Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT2708

Datum uitspraak2005-05-31
Datum gepubliceerd2005-06-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers02209/04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Grondslagverlating. De wetgever heeft v.w.b. het verbod om een motorrijtuig te besturen of te doen besturen na een vordering tot overgifte van het rijbewijs dan wel gedurende de tijd dat het rijbewijs is ingevorderd en nog niet is teruggegeven, in art. 9.4 en 9.7 jo. art. 176.3 WVW 1994 voorzien in twee onderscheiden strafbaarstellingen, al naar gelang de (in)vordering plaatsvond ex art. 130 WVW 1994 dan wel ex art. 164 WVW 1994. Daarbij is de desbetreffende wettelijke grondslag telkens als bestanddeel van de de delictsomschrijving opgenomen. Het hof heeft i.c. de grondslag van de tenlastelegging verlaten door het tenlastegelegde bewezen te verklaren met weglating van de tenlastegelegde omstandigheid dat de invordering was gebaseerd op art. 164 WVW 1994.


Conclusie anoniem

Nr. 02209/04 Mr. Fokkens Zitting: 22 maart 2005 Conclusie inzake: [verdachte] 1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, wegens 1. diefstal en 2. - kort gezegd - rijden terwijl het rijbewijs is ingevorderd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van negen maanden. Tevens heeft het Hof de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf gelast. 2. Namens verdachte heeft mr. J. Goudswaard, advocaat te 's-Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld. 3. Het middel klaagt over de bewijsvoering van het onder 2 bewezenverklaarde. De gebezigde bewijsmiddelen zouden tegenstrijdig zijn en het bewezenverklaarde zou niet uit die bewijsmiddelen kunnen volgen. 4. Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: "hij op of omstreeks 01 april 2003 te Veenendaal als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was gevorderd en/of als degene van wie zijn rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, de Nieuweweg, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën waarvoor dat rijbewijs was afgegeven, heeft bestuurd;" 5. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard: "hij op 01 april 2003 te Veenendaal als degene van wie zijn rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, de Nieuweweg, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarvoor dat rijbewijs was afgegeven, heeft bestuurd;" 6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: - een proces-verbaal van politie, inhoudende als relaas van verbalisanten: "Op dinsdag 1 april 2003, omstreeks 14:05 uur liepen wij, verbalisanten, in uniform gekleed op de Nieuweweg in de gemeente Veenendaal in de richting van de Hoogstraat. Wij zagen een rode personenauto, merk Fiat, type Panda, uit de richting van de Hoogstraat komen aanrijden over de rijbaan van de Nieuweweg. Toen wij ons op ongeveer 70 meter van de toegang van de parkeergarage aan de Nieuweweg bevonden, zagen wij dat de bestuurder van de personenauto plotseling terugkeerde bij de toegang van de parkeergarage en dat deze zich begaf in de richting van de Hoogstraat. Wij herkenden deze personenauto en de bestuurder. Wij droegen ook ambtshalve kennis van het feit dat het rijbewijs van de bestuurder was ingevorderd van 22 februari 2003 tot 21 augustus 2003, en de auto staat op zijn naam. Dit was: De verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats], wonende op de [a-straat 1] te [postcode] [woonplaats]. Het rijbewijs van verdachte is op 22 februari 2003 tot 21 augustus 2003 voor een periode van 6 maanden ongeldig verklaard. Derhalve was de verdachte op 1 april 2003 niet in het bezit van een geldig rijbewijs." - een uittreksel van de Rijksdienst voor het Wegverkeer van 14 mei 2003, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: "bevraging landelijke systemen: politie regio Utrecht Details RDW Voertuiggegevens: Kenteken [AA-00-AA] Merk Fiat Type Panda, Kleur rood, Huidige aansprakelijkheid: Naam [verdachte], [a-straat 1] te [woonplaats]." 7. Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "Overtreding van artikel 9, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994". Art. 9, vierde lid, WVW 1994 luidt: "Het is degene van wie ingevolge artikel 130, tweede lid, de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs is gevorderd, dan wel wiens rijbewijs is ingevorderd en aan wie dat bewijs niet is teruggegeven, verboden op de weg een motorrijtuig van de categorie of categorieën waarvoor dat bewijs was afgegeven, te besturen of als bestuurder te doen besturen". 8. In de toelichting op het middel wordt een aantal bezwaren aangevoerd tegen de bewezenverklaring en de bewijsconstructie. De eerste klacht luidt dat de Officier van Justitie op grond van art. 164 WVW 1994 tien dagen de tijd heeft om te beslissen of hij het ingevorderde rijbewijs inhoudt. Nu aangenomen moet worden dat het rijbewijs van de verdachte op 22 februari 2003 was ingevorderd, is de vaststelling van het Hof dat de invordering van 22 februari 2003 tot 21 augustus 2003 heeft geduurd onbegrijpelijk. De tweede klacht luidt dat de vaststelling van het Hof dat het rijbewijs in bovengenoemde periode was ingevorderd haaks staat op de andere vaststelling van het Hof, namelijk dat het rijbewijs in diezelfde periode ongeldig was. Dan zijn namelijk de leden 1 en 2 van art. 9 WVW 1994 van toepassing, zo begrijp ik de toelichting. De derde klacht stelt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte heeft gereden in een motorvoertuig van de categorie of categorieën waarvoor verdachtes rijbewijs was afgegeven. De bewijsmiddelen houden niets in omtrent de categorieën waarvoor verdachtes rijbewijs is afgegeven. De vierde klacht ten slotte houdt in dat bewijsmiddel 5 dat een uittreksel van de Rijksdienst voor het wegverkeer d.d. 14 mei 2003 betreft, niet redengevend is voor het bewijs, omdat de verbalisanten in hun proces-verbaal verklaren het kenteken van de auto waarin verdachte reed niet geheel hebben gezien en het uittreksel van 14 mei 2003 dateert en niets behelst over de tenaamstelling van dat voertuig op 1 april 2003, de bewezenverklaarde datum. 9. Naar aanleiding van het middel merk ik op dat de bewezenverklaring mijns inziens onvoldoende is gemotiveerd. Het Hof heeft vrijgesproken van het gedeelte van de tenlastelegging waarin staat dat de overgifte van het rijbewijs ingevolge art. 164 WVW 1994 was gevorderd. Mede gelet op de kwalificatie van het bewezenverklaarde is het Hof kennelijk tot de slotsom gekomen dat het rijbewijs op grond van art. 130, lid 2 WVW 1994 ingevorderd was. Die invordering berust op het vermoeden dat de houder van het rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid vereist voor het besturen van motorrijtuigen. Op een dergelijke vordering volgt hetzij een onderzoek naar de rijvaardigheid met schorsing van de geldigheid van het rijbewijs, hetzij wordt bepaald dat het rijbewijs wordt teruggegeven. De mededeling van verbalisanten dat verdachtes rijbewijs voor een periode van zes maanden is ingevorderd en dat verdachte dus - zo begrijp ik hun relaas - in die periode niet over een geldig rijbewijs beschikt, is daarmee onverenigbaar. Van een dergelijke situatie kan alleen sprake zijn als het rijbewijs op grond van art. 164 ingevorderd is en de officier van justitie heeft besloten het rijbewijs niet terug te geven, zie art. 164 lid 4 en lid 6 WVW 1994, maar daarvan heeft het Hof vrijgesproken. 10. Op grond van het voorgaande kom ik tot de conclusie dat de bewezenverklaring niet kan volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen. 11. Volledigheidshalve wijs ik erop dat in een andere bij de Hoge Raad in behandeling zijnde strafzaak (02331/04) zich het proces-verbaal van de invordering van het rijbewijs van de verdachte bevindt. Dat proces-verbaal houdt in dat de overgifte van het rijbewijs van de verdachte is gevorderd naar aanleiding van het vermoeden dat de verdachte onder invloed van verdovende middelen reed. De vanwege die verdenking gevorderde bloedproef heeft de verdachte geweigerd en voor die weigering is de verdachte veroordeeld (feit 8) in die zaak. 12. Tenslotte nog enkele opmerkingen over het middel. De voorafgaande beschouwing sluit aan bij de eerste klacht, terwijl ik al kort heb aangegeven waarom de tweede klacht niet slaagt. Ook de derde en vierde klacht treffen geen doel. Het Hof heeft de vaststelling van verbalisanten dat verdachte niet beschikte over een geldig rijbewijs kunnen verstaan als"niet beschikte over een voor het besturen van de auto waarin hij reed vereist rijbewijs", terwijl het uittreksel uit het kentekenregister steun biedt aan de constateringen van verbalisanten: korte tijd later wordt bevestigd dat verdachte een auto van het merk en de kleur heeft waarin verbalisanten hem zagen rijden. 13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft feit 2, de opgelegde straf en de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging en tot terugwijzing van de zaak dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden plv.


Uitspraak

31 mei 2005 Strafkamer nr. 02209/04 SG/SM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 1 april 2004, nummer 21/004338-03, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Arnhem lokatie Arnhem-Zuid" te Arnhem. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 26 augustus 2003 - de verdachte ter zake van 1. "diefstal" en 2. "overtreding van artikel 9, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot vier weken gevangenisstraf. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf. 2. Geding in cassatie 2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Goudswaard, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft feit 2, de opgelegde straf en de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging en tot terugwijzing van de zaak dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan. 2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal. 3. Beoordeling van de bestreden uitspraak naar aanleiding van het middel en ambtshalve 3.1. Het middel klaagt over de motivering van hetgeen onder 2 is bewezenverklaard. 3.2.1. Aan de verdachte is onder 2 tenlastegelegd dat: "hij op of omstreeks 01 april 2003 te Veenendaal als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was gevorderd en/of als degene van wie zijn rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, de Nieuweweg, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën waarvoor dat rijbewijs was afgegeven, heeft bestuurd." 3.2.2. Daarvan is bewezenverklaard dat: "hij op 01 april 2003 te Veenendaal als degene van wie zijn rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, de Nieuweweg, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarvoor dat rijbewijs was afgegeven, heeft bestuurd." 3.3. Die bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: - een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren A.Durak en J. Bruggink, voorzover inhoudende als relaas van de verbalisanten: "Op dinsdag 1 april 2003, omstreeks 14:05 uur liepen wij, verbalisanten, in uniform gekleed op de Nieuweweg in de gemeente Veenendaal in de richting van de Hoogstraat. Wij zagen een rode personenauto, merk Fiat, type Panda, uit de richting van de Hoogstraat komen aanrijden over de rijbaan van de Nieuweweg. Toen wij ons op ongeveer 70 meter van de toegang van de parkeergarage aan de Nieuweweg bevonden, zagen wij dat de bestuurder van de personenauto plotseling terugkeerde bij de toegang van de parkeergarage en dat deze zich begaf in de richting van de Hoogstraat. Wij herkenden deze personenauto en de bestuurder. Wij droegen ook ambtshalve kennis van het feit dat het rijbewijs van de bestuurder was ingevorderd van 22 februari 2003 tot 21 augustus 2003, en de auto staat op zijn naam. Dit was: De verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats], wonende op de [a-straat 1] te [postcode] [woonplaats]. Het rijbewijs van verdachte is op 22 februari 2003 tot 21 augustus 2003 voor een periode van 6 maanden ongeldig verklaard. Derhalve was de verdachte op 1 april 2003 niet in het bezit van een geldig rijbewijs." - een uittreksel van de Rijksdienst voor het Wegverkeer van 14 mei 2003, voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven: "bevraging landelijke systemen: politie regio Utrecht Details RDW Voertuiggegevens: Kenteken [AA-00-AA] Merk Fiat Type Panda, Kleur rood, Huidige aansprakelijkheid: Naam [verdachte], [a-straat 1] te [woonplaats]." 3.4. De tenlastelegging is toegesneden op overtreding van art.9, zevende lid, WVW 1994. Dat artikellid luidt, voorzover hier van belang: "Het is degene van wie ingevolge artikel 164 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs (...) is gevorderd dan wel van wie zodanig bewijs is ingevorderd en aan wie dat bewijs niet is teruggegeven, verboden op de weg een motorrijtuig van de categorie of categorieën waarvoor dat rijbewijs was afgegeven te besturen of als bestuurder te doen besturen." 3.5. Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "overtreding van artikel 9, vierde lid, WVW 1994. Dat artikellid luidt: "Het is degene van wie ingevolge artikel 130, tweede lid, de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs is gevorderd, dan wel wiens rijbewijs is ingevorderd en aan wie dat bewijs niet is teruggegeven, verboden op de weg een motorrijtuig van de categorie of categorieën waarvoor dat bewijs was afgegeven, te besturen of als bestuurder te doen besturen." 3.6. De wetgever heeft voor wat betreft het verbod om een motorrijtuig te besturen of te doen besturen na een vordering tot overgifte van het rijbewijs dan wel gedurende de tijd dat het rijbewijs is ingevorderd en nog niet is teruggegeven, in de leden 4 en 7 van art. 9, in verbinding met art. 176, derde lid, WVW 1994 voorzien in twee onderscheiden strafbaarstellingen, al naar gelang de (in)vordering plaatsvond op de voet van art. 130 WVW 1994 dan wel op de voet van art. 164 van die Wet. Daarbij is de desbetreffende wettelijke grondslag van de (in)vordering telkens als bestanddeel van de delictsomschrijving opgenomen. Dat brengt voor wat het onderhavige geval betreft mee dat het Hof door het onder 2 tenlastegelegde bewezen te verklaren met weglating van de tenlastegelegde omstandigheid dat de invordering was gebaseerd op art. 164 WVW 1994, de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten. 4. Slotsom Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3.6 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist. 5. Beslissing De Hoge Raad: Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging alsmede ter zake van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf; Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan; Verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend griffier A. Dantuma-Hieronymus, en uitgesproken op 31 mei 2005.