Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT2981

Datum uitspraak2005-03-16
Datum gepubliceerd2005-03-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/2064 BESLU
Statusgepubliceerd


Indicatie

[...] Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat om eiser met toepassing van artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) voor te dragen voor herkrijging van het Nederlanderschap. Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) weliswaar een positief advies heeft uitgebracht met betrekking tot eisers naturalisatieaanvraag, maar dat eiser er willens en wetens voor heeft gekozen om in verband met zijn sportcarrière in Italië de Italiaanse nationaliteit te verwerven en daardoor de Nederlandse nationaliteit te verliezen en verder dat gebleken is dat eiser zijn sportcarrière in Italië wil blijven voortzetten, en daar ook wil blijven wonen en de Italiaanse nationaliteit wil behouden. Verweerder wijst erop dat eiser, vier maanden na zijn bewuste prijsgeven van de Nederlandse nationaliteit, de onderhavige aanvraag heeft ingediend. Een dergelijke selectieve handelswijze met betrekking tot de Nederlandse nationaliteit verhoudt zich geenszins met het restrictieve karakter van artikel 10 van de RWN, aldus verweerder. [...]


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht tweede afdeling, enkelvoudige kamer Reg. nr. AWB 04/2064 BESLU UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats] (Italië), eiser, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder. Ontstaan en loop van het geding Eiser, die zich in Italië heeft gevestigd en deel uitmaakt van een Italiaans waterpoloteam, heeft op 14 januari 2003 de Nederlandse nationaliteit verloren als gevolg van het feit dat hij per die datum de Italiaanse nationaliteit heeft verkregen. Op 21 mei 2003 heeft eiser een aanvraag ingediend om het Nederlanderschap te herkrijgen. Bij besluit van 30 december 2003 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 7 januari 2004 bij verweerder bezwaar gemaakt. Bij besluit van 30 maart 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 11 mei 2004, ingekomen bij de rechtbank per faxbericht op dezelfde datum, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Het beroep is op 7 februari 2005 ter zitting behandeld. Eiser heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. C.F. Wassenaar, advocaat te Rotterdam. Namens verweerder is verschenen mw. mr. A.J.M. Magram-Tetteroo. Standpunten van partijen Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat om eiser met toepassing van artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) voor te dragen voor herkrijging van het Nederlanderschap. Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) weliswaar een positief advies heeft uitgebracht met betrekking tot eisers naturalisatieaanvraag, maar dat eiser er willens en wetens voor heeft gekozen om in verband met zijn sportcarrière in Italië de Italiaanse nationaliteit te verwerven en daardoor de Nederlandse nationaliteit te verliezen en verder dat gebleken is dat eiser zijn sportcarrière in Italië wil blijven voortzetten, en daar ook wil blijven wonen en de Italiaanse nationaliteit wil behouden. Verweerder wijst erop dat eiser, vier maanden na zijn bewuste prijsgeven van de Nederlandse nationaliteit, de onderhavige aanvraag heeft ingediend. Een dergelijke selectieve handelswijze met betrekking tot de Nederlandse nationaliteit verhoudt zich geenszins met het restrictieve karakter van artikel 10 van de RWN, aldus verweerder. Eiser heeft tegen het bestreden besluit, kort gezegd, aangevoerd dat er in zijn geval wel sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 10 van de RWN. Volgens eiser is er geen sprake van een selectieve handelswijze met betrekking tot de Nederlandse nationaliteit, maar wil hij een dubbele nationaliteit verkrijgen, hetgeen een legaal streven is. Overigens is eiser van mening dat een eventuele selectieve handelswijze van hem niet relevant is voor de beoordeling of sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 10 van de RWN. Dat er in zijn geval sprake is van een gewichtig Nederlands cultureel belang bij verlening van het Nederlanderschap, staat volgens eiser vast op grond van het positieve advies van de Staatssecretaris van VWS. Eiser heeft verder aangevoerd dat artikel 9, eerste lid, onder c, van de RWN in strijd is met het Tweede Protocol van het Verdrag van Straatsburg. Voorts heeft eiser aangevoerd dat verweerder er ten onrechte van uitgaat dat na naturalisatie een blokkeringstermijn geldt van één jaar waarin hij niet voor Nederland mag deelnemen aan internationale wedstrijden. Volgens eiser betekent een blokkeringstermijn bovendien niet, als een dergelijke termijn al zou gelden, dat er geen sprake is van een bijzonder Nederlands belang bij naturalisatie. Bovendien is eiser van mening dat artikel 10 van de RWN juist bedoeld is voor situaties als de zijne, waarin de betrokkene zijn land van herkomst niet wil verlaten en desondanks om naturalisatie verzoekt. Eiser heeft in dit verband nog aangevoerd dat hij vooralsnog niet van plan is om uit Italië te vertrekken zodat niet het vooruitzicht bestaat dat hij binnen afzienbare tijd aan alle ingevolge de RWN geldende voorwaarden voor verlening van het Nederlanderschap zal voldoen. Wettelijk kader Ingevolge de Rijkswet op het Nederlanderschap kan het Nederlanderschap worden verleend indien voldaan is aan het bepaalde in de artikelen 7 en 8 van de RWN. In artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN is bepaald dat het verzoek van een vreemdeling die voldoet aan, onder meer, artikel 8 niettemin wordt afgewezen, indien de verzoeker op wie een van de uitzonderingen van artikel 8, tweede lid, van toepassing is, zijn hoofdverblijf heeft in het land waarvan hij onderdaan is. Ingevolge artikel 10 van de RWN, kan, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, in bijzondere gevallen het Nederlanderschap worden verleend met afwijking van, voor zover hier van belang, artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c. Oordeel van de rechtbank Tussen partijen is niet in geschil dat eiser voldoet aan de in artikel 7 en 8 van de RWN gestelde voorwaarden voor naturalisatie. Evenmin is tussen partijen in geschil dat zich ten aanzien van eiser de afwijzingsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN voordoet, nu eiser zijn hoofdverblijf in Italië heeft. Eiser is evenwel van mening dat in zijn geval sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 10 van de RWN, zodat hem in afwijking van genoemde afwijzingsgrond alsnog het Nederlanderschap dient te worden verleend. Artikel 10 van de RWN kent verweerder een discretionaire bevoegdheid toe, om in bijzondere gevallen van de in het artikel genoemde bepalingen af te wijken en alsnog het Nederlanderschap te verlenen. Verweerder heeft, zoals ook volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) van 2 juli 2003, gepubliceerd in AB 2003/379, bij de toepassing van artikel 10 van de RWN beoordelingsruimte en de invulling daarvan behoort primair tot zijn verantwoordelijkheid. Dit brengt met zich, dat de rechtbank een uit hoofde van deze bevoegdheid genomen besluit slechts terughoudend kan toetsen. Bij die toetsing dient de rechtbank te beoordelen of verweerder, na afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen en daarbij niet heeft gehandeld in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur daaronder begrepen. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de RWN blijkt, dat artikel 10 van de RWN slechts bedoeld is om in uitzonderlijke gevallen te worden toegepast. Daarbij gaat het om gevallen, waarbij naturalisatie wordt gevorderd wegens redenen van staatsbelang of andere gewichtige Nederlandse of Nederlands-Antilliaanse belangen, bijvoorbeeld op het gebied van internationale economische en culturele betrekkingen. Daarnaast kunnen ook humanitaire redenen aanleiding vormen voor naturalisatie op grond van artikel 10 van de RWN. Deze uitgangspunten zijn eveneens weergegeven in de Handleiding voor de toepassing van de RWN (hierna: de Handleiding), waarin het door verweerder ter zake van de toepassing van artikel 10 van de RWN gevoerde beleid is neergelegd. Volgens de Handleiding kan er ook sprake zijn van een bijzonder geval in de zin van artikel 10 van de RWN, als de verlening van het Nederlanderschap in zodanige mate een Nederlands cultureel belang dient, dat afwijking van één of meerdere voorwaarden voor naturalisatie wordt gerechtvaardigd. Onder een Nederlands cultureel belang wordt in dit verband tevens verstaan een Nederlands belang op sportief gebied. Een sporter die een beroep doet op artikel 10 van de RWN moet, zo is aangegeven in de Handleiding, aantonen dat met zijn naturalisatie een Nederlands belang op sportief gebied wordt gediend; hiervan is bijvoorbeeld sprake als de betrokkene na zijn naturalisatie (op korte termijn) als vertegenwoordiger voor Nederland kan deelnemen aan internationale concoursen of internationale sportwedstrijden. Voorts is in de Handleiding neergelegd dat, om vast te kunnen stellen of met de naturalisatie van de betreffende sporter een Nederlands sportbelang op korte termijn wordt gediend, advies wordt gevraagd aan de Staatssecretaris van VWS. De rechtbank acht dit in de Handleiding met betrekking tot artikel 10 van de RWN neergelegde beleid niet kennelijk onredelijk, dan wel anderszins onaanvaardbaar. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder, overeenkomstig het hiervoor aangehaalde beleid, naar aanleiding van eisers naturalisatie-aanvraag de Staatssecretaris van VWS om advies heeft gevraagd. Op 28 augustus 2003 heeft de Staatssecretaris van VWS een positief advies uitgebracht met betrekking tot het verzoek om naturalisatie. Verweerder heeft evenwel bij het besluit 30 december 2003 van het advies van de Staatssecretaris van VWS afgeweken en eisers naturalisatieverzoek afgewezen, aangezien volgens verweerder in het geval van eiser geen aanleiding bestaat om artikel 10 van de RWN toe te passen. Beoordeeld dient dan ook te worden of verweerder bij het bestreden besluit in redelijkheid zijn standpunt heeft kunnen handhaven dat geen sprake is van een zodanig bijzonder geval als bedoeld in artikel 10 van de RWN dat eiser, in afwijking van de op grond van de RWN geldende naturalisatie-voorwaarden, alsnog het Nederlanderschap moet worden verleend. De rechtbank stelt in dit verband voorop, dat uit de Handleiding niet volgt dat verweerder met het daarin neergelegde beleid ten aanzien van topsporters, zijn bevoegdheid inzake de toepassing van artikel 10 van de RWN heeft willen inperken, in die zin dat indien gelet op het door de Staatssecretaris van VWS uitgebrachte advies is vastgesteld dat met de naturalisatie van de betreffende sporter een Nederlands belang op sportief gebied is gediend, daarmee ook is komen vast te staan dat sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 10 van de RWN. Verweerder komt dan ook bij de beoordeling of zich een bijzonder geval als bedoeld in artikel 10 van de RWN voordoet de ruimte toe om naast het advies van de Staatssecretaris van VWS ook andere aspecten van het geval mee te wegen. In het geval van eiser heeft verweerder bij de beoordeling of aanleiding bestond om artikel 10 van de RWN toe te passen, met name de omstandigheid betrokken dat eiser in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit, maar in verband met zijn sportcarrière in Italië, er willens en wetens voor heeft gekozen om de Italiaanse nationaliteit te verwerven en daardoor het Nederlanderschap te verliezen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat eiser ervan op de hoogte was dat hij door verwerving van de Italiaanse nationaliteit de Nederlandse nationaliteit zou verliezen. Eiser heeft dan ook, door zijn aanvraag om verkrijging van de Italiaanse nationaliteit door te zetten, er bewust voor gekozen om de Nederlandse nationaliteit te verliezen. Dit, terwijl eiser ervan op de hoogte was, dat de door de Italiaanse zwembond gestelde eis dat hij de Italiaanse nationaliteit zou verwerven, in strijd was met regelgeving van de Europese Unie. Eiser heeft zich echter niet op deze regelgeving beroepen teneinde zijn Nederlandse nationaliteit te behouden, maar heeft zich naar de Italiaanse zwembond geschikt. Vier maanden na het verlies van de Nederlandse nationaliteit heeft hij deze op grond van artikel 10 van de RWN weer aangevraagd, met de uitdrukkelijke wens om de Italiaanse nationaliteit te blijven behouden. De rechtbank is, gelet op deze feiten, van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen, dat sprake is van een selectieve handelswijze van eiser met betrekking tot de Nederlandse nationaliteit, welke aan toepassing van artikel 10 van de RWN in de weg staat. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking, dat artikel 10 van de RWN is bedoeld voor uitzonderlijke gevallen, waarin afwijking van de wettelijke vereisten wordt gevorderd door een gewichtig Nederlands belang. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen, dat de handelswijze van eiser met betrekking tot zijn Nederlandse nationaliteit, zich niet met dit bijzondere karakter van artikel 10 van de RWN verdraagt. Dat eiser met zijn aanvraag heeft beoogd om gebruik te maken van de legale mogelijkheden om een dubbele nationaliteit te verkrijgen, wat daar ook van zij, maakt dit niet anders. De rechtbank kan eiser voorts niet volgen in zijn standpunt, dat artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN, wat betreft het verkrijgen van een tweede nationaliteit, in strijd is met het Tweede Protocol bij het Verdrag van Straatsburg betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1994, nr. 265) en derhalve onverbindend dient te worden verklaard. In bedoeld Verdrag van Straatsburg (Trb. 1964, nr. 4) is, kort gezegd, geregeld dat een meerderjarige de nationaliteit van een verdragsstaat verliest als hij vrijwillig de nationaliteit van een andere verdragsstaat verkrijgt. Het Tweede Protocol tot wijziging van het Verdrag biedt voor drie doelgroepen een uitzondering op deze verliesregel, namelijk voor, kort gezegd, echtgenoten in nationaliteitsrechtelijk gemengde huwelijken, kinderen uit die huwelijken en tweede-generatiemigranten. Het Verdrag en het Tweede Protocol zien derhalve op het verlies (en behoud) van nationaliteit, terwijl artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN betrekking heeft op het verkrijgen van nationaliteit. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het geval van eiser geen sprake is van een zodanig bijzonder geval als bedoeld in artikel 10 van de RWN dat hem, in afwijking van de afwijzingsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN, (opnieuw) de Nederlandse nationaliteit moet worden verleend. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat het bestreden besluit in strijd zou zijn met enige regel van geschreven of ongeschreven recht of enig algemeen rechtsbeginsel. Het bestreden besluit komt dan ook niet voor vernietiging in aanmerking, zodat het beroep ongegrond zal worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De Rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep ongegrond. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Aldus gegeven door mr. C. Fetter en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2005, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.B.E. Hersmis.