als gevolg waarvan het funderingsblok te klein was voor de torenkraan, (mede) waardoor de torenkraan tijdens de opbouw op 31 oktober 2002 te Cuijk is omgevallen en daarbij (slachtoffer 3), die zich ten tijde van het omvallen op de (omvallende) torenkraan bevond, in zijn val heeft meegesleurd en/of door de (omvallende) torenkraan is geraakt, waardoor het mede aan haar schuld te wijten is dat voornoemde (slachtoffer 3) zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en/of zodanig lichamelijk letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn beroepsbezigheden is ontstaan, te weten drie, in elk geval een of meer ribfractu(u)r(en), en/of een pneumothorax en/of een peesruptuur; [artikel 308 Wetboek van Strafrecht] Tengevolge van kennelijke omissies in de tenlastelegging begaan, is weggevallen: - in de achtste regel bij het subsidiair tenlastegelegde onder 1 na de woorden "meegesleurd en/of" de woorden "waarbij zij" en - in de achtste regel bij het subsidiair tenlastegelegde onder 2 na de woorden "meegesleurd en/of" de woorden "waarbij hij". De rechtbank herstelt deze omissies en leest de tenlastelegging telkens zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad. De geldigheid van de dagvaarding. ten aanzien van het primair tenlastegelegde: Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de raadsman geconcludeerd dat de dagvaarding ten aanzien van het primair tenlastegelegde nietig moet worden verklaard omdat het aan verdachte tenlastegelegde onvoldoende feitelijk is omschreven. De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer het navolgende: In het primair tenlastegelegde wordt verdachte verweten dat zij verzuimd heeft doeltreffende maatregelen te treffen ter voorkoming van gevaar dat kon ontstaan voor derden als gevolg van de arbeid die zij door haar werknemers deed verrichten, zonder te vermelden welke doeltreffende maatregelen verdachte had kunnen nemen teneinde dat gevaar te voorkomen. De in de tenlastelegging vervatte beschuldiging moet worden bezien in samenhang met en tegen de achtergrond van het complete dossier. Naar het oordeel van het rechtbank is de tenlastelegging in zoverre voldoende feitelijk en duidelijk, zodat deze voldoet aan de eisen die artikel 261 eerste lid van het Wetboek van Strafvordering daaraan stelt. Verdachte heeft hiervan ook blijk gegeven bij het onderzoek ter terechtzitting nu zij terzake relevant verweer heeft gevoerd. Verdachte is niet in de verdediging geschaad door de wijze waarop het primair tenlastegelegde is geredigeerd. De onderhavige tenlastelegging kan dan ook als grondslag voor het onderzoek ter terechtzitting fungeren. Ook overigens voldoet de dagvaarding aan de in de wet gestelde eisen. Het door de raadsman gevoerde verweer strekkende tot nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van het primair tenlastegelegde wordt verworpen. De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. ten aanzien van het primair tenlastegelegde: Primair is verdachte tenlastegelegd overtreding van artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, gepleegd in de periode van 1 september 2002 tot en met 31 oktober 2002. In artikel 10, tweede lid, van die wet wordt dit feit als een overtreding aangemerkt. Het recht tot strafvordering vervalt voor alle overtredingen, door verjaring, in twee jaar [art. 70 Sr]. Deze verjaring wordt gestuit door elke aan verdachte bekende of betekende daad van vervolging [art. 72-1 Sr]. Bij brief van 9 september 2004 heeft de officier van justitie de onderhavige dagvaarding tegen de zitting van 11 november 2004 aan de raadsman van verdachte gezonden. De rechtbank merkt deze brief aan als een daad van vervolging. Bij brief van 14 september 2004 heeft de raadsman de ontvangst van die dagvaarding bevestigd. De rechtbank is van oordeel dat verdachte - via zijn raadsman - dus uiterlijk die dag van de dagvaarding kennis heeft gekregen, waardoor de verjaring is gestuit. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het recht tot strafvordering door verjaring is komen te vervallen ten aanzien van de periode van 1 september 2002 tot 14 september 2002. Voorzover de vervolging ziet op die periode zal de officier van justitie niet ontvankelijk worden verklaard. ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde: Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de raadsman geconcludeerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk in de strafvervolging moet worden verklaard omdat de officier van justitie heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde [met name het vertrouwensbeginsel en het verbod op willekeur] door, na een aanvankelijke vervolging terzake overtreding van artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet [parketnummer 01/070529-03], aan deze dagvaarding [parketnummer 01/070733-04] subsidiair de overtreding van de artikelen 307 en 308 [misdrijven] van het Wetboek van Strafrecht toe te voegen. De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer het navolgende. Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting van 25 juni 2004 blijkt dat, door de afwijzing van de rechtbank van een door de officier van justitie gevorderde wijziging van de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 01/070529-03, de officier van justitie heeft aangekondigd zich te willen beraden over een nieuwe wijziging en over toevoeging van een subsidiair feit "dood door schuld". Zij heeft daartoe besloten door het uitbrengen van de onderhavige dagvaarding onder parketnummer 01/070733-04. Vanaf 25 juni 2004 moest verdachte er derhalve rekening mee houden dat zij voor overtreding van de artikelen 307 en 308 van het Wetboek van Strafrecht kon worden vervolgd. De tijd die is verstreken tussen het betekenen van de dagvaarding onder parketnummer 01/070529-03 aan verdachte op 30 oktober 2003 en de terechtzitting van 25 juni 2004 is niet zodanig lang dat verdachte daaraan het vertrouwen mocht ontlenen dat zij niet voor overtreding van de artikelen 307 en 308 van het Wetboek van Strafvordering zou worden vervolgd. Wellicht dat aanvankelijk wel een verwachting in die zin was gewekt doch van een concrete toezegging op basis waarvan een gerechtvaardigd vertrouwen zou zijn gewekt, was geen sprake. Voorts weegt bij een afweging van belangen het belang dat verdachte heeft bij spoedige zekerheid omtrent hetgeen waarvoor zij zich in rechte heeft te verantwoorden onvoldoende op tegen het maatschappelijk belang van een vervolging welke ten volle recht doet aan de ernst van de aan verdachte verweten feiten. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie door het uitbrengen van de dagvaarding onder parketnummer 01/070733-04 niet gehandeld heeft in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde, met name het vertrouwensbeginsel en het verbod op willekeur. Het daartegen door de raadsman gevoerde verweer wordt verworpen. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting zijn overigens geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. De bewijsbeslissing. ten aanzien van het primair tenlastegelegde: Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de raadsman geconcludeerd dat het gevaar waarop artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet ziet, is gerelateerd aan de werkplek c.q. de werkomgeving, dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft nagelaten de nodige maatregelen te treffen ter voorkoming van gevaar voor derden door het omvallen van de kraan en dat verdachte derhalve van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt over dit verweer het navolgende: In de Memorie van Toelichting bij de Arbeidsomstandighedenwet 1998 is ten aanzien van artikel 10 het navolgende overwogen: Als door de aard van de werkzaamheden in een bedrijf of inrichting of in de directe omgeving daarvan gevaar kan ontstaan voor de veiligheid of de gezondheid van andere personen dan de werknemers, dan moet de werkgever doeltreffende maatregelen nemen om dat gevaar te voorkomen. De maatregelen die een werk-gever neemt om werknemers te beschermen, zijn zeker niet altijd toegesneden of voldoende om andere personen dan de werknemers te beschermen. Denk bij andere personen bijvoorbeeld aan bezoekers of voorbijgangers. De maatregelen die hierbij aan de orde kunnen zijn, betreffen bijvoorbeeld het begeleiden van bezoekers of het voorkomen dat voorbijgangers worden getroffen door van een bouwwerk vallende stenen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de wetgever, gelet op voornoemde overweging in de Memorie van Toelichting, het toepassingsbereik van artikel 10 Arbeidsomstandighedenwet 1998 willen beperken tot gevaren ontstaan op of nabij de plaats van arbeid [in dit geval dus Breda]. Het omvallen van de torenkraan [te Cuijk] is derhalve geen gevaar dat - in de zin van artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet - in verdachtes bedrijf of inrichting of in de onmiddellijke omgeving daarvan [Breda] kon [is] ontstaan. Artikel 10, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 hier ook van toepassing achten op of nabij de bouwlocatie te Cuijk beschouwt de rechtbank als een niet door de regelgever beoogde uitbreiding van de beschermingsomvang van deze bepaling en wijst zij dan ook af. De rechtbank acht derhalve het onder primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde: Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de raadsman geconcludeerd dat niet kan worden gezegd, door bij het berekenen van de omvang van de poer voor de onderhavige torenkraan de indeling in veiligheidsklasse 1 te hanteren, onjuist is gehandeld danwel dat verdachte in redelijkheid niet tot die indeling heeft kunnen komen. Verdachte dient dan ook van het subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer het navolgende. Uit het voorwoord van NEN 6702 [versie 2001] volgt dat te allen tijde NEN 6700 dient te worden toegepast. In het daarin opgenomen schema staat geheel bovenaan "NEN 6700 Algemene basiseisen", terwijl onder het schema wordt vermeld dat in NEN 6700 op een fundamenteel niveau de betrouwbaarheidseisen [veiligheid, bruikbaarheid] zijn gegeven die op alle bouwconstructies van toepassing zijn, ongeacht het materiaal waarvan zij zijn gemaakt. Bij toepassing van NEN 6700 op de onderhavige situatie, waarin een hijskraan wordt opgebouwd in een bebouwde omgeving, komt men dan uit op veiligheidsklasse 3. Immers bij bezwijking van die bouwconstructie is zowel de kans op levensgevaar als de kans op economische schade groot. Door NEN 6700 niet toe te passen heeft verdachte derhalve een aanmerkelijke fout gemaakt. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van een letterlijke lezing van voormelde onderdelen van NEN en de visie die de deskundigen (naam deskundige) [m.n. in zijn brief d.d. 17 juni 2004: "Zoals ik ook bij de rechter-commissaris heb verklaard ben ik van mening dat de kraan volgens tabel 1 van NEN 6700 in veiligheidsklasse 3 ingedeeld had moeten worden."] en(deskundige 2) [in zijn verklaring bij de rechter-commissaris d.d. 23 maart 2004 "In het verhaal van (deskundige 1)heb ik geen fouten kunnen ontdekken. Daarvan uitgaande zou een veiligheidsfactor van 1,5 moeten zijn toegepast."] in het kader van dit strafproces hebben geuit. Toepassing van NEN-6700 zou in het onderhavige geval hebben geleid tot een poer met de afmetingen 5,7 m x 5,7 m x 1,0 m. De deskundige (deskundige 1) stelt in zijn voormelde brief dat deze poerafmetingen waarschijnlijk in de praktijk voldoende zouden zijn geweest om het ongeval niet plaats te laten vinden, terwijl (deskundige 2) bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat indien veiligheidsfactor 1,5 zou zijn toegepast, de kraan niet zou zijn omgevallen en hij (tezamen met de deskundige (deskundige 3)) bij brief d.d. 4 juni 2004 heeft aangegeven dat bij een poergrootte van 5,7 x 5,7 x 1,0 m de kraan, door wijziging van het zwaartepunt, waarschijnlijk alleen zou kunnen omvallen door harde wind, dynamische invloeden uit kraanbewegingen en/of bezwijken van de bodem. De rechtbank oordeelt dat het aldus aannemelijk is dat de kraan in de onderhavige omstandigheden niet zou zijn omgevallen indien de poergrootte 5,7 x 5,7 x 1,0 m zou zijn geweest. De door verdachte gemaakte fout is derhalve oorzaak van het ongeval, waarbij het omvallen van de kraan tot de dood van twee personen en zwaar lichamelijk letsel bij een derde persoon heeft geleid. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen. Het daartegen door de raadsman gevoerde verweer wordt verworpen. De bewezenverklaring. De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte: [ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde] 1. in de periode van 1 september 2002 tot en met 31 oktober 2002 te Breda aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam de afmetingen van een funderingsblok ten behoeve van een torenkraan door een van haar werknemers heeft laten berekenen, waarbij fouten zijn gemaakt, als gevolg waarvan het funderingsblok te klein was voor de torenkraan, waardoor de torenkraan tijdens de opbouw op 31 oktober 2002 te Cuijk is omgevallen en daarbij (slachtoffer 1) en (slachtoffer 2), die zich ten tijde van het omvallen op de torenkraan bevonden in zijn val heeft meegesleurd en/of waarbij zij door de (omvallende) torenkraan zijn geraakt, waardoor het aan haar schuld te wijten is dat voornoemde (slachtoffer 1) en (slachtoffer 2) aan de gevolgen van het opgelopen letsel door het omvallen van de torenkraan zijn overleden; en 2. in de periode van 1 september 2002 tot en met 31 oktober 2002 te Breda aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam de afmetingen van een funderingsblok ten behoeve van een torenkraan door een van haar werknemers heeft laten berekenen, waarbij fouten zijn gemaakt, als gevolg waarvan het funderingsblok te klein was voor de torenkraan, waardoor de torenkraan tijdens de opbouw op 31 oktober 2002 te Cuijk is omgevallen en daarbij (slachtoffer 3), die zich ten tijde van het omvallen op de torenkraan bevond, in zijn val heeft meegesleurd en/of waarbij hij door de omvallende torenkraan is geraakt, waardoor het aan haar schuld te wijten is dat voornoemde (slachtoffer 3) zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen,te weten drie ribfracturen, en een pneumothorax en een peesruptuur. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. De strafbaarheid. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te hare laste bewezen is verklaard. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 51, 57, 307 en 308 van het Wetboek van Strafrecht. DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID De eis van de officier van justitie. ten aanzien van het primair tenlastegelegde: ? 25.000,-- De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en). Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op: a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder de draagkracht. Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden: ten bezware van verdachte: - de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - tengevolge van het bewezenverklaarde zijn twee personen overleden en is een persoon zwaar gewond geraakt en als gevolg daarvan langdurig aan het arbeidsproces onttrokken geweest; strafmatigende omstandigheid: - verdachte werd niet eerder terzake enig feit veroordeeld. De rechtbank zal dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf nu de gevorderde straf in overeenstemming is met de ernst van het bewezenverklaarde, ondanks het feit dat de rechtbank vrijspreekt van het primair tenlastegelegde. DE UITSPRAAK t.a.v. het primair tenlastegelegde: Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in het recht tot strafvordering terzake van het primair tenlastegelegde, voor zoveel betrekking hebbende op de periode van 1 september 2002 tot 14 september 2002. Verklaart het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven: ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde: 1. Aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn, begaan door een rechtspersoon, tweemaal gepleegd [artikel 51 eerste lid en tweede lid aanhef onder 1 en artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht] en 2. Aan haar schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt, begaan door een rechtspersoon [artikelen 51 eerste lid en tweede lid aanhef onder 1 en artikel 308 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht]. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. BESLISSING: * een geldboete ten bedrage van ? 25.000,-- [vijfentwintigduizend euro]. Dit vonnis is gewezen door: mr. J.W.H. Renneberg, voorzitter, mr. J. Buhrs en mr. G.A.F.M. Wouters, leden, in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier en is uitgesproken op 16 maart 2005.