Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT3103

Datum uitspraak2005-03-25
Datum gepubliceerd2005-04-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14/036024-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bedrijf te Petten veroordeeld terzake van fors aantal milieu-overtredingen. Verwerping van beroep op niet-ontvankelijkheid van het OM wegens schending van het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Overweging met betrekking tot de werkingssfeer van richtlijn CPR 15-1. Partiële vrijspraken. Verdachte heeft verbetertraject ingezet. Strafmaat fors lager dan eis (eis: geldboete van € 1.000.000,- waarvan helft voorwaardelijk, vonnis: € 25.000,- onvoorwaardelijk).


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Parketnummer : 14/036024-04 Datum uitspraak : 25 maart 2005 OP TEGENSPRAAK VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de zaak van het OPENBAAR MINISTERIE tegen: MALLINCKRODT MEDICAL BV, gevestigd te 1755 LE Petten, Westerduinweg 3. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 maart 2005. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de vertegenwoordiger van de verdachte, J.E. Rypkema, en door mr. A. Mout, advocaat te Rotterdam en raadsvrouw van de verdachte, naar voren is gebracht. De officier van justitie, mr. P. Groenhuis, heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte terzake van verdachte terzake van het onder 1. primair, 2., 3., 4. primair en 5. tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 1.000.000,-, waarvan € 500.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. 1. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is onder 1. primair ten laste gelegd dat zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 september 2003 tot en met 10 oktober 2003 te Petten, in de gemeente Zijpe, in ieder geval in Nederland, terwijl aan haar door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zijpe bij besluit van 28 mei 1996 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente op een of meer perce(e)l(en) gelegen aan de Westerduinweg nummer 3 te Petten, kadastraal bekend gemeente Zijpe, sectie A, nummer(s) 294 en 320, oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in bijlage I en/of III van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zich, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers werd(en), dan wel was/waren, toen en daar, meermalen althans eenmaal: A. in gebouw 200, in strijd met voorschrift 9.1.2. en/of 9.1.3, in ieder geval enig voorschrift, van voormelde vergunning en/of in strijd met voorschrift 6.2.1 en/of 6.5.1, in ieder geval enig voorschrift, van de CPR 15-1, een (grote) hoeveelheid gevaarlijke stoffen (te weten "Sodiumhydroxide" en/of "ethyleendiamidetetraazijnzuur" en/of "Benzylalcohol" en/of "Kaliumnitraat" en/of "calciumchloride 2-water" en/of "Citroenzuur 1-water" en/of "Zwavelzuur" en/of "Azijnzuur" en/of "Cloroform" en/of "Salpeterzuur" en/of "Ammonia 25%" en/of "Zoutzuur 37%", in ieder geval een hoeveelheid gevaarlijke stof(fen)), niet zijnde werkvoorraden welke voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk waren, niet opgeslagen en/of bewaard in een losse kast, bouwkundige kast, kluis of vatenpark, dan wel een speciaal daartoe ingerichte opslagplaats, als bedoeld in die CPR 15-1, immers werd(en) die gevaarlijke stof(fen) (als omschreven in proces-verbaal 04-OH-M200.01) bewaard en/of opgeslagen in een of meer open stelling(en) en/of in een magazijn waarin ook andere (stuk)goederen werden opgeslagen en/of bewaard, en/of B. in gebouw 200, op een of meer plaatsen, (telkens) in strijd met voorschrift 9.1.2 en/of 9.1.4, in ieder geval enig voorschrift, van voormelde vergunning en/of (telkens) in strijd met voorschrift 6.1.1 en/of 6.1.2 en/of 6.5.2, in ieder geval enig voorschrift, van de CPR 15-1, gevaarlijke stoffen, welke met elkaar kunnen reageren en waarbij gevaarlijke gassen of dampen kunnen vrijkomen en/of gevaarlijke situaties zoals explosies, rondspattende gevaarlijke stoffen en/of excessieve warmteontwikkeling kunnen ontstaan, althans gevaarlijke stoffen welke tot verschillende categorieën, als bedoeld in voorschrift 6.1.2 van de CPR 15-1, behoren, dan wel lege niet gereinigde emballage hiervan, niet gecompartimenteerd (per categorie) opgeslagen, zo werd(en) (onder meer), (I) in dat gebouw 200, in stelling 15.B (als beschreven in proces-verbaal 04-OH-M200.01), een "corrosieve/bijtende" gevaarlijk stof (te weten "ethyleendiamidetetraazijnzuur" en/of "ethyleendiamine") niet gecompartimenteerd opgeslagen ten opzichte van een "oxiderende" gevaarlijke stof (te weten "Kaliumnitraat"), en/of (II) in dat gebouw 200, in een gaashok (als beschreven in proces-verbaal 04-OH-M200.01), een "corrosieve/bijtende" gevaarlijke stof (te weten "Zwavelzuur") niet gecompartimenteerd opgeslagen ten opzichte van een of meer "licht ontvlambare" schoonmaakdoekjes ("Whipes"), en/of (III) in dat gebouw 200, in een kwaliteitscontroleruimte (als beschreven in proces-verbaal 04-OH-M200.01), een "oxiderende" gevaarlijke stof (te weten "Kaliumnitraat") niet gecompartimenteerd opgeslagen ten opzichte van een of meer "corrosieve/bijtende" gevaarlijke stof(fen) (te weten "Salpeterzuur" en/of "Ammonia 25%" en/of "Zoutzuur 37%"), en/of (IV) in dat gebouw 200, in een kwaliteitscontroleruimte (als beschreven in proces-verbaal 04-OH-M200.01), een of meer hoeveelhe(i)d(en) "Salpeterzuur" niet gecompartimenteerd opgeslagen ten opzichte van een of meer hoeveelhe(i)d(en) "Azijnzuur". Aan de verdachte is onder 1. subsidiair ten laste gelegd dat zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 september 2003 tot en met 10 oktober 2003 te Petten, in de gemeente Zijpe, in ieder geval in Nederland, terwijl aan haar door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zijpe bij besluit van 28 mei 1996 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente op een of meer perce(e)l(en) gelegen aan de Westerduinweg nummer 3 te Petten, kadastraal bekend gemeente Zijpe, sectie A, nummer(s) 294 en 320, oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in bijlage I en/of III van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zich, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers was/waren, toen en daar, meermalen althans eenmaal: A. aan de buitenzijde van en/of in gebouw 200, in strijd met voorschrift 9.1.2, in ieder geval enig voorschrift, van voormelde vergunning en/of in strijd met voorschrift 6.8.1, in ieder geval enig voorschrift, van de CPR 15-1, niet op duidelijk zichtbare plaatsen (een) waarschuwingsbord(en) en/of gevaarsymbolen geplaatst en/of aangebracht, welke het gevaar van de aldaar opgeslagen gevaarlijke stof(fen) (te weten "Sodiumhydroxide" en/of "ethyleendiamidetetraazijnzuur" en/of "Benzylalcohol" en/of "Kaliumnitraat" en/of "calciumchloride 2-water" en/of "Citroenzuur 1-water" en/of "Zwavelzuur" en/of "Azijnzuur" en/of "Cloroform" en/of "Salpeterzuur" en/of "Ammonia 25%" en/of "Zoutzuur 37%", in ieder geval een gevaarlijke stof(fen)) aanduidde(n), immers was/waren aan de buitenzijde van die en/of in die opslagplaats, behalve borden met de aanduiding "verboden te roken", in het geheel geen waarschuwingsbord(en) en/of gevaarsymbo(o)l(en) geplaatst en/of aangebracht, en/of B. was/waren bij en/of in gebouw 200, waarin de opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvond, in strijd met voorschrift 9.1.2, in ieder geval enig voorschrift, van voormelde vergunning en/of in strijd met voorschrift 6.6.1, in ieder geval enig voorschrift, van de CPR 15-1, geen duidelijk leesbare instructie(s), van de veiligheidshandelingen, de te gebruiken middelen en de eerste hulp bij ongevallen en een alarmregeling, aangebracht en/of aanwezig, immers was/waren bij en/of in gebouw 200 in het geheel geen noodinstructie(s), als bedoeld in voorschrift 6.6.1 van de CPR 15-1, aangebracht en/of aanwezig, en/of C. was gebouw 200, welke (mede) werd gebruikt voor de opslag van gevaarlijke stoffen, in strijd met voorschrift 9.1.2, in ieder geval enig voorschrift, van voormelde vergunning en/of in strijd met voorschrift 9.3.1, in ieder geval enig voorschrift, van de CPR 15-1, niet opgetrokken zonder verdiepingen, immers was er boven de ruimte(n) waar de opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvond een verdieping aanwezig met kantoorruimte(n), en/of D. vormden de vloer, de wanden en (eventuele) deurdrempels van gebouw 200, welke (mede) werd gebruikt voor de opslag van gevaarlijke stoffen, in strijd met voorschrift 9.1.2, in ieder geval enig voorschrift, van voormelde vergunning en/of in strijd met voorschrift 9.3.5, in ieder geval enig voorschrift, van de CPR 15-1, geen vloeistofdichte bak, die tenminste 100% van de in dat opslaggebouw bewaarde vloeistoffen kon bevatten, immers vormden de vloer, de wanden en (eventuele) deurdrempels van gebouw 200 in het geheel geen vloeistofdichte bak, dan wel gelijkwaardige vloeistofdichte voorziening. Aan de verdachte is onder 2. ten laste gelegd dat zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 september 2003 tot en met 10 oktober 2003 te Petten, in de gemeente Zijpe, in ieder geval in Nederland, terwijl aan haar door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zijpe bij besluit van 28 mei 1996 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente op een of meer perce(e)l(en) gelegen aan de Westerduinweg nummer 3 te Petten, kadastraal bekend gemeente Zijpe, sectie A, nummer(s) 294 en 320, oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in bijlage I en/of III van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zich, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers werd(en), dan wel was/waren, toen en daar, meermalen althans eenmaal: A. nabij gebouw 200, in een of meer opslaggebouw(en) ten behoeve van de opslag van gevaarlijke stoffen, in strijd met voorschrift 9.1.2 en/of 9.1.4, in ieder geval enig voorschrift, van voormelde vergunning en/of in strijd met voorschrift 6.1.1 en/of 6.1.2 en/of 6.5.2, in ieder geval enig voorschrift, van de CPR 15-1, gevaarlijke stoffen, welke met elkaar kunnen reageren en waarbij gevaarlijke gassen of dampen kunnen vrijkomen en/of gevaarlijke situaties zoals explosies, rondspattende gevaarlijke stoffen en/of excessieve warmteontwikkeling kunnen ontstaan, althans gevaarlijke stoffen welke tot verschillende categorieën, als bedoeld in voorschrift 6.1.2 van de CPR 15-1, behoren, dan wel lege niet gereinigde emballage hiervan, niet gecompartimenteerd (per categorie) opgeslagen, zo werd(en) toen en daar (onder meer), (I) in een ruimte (in proces-verbaal 04-OH-M200.02 aangeduid als compartiment 2 van opslaggebouw 51) een "vergiftige" gevaarlijk stof (te weten "dicyclohexylcarbomide") niet gecompartimenteerd opgeslagen ten opzichte van een of meer "oxiderende" gevaarlijke stof(fen) (te weten "kaliumpermanganaat" en/of "Zilvernitraat"), en/of (II) in een ruimte (in proces-verbaal 04-OH-M200.02 aangeduid als opslaggebouw 52) een of meer hoeveelhe(i)d(en) "Salpeterzuur" niet gecompartimenteerd opgeslagen ten opzichte van een of meer hoeveelhe(i)d(en) "Azijnzuur", en/of (III) in een ruimte (in proces-verbaal 04-OH-M200.02 aangeduid als compartiment 3 van opslaggebouw 53) een of meer "(zeer) licht ontvlambare" gevaarlijk stof(fen) (te weten "Acetyleen" en/of "Synthetische lucht") niet gecompartimenteerd opgeslagen ten opzichte van een "oxiderende" gevaarlijke stof (te weten "Zuurstof"), en/of B. nabij gebouw 200, in/van een opslaggebouw ten behoeve van de opslag van gevaarlijke stoffen (in proces-verbaal 04-OH-M200.02 aangeduid als opslaggebouw 53), in strijd met voorschrift 9.1.2, in ieder geval enig voorschrift, van voormelde vergunning en/of in strijd met voorschrift 6.5.11, in ieder geval enig voorschrift, van de CPR 15-1, een of meer toegangsdeur(en) tot een opslagplaats van gevaarlijke stoffen niet met een slot en sleutel of op een andere gelijkwaardige wijze gesloten, terwijl er op dat moment geen sprake was van het inbrengen of uitnemen van gevaarlijke stoffen en terwijl die toegangsdeur(en) geen verbinding gaf/gaven tot een aanmaak- en/of verwerkingsruimte, en/of C. was/waren nabij gebouw 200, bij en/of in een of meer aldaar aanwezige gebouw(en), waarin de opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvond (in proces-verbaal 04-OH-M200.02 aangeduid als opslaggebouw 51, 52 en/of 53), in strijd met voorschrift 9.1.2, in ieder geval enig voorschrift, van voormelde vergunning en/of in strijd met voorschrift 6.6.1, in ieder geval enig voorschrift, van de CPR 15-1, geen duidelijk leesbare instructie(s), van de veiligheidshandelingen, de te gebruiken middelen en de eerste hulp bij ongevallen en een alarmregeling, aangebracht en/of aanwezig, immers was/waren bij en/of in die/dat gebouw(en) in het geheel geen noodinstructie(s), als bedoeld in voorschrift 6.6.1 van de CPR 15-1, aangebracht en/of aanwezig, en/of D. nabij gebouw 200, in een of meer gebouw(en) (in proces-verbaal 04-OH-M200.02 aangeduid als opslaggebouw 51 en/of 52), in strijd met voorschrift 9.1.2, in ieder geval enig voorschrift, van voormelde vergunning en/of in strijd met voorschrift 6.5.6, in ieder geval enig voorschrift, van de CPR 15-1, breekbare enkelvoudige emballage, te weten meerdere glazen verpakkingen inhoudende een of meer gevaarlijke stof(fen), bestemd voor direct gebruik, hoger dan 1,20 meter geplaatst, immers waren in een gebouw (in proces-verbaal 04-OH-M200.02 aangeduid als opslaggebouw 51) 21, althans een of meer, glazen fles(sen) inhoudende "Kaliumpermanganaat" op een hoogte van 1,54 meter, in ieder geval hoger dan 1,20 meter, geplaatst en/of waren in een gebouw (in proces-verbaal 04-OH-M200.02 aangeduid als opslaggebouw 52) een glazen fles inhoudende "Zoutzuur" op een hoogte van 1,64 meter, in ieder geval hoger dan 1,20 meter, geplaatst en/of meerdere glazen flessen inhoudende "Ammonia" op een hoogte van 1,83 meter, in ieder geval hoger dan 1,20 meter, geplaatst. Aan de verdachte is onder 3. ten laste gelegd dat zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 september 2003 tot en met 10 oktober 2003 te Petten, in de gemeente Zijpe, in ieder geval in Nederland, terwijl aan haar door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zijpe bij besluit van 28 mei 1996 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente op een of meer perce(e)l(en) gelegen aan de Westerduinweg nummer 3 te Petten, kadastraal bekend gemeente Zijpe, sectie A, nummer(s) 294 en 320, oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in bijlage I en/of III van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zich, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers werd(en), dan wel was/waren, toen en daar, meermalen althans eenmaal: A. (I) in gebouw 201, in een ruimte op de eerste verdieping (in proces-verbaal 04-OH-M201.01 aangeduid als ruimte 57), in strijd met voorschrift 9.1.2 en/of 9.1.4, in ieder geval enig voorschrift, van voormelde vergunning en/of in strijd met voorschrift 6.1.1 en/of 6.1.2 en/of 6.5.2, in ieder geval enig voorschrift, van de CPR 15-1, gevaarlijke stoffen, welke met elkaar kunnen reageren en waarbij gevaarlijke gassen of dampen kunnen vrijkomen en/of gevaarlijke situaties zoals explosies, rondspattende gevaarlijke stoffen en/of excessieve warmteontwikkeling kunnen ontstaan, althans gevaarlijke stoffen welke tot verschillende categorieën, als bedoeld in voorschrift 6.1.2 van de CPR 15-1, behoren, dan wel lege niet gereinigde emballage hiervan, niet gecompartimenteerd (per categorie) opgeslagen, zo werd(en) toen en daar (onder meer), in die ruimte (in een kast, te zien op foto 3 behorende bij proces-verbaal 04-OH-M201.01) een of meer hoeveelhe(i)d(en) "Salpeterzuur 70%" niet gecompartimenteerd opgeslagen ten opzichte van een of meer hoeveelhe(i)d(en) "Azijnzuur", en/of (II) in die ruimte (in een kast, te zien op foto 3 behorende bij proces-verbaal 04-OH-M201.01) een "licht ontvlambare" en/of "vergiftige" gevaarlijk (vloei)stof (te weten "Tetranbutielammoniumhydroxide oplossing") niet gecompartimenteerd opgeslagen ten opzichte van een of meer "corrosieve/bijtende" gevaarlijke stof(fen) (te weten "Ammonia 25%" en/of "Natriumhydroxide") en/of (III) in die ruimte (in een kast, te zien links op foto 5 behorende bij proces-verbaal 04-OH-M201.01) een "vergiftige" gevaarlijk stof (te weten "tetrachloromethaan") niet gecompartimenteerd opgeslagen ten opzichte van een "(licht) ontvlambare" en/of "corrosieve/bijtende" gevaarlijke stof (te weten "Chloormethylsilan") en/of (IV) in die ruimte gevaarlijke stoffen welke tot verschillende categorieën, als bedoeld in voorschrift 6.1.2 van de CPR 15-1, behoren, dan wel lege niet gereinigde emballage hiervan, niet gecompartimenteerd (per categorie), maar op alfabetische volgorde, opgeslagen, en/of B. in gebouw 201, in/van een ruimte op de eerste verdieping (in proces-verbaal 04-OH-M201.01 aangeduid als ruimte 57), in strijd met voorschrift 9.1.2, in ieder geval enig voorschrift, van voormelde vergunning en/of in strijd met voorschrift 6.5.11, in ieder geval enig voorschrift, van de CPR 15-1, een of meer toegangsdeur(en) tot een of meer opslagplaats(en) van gevaarlijke stoffen niet met een slot en sleutel of op een andere gelijkwaardige wijze gesloten, terwijl er op dat moment geen sprake was van het inbrengen of uitnemen van gevaarlijke stoffen en terwijl die toegangsdeur(en) geen verbinding gaf/gaven tot een aanmaak- en/of verwerkingsruimte, en/of C. in gebouw 201, in/bij een ruimte op de eerste verdieping (in proces-verbaal 04-OH-M201.01 aangeduid als ruimte 57), bij een of meer opslagplaats(en) waarin gevaarlijke stoffen werden opgeslagen, in strijd met voorschrift 9.1.2, in ieder geval enig voorschrift, van voormelde vergunning en/of in strijd met voorschrift 6.6.1, in ieder geval enig voorschrift, van de CPR 15-1, geen duidelijk leesbare instructie(s), van de veiligheidshandelingen, de te gebruiken middelen en de eerste hulp bij ongevallen en een alarmregeling, aangebracht en/of aanwezig, immers was/waren bij en/of in die/dat opslagplaats(en) in het geheel geen noodinstructie(s), als bedoeld in voorschrift 6.6.1 van de CPR 15-1, aangebracht en/of aanwezig, en/of D. in gebouw 201, in een ruimte op de eerste verdieping (in proces-verbaal 04-OH-M201.01 aangeduid als ruimte 57), in strijd met voorschrift 9.1.2, in ieder geval enig voorschrift, van voormelde vergunning en/of in strijd met voorschrift 7.1.1, in ieder geval enig voorschrift, van de CPR 15-1, per vloeroppervlak van (ongeveer) 20,4 m2, in ieder geval minder dan 50 m2, vijf, in ieder geval meer dan 1, losse kasten voor de opslag van gevaarlijke stoffen, als bedoeld in de CPR 15-1, waarin (onder meer) "(licht) ontvlambare stoffen" werden bewaard, aanwezig, en/of E. in gebouw 201, in een ruimte op de eerste verdieping (in proces-verbaal 04-OH-M201.01 aangeduid als ruimte 57), in strijd met voorschrift 9.1.2, in ieder geval enig voorschrift, van voormelde vergunning en/of in strijd met voorschrift 6.5.6, in ieder geval enig voorschrift, van de CPR 15-1, breekbare enkelvoudige emballage, te weten meerdere glazen verpakkingen inhoudende een of meer gevaarlijke stof(fen), bestemd voor direct gebruik, hoger dan 1,20 meter geplaatst, immers: was in die ruimte (in een kast, te zien op foto 4 behorende bij proces-verbaal 04-OH-M201.01) een glazen verpakking inhoudende "Ammonium" op een hoogte van 1,35 meter, in ieder geval hoger dan 1,20 meter, geplaatst en/of was in die ruimte (in een kast, te zien op foto 4 behorende bij proces-verbaal 04-OH-M201.01) een glazen verpakking inhoudende "FeCl3" op een hoogte van 1,35 meter, in ieder geval hoger dan 1,20 meter, geplaatst en/of was in die ruimte (in een kast, te zien op foto 4 behorende bij proces-verbaal 04-OH-M201.01) een glazen verpakking inhoudende "Kaliumnitraat" op een hoogte van 1,85 meter, in ieder geval hoger dan 1,20 meter, geplaatst en/of was/waren in die ruimte (in een kast, te zien op foto 4 behorende bij proces-verbaal 04-OH-M201.01) drie, althans een of meer, glazen verpakking(en) inhoudende "Kiezelgel" op een hoogte van 1,35 meter, in ieder geval hoger dan 1,20 meter, geplaatst. Aan de verdachte is onder 4. primair ten laste gelegd dat zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 10 oktober 2003 te Petten, gemeente Zijpe, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in die gemeente op een of meer perce(e)l(en) gelegen aan de Westerduinweg nummer 3 te Petten, kadastraal bekend gemeente Zijpe, sectie A, nummer(s) 294 en 320, gelegen inrichting, als bedoeld in bijlage I en/of III van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, heeft veranderd of de werking daarvan heeft veranderd, immers was toen en daar de inrichting uitgebreid door de plaatsing en/of aanwezigheid van een "KGA-depot", althans een opslag ten behoeve van gevaarlijke afvalstof(fen) (als beschreven in proces-verbaal 04-OH-M20.02), zulks terwijl voor deze uitbreiding en/of verandering geen vergunning(en) was/waren verleend. Aan de verdachte is onder 4. subsidiair ten laste gelegd dat zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 september 2003 tot en met 10 oktober 2003 te Petten, in de gemeente Zijpe, in ieder geval in Nederland, terwijl aan haar door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zijpe bij besluit van 28 mei 1996 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente op een of meer perce(e)l(en) gelegen aan de Westerduinweg nummer 3 te Petten, kadastraal bekend gemeente Zijpe, sectie A, nummer(s) 294 en 320, oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in bijlage I en/of III van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zich, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers werd(en), dan wel was/waren, toen en daar, meermalen althans eenmaal: A. nabij gebouw 201, in een opslagplaats ten behoeve van de opslag van gevaarlijke afvalstoffen (beschreven in proces-verbaal 04-OH-M201.02), in strijd met voorschrift 9.2.1, in ieder geval enig voorschrift, van voormelde vergunning, een of meer gevaarlijke afvalstof(fen) niet in (een) hiervoor speciaal ingerichte container(s) opgeslagen, immers werden toen en daar een of meer gevaarlijke stof(fen), te weten (onder meer) (afval van) "Natronloog" en/of "Sodiumhydroxide" en/of "(S)alpeter" en/of "Zwavelzuur" en/of "Waterstof" en/of "Halogeenrijk en Halogeenarm" afval en/of "Anorganisch" afval en/of "Lab chemie" afval en/of "Ethanol" en/of "Asbest" en/of "Kwik, halogeenrijk" en/of "Formaldehydeoplossing", in ieder geval gevaarlijke afvalstof(fen)), niet vrijgekomen uit (een) kanto(o)r(en), opgeslagen in vaten welke werden opgeslagen en/of bewaard in de open lucht, en/of B. nabij gebouw 201, in strijd met voorschrift 9.2.4, in ieder geval enig voorschrift, van voormelde vergunning, rond/bij een opslagplaats ten behoeve van de opslag van gevaarlijke afvalstoffen (beschreven in proces-verbaal 04-OH-M201.02) het terrein binnen 3 meter van die opslagplaats niet vrij gehouden van brandbare materialen, immers was toen en daar een, deels gevulde, papiercontainer tegen het hek van die opslagplaats geplaatst en/of aanwezig en/of was toen en daar een container gevuld met brandbaar bouw- en/of sloopafval in de opslagplaats geplaats en/of aanwezig, en/of C. werd(en) nabij gebouw 201, in een opslagplaats ten behoeve van de opslag van gevaarlijke afvalstoffen (beschreven in proces-verbaal 04-OH-M201.02), in strijd met voorschrift 10.1.6, in ieder geval enig voorschrift, van voormelde vergunning, een of meer gevaarlijke afvalstof(fen), in plaats van direct doorgevoerd, al dan niet in afwachting van afvoer, (tijdelijk) aldaar opgeslagen. Aan de verdachte is onder 5. ten laste gelegd dat zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 september 2003 tot en met 10 oktober 2003 te Petten, in de gemeente Zijpe, in ieder geval in Nederland, terwijl aan haar door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zijpe bij besluit van 28 mei 1996 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente op een of meer perce(e)l(en) gelegen aan de Westerduinweg nummer 3 te Petten, kadastraal bekend gemeente Zijpe, sectie A, nummer(s) 294 en 320, oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in bijlage I en/of III van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zich, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers werd(en), dan wel was/waren, toen en daar, meermalen althans eenmaal: A. nabij gebouw 201, in strijd met voorschrift 9.1.2 en/of 9.1.3, in ieder geval enig voorschrift, van voormelde vergunning en/of in strijd met voorschrift 6.2.1 en/of 6.5.1 en/of 6.5.2, in ieder geval enig voorschrift, van de CPR 15-1, een hoeveelheid gevaarlijke stof(fen) (te weten een of meer gasfles(sen) inhoudende "Argon" en/of "Zuurstof" en/of "Propaan" en/of "Helium"), niet zijnde werkvoorraden welke voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk waren, dan wel lege, niet gereinigde emballage hiervan, niet opgeslagen en/of bewaard in een losse kast, bouwkundige kast, kluis of vatenpark, dan wel een speciaal daartoe ingerichte opslagplaats, als bedoeld in die CPR 15-1, immers werd(en) die gevaarlijke stof(fen) (als omschreven in proces-verbaal 04-OH-M201.03 en zichtbaar op de bij dat proces-verbaal behorende foto's 6, 7, 5 en/of 14) bewaard en/of opgeslagen in de open lucht, en/of B. was nabij gebouw 201, in strijd met voorschrift 14.1.1, in ieder geval enig voorschrift, van voormelde vergunning de gezamelijke "waterinhoud" van, in (een) aldaar aanwezige flessenkast(en) (beschreven in proces-verbaal 04-OH-M201.03 op blz 1 onder "A: Gasflessenberging"), opgestelde en/of bewaarde, in ieder geval aanwezige, gasflessen meer dan 250 liter, immers waren in het eerste, althans een, compartiment van die flessenkast(en) 6, althans een of meer, gasflessen aanwezig met een gezamelijke "waterinhoud" van (ongeveer) 360 liter, in ieder geval meer dan 250 liter, en/of waren in het tweede, althans een, compartiment van die flessenkast(en) 8, althans een of meer, gasflessen aanwezig met een gezamelijke "waterinhoud" van (ongeveer) 480 liter, in ieder geval meer dan 250 liter, en/of waren in het vierde, althans een, compartiment van die flessenkast(en) 6, althans een of meer, gasflessen en/of een drukvat aanwezig met een gezamelijke "waterinhoud" van (ongeveer) 440 liter, in ieder geval meer dan 250 liter, en/of C. werden nabij gebouw 201, in strijd met voorschrift 26.1, in ieder geval enig voorschrift, van voormelde vergunning in (een) aldaar aanwezige flessenkast(en) (beschreven in proces-verbaal 04-OH-M201.03 op blz 1 onder "A: Gasflessenberging") twee gasflessen inhoudende een "giftige" stof, te weten "Koolmonoxide", niet achter slot bewaard, immers was/waren in (het compartiment van) die kast(en) waarin die flessen werden bewaard in het geheel geen deur(en), dan wel een gelijkwaardige voorziening met een slot, aanwezig; Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging. 2. GELDIGHEID VAN DE DAGVAARDING In de tekst van de tenlastelegging van feit 3 sub A, onderdeel III, wordt gesproken over het niet gecompartimenteerd opslaan van “gevaarlijke stoffen welke tot verschillende categorieën, als bedoeld in voorschrift 6.1.2. van de CPR-15-1, behoren”. Daarbij wordt een verzamelnaam van stoffen aangegeven, maar niet nader om welke specifieke stoffen het gaat. Naar het oordeel van de rechtbank geeft de tenlastelegging daarmee een onvoldoende feitelijke omschrijving van hetgeen verdachte verweten wordt. De tenlastelegging voldoet derhalve op dit onderdeel niet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal dit deel van de dagvaarding dan ook nietig verklaren. 3. ONTVANKELIJKHEID VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE De verdediging heeft gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, enerzijds op grond van schending van het gelijkheidsbeginsel, anderzijds op grond van schending van het vertrouwensbeginsel. Met betrekking tot de vermeende schending van het gelijkheidsbeginsel is kort samengevat aangevoerd dat na de inval door de milieupolitie op de Onderzoekslocatie Petten op 29 september 2003 alle vier de onderzochte en op dat terrein gevestigde bedrijven (Mallinckrodt Medical B.V., Energieonderzoek Centrum Nederland(ECN), de Nuclear Research en consultancy Group (NRG) en het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO)) zijn gedagvaard, terwijl de dagvaarding tegen GCO naderhand is ingetrokken en de vervolging van de overige drie bedrijven door het Openbaar Ministerie is doorgezet. De rechtbank overweegt op dit punt als volgt: Uit het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (het Euratomverdrag), de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie betreffende de vestiging te Petten van een inrichting voor het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek op het gebied van de Kernenergie van 25 juli 1961 (de “Zetelovereenkomst”), alsmede de aan de Zetelovereenkomst voorafgegane notawisseling tussen de Nederlandse Regering en de Commissie van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie inzake de voorrechten en immuniteiten voor Euratom op het Europese grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden en het bij het Euratomverdrag behorende Protocol betreffende voorrechten en immuniteiten (welk laatste protocol op 8 april 1965 is vervangen door het Protocol betreffende voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen) vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat GCO met betrekking tot de zogenoemde kernenergie-activiteiten in Nederland strafrechtelijke immuniteit geniet. Hoewel de vier zaken (Mallinckrodt Medical, ECN, NRG en GCO) naar de aard van de tenlastegelegde feiten en de omstandigheden waaronder die zouden zijn begaan in principe vergelijkbaar te noemen zijn, is de zaak tegen GCO in zoverre wezenlijk anders dan de overige drie, dat het Nederlandse Openbaar Ministerie niet de mogelijkheid heeft GCO voor de Nederlandse strafrechter ter verantwoording te roepen. Deze omstandigheid brengt niet met zich mee dat de overige drie verdachten niet vervolgd zouden kunnen worden op grond van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wordt in zoverre dan ook verworpen. Met betrekking tot de gestelde schending van het vertrouwensbeginsel is door de verdediging naar voren gebracht – kort samengevat – dat de verdachte er, vanwege de gebrekkige bestuursrechtelijke handhaving door het bevoegde gezag met betrekking tot de vergunningen, op mocht vertrouwen dat geen strafrechtelijke vervolging zou volgen. De rechtbank verwerpt dit verweer. Het Openbaar Ministerie is de instantie waaraan het monopolie tot een strafrechtelijke vervolging namens de Staat is toebedeeld. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat het Openbaar Ministerie op enig moment het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt bij verdachte dat het zou afzien van verdere vervolging. Ook van de zijde van het bevoegd gezag zijn, voor zover dit al mogelijk zou zijn, geen handelingen gepleegd in het kader van de vergunningverlening, c.q. –handhaving waaraan de verdachte het vertrouwen zou hebben kunnen ontleend dat er geen strafrechtelijke vervolging zou plaatsvinden. Bovendien zijn het bestuursrechtelijke en het strafrechtelijke traject nevenschikkend. Door de verdediging is er in dit verband op gewezen dat de minister van Justitie op 7 december 2004 in de Tweede Kamer heeft gezegd dat hij het niet wenselijk vindt GCO te kunnen laten vervolgen, omdat de problemen met GCO worden opgelost en het instrument van het strafrecht niet nodig is om GCO er toe te brengen zich te houden aan de milieuvoorschriften. (“Ik heb het strafrecht nodig om op een gegeven moment een onwillig paard te laten drinken. Dat is hier echter niet nodig”) De rechtbank wijst er – ten overvloede – op dat de minister deze opmerking heeft gemaakt in de context van het verlenen van een nieuwe vergunning aan GCO, het overleg daaromtrent met de Europese Commissie en de door de Commissie getoonde bereidheid om gebleken gebreken te herstellen, zich in de toekomst aan inspecties te onderwerpen en zich te houden aan de Nederlandse vergunningsvoorschriften. Met andere woorden: de opmerking van de minister ziet op heden en toekomst en niet op de periode waarin het onderzoek van de milieupolitie op de Onderzoekslocatie Petten plaatsvond, welk onderzoek aan de basis lag van de oorspronkelijk tegen GCO uitgebrachte dagvaarding. Daar komt nog bij dat het in het tweede lid van artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering vastgelegde opportuniteitsbeginsel inhoudt dat het de officier van justitie is die afweegt of gronden, ontleend aan het algemeen belang, zich verzetten tegen vervolging. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad staat de wijze waarop – in geval van vervolging – deze belangenafweging heeft plaatsgevonden niet ter beoordeling van de rechter. Slechts indien de vervolging in strijd is met de beginselen van een goede procesorde kan er sprake zijn van een verval van het recht tot strafvordering en een door de rechter uit te spreken niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie deswege. Van een dergelijke strijd met de beginselen van een goede procesorde is in casu niet gebleken. De officier van justitie is mitsdien ontvankelijk in de vervolging. 4. VRIJSPRAAK Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. primair sub A, 1. primair sub B onderdeel I en IV, 2. sub A onderdelen II en III, 2. sub B en sub D, 3. sub A onderdeel I, 3. sub E, 5. sub A is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 5. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. primair sub B onderdelen II en III, 2. sub A onderdeel I, 2. sub C, 3. sub A onderdelen II en III, 3. sub B, C en D, 4. primair en 5. sub B en C tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat 1. primair zij in de periode van 29 september 2003 tot en met 10 oktober 2003 te Petten, in de gemeente Zijpe, terwijl aan haar door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zijpe bij besluit van 28 mei 1996 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente op percelen gelegen aan de Westerduinweg nummer 3 te Petten, kadastraal bekend gemeente Zijpe, sectie A, nummers 294 en 320, oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in Bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, zich opzettelijk heeft gedragen in strijd met voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers waren, toen en daar: B. in gebouw 200, op meer plaatsen, telkens in strijd met voorschrift 9.1.2. en 9.1.4 van voormelde vergunning, gevaarlijke stoffen, , welke tot verschillende categorieën, als bedoeld in voorschrift 6.1.2 van de CPR 15-1, behoren, niet gecompartimenteerd (per categorie) opgeslagen, zo werden onder meer: (II) in dat gebouw 200, in een gaashok (als beschreven in proces-verbaal 04-OH-M200.01), een "corrosieve/bijtende" gevaarlijke stof (te weten "Zwavelzuur") niet gecompartimenteerd opgeslagen ten opzichte van "licht ontvlambare" schoonmaakdoekjes ("Whipes"), en (III) in dat gebouw 200, in een kwaliteitscontroleruimte (als beschreven in proces-verbaal 04-OH-M200.01), een "oxiderende" gevaarlijke stof (te weten "Kaliumnitraat") niet gecompartimenteerd opgeslagen ten opzichte van "corrosieve/bijtende" gevaarlijke stoffen (te weten "Salpeterzuur" en "Ammonia 25%" en "Zoutzuur 37%"); 2. zij in de periode van 29 september 2003 tot en met 10 oktober 2003 te Petten, in de gemeente Zijpe, terwijl aan haar door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zijpe bij besluit van 28 mei 1996 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente op percelen gelegen aan de Westerduinweg nummer 3 te Petten, kadastraal bekend gemeente Zijpe, sectie A, nummers 294 en 320, oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in bijlage I het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, zich opzettelijk heeft gedragen in strijd met voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers waren, toen en daar: A. nabij gebouw 200, in opslaggebouwen ten behoeve van de opslag van gevaarlijke stoffen, in strijd met voorschrift 9.1.2 en 9.1.4 van voormelde vergunning en in strijd met voorschrift 6.1.1 en 6.1.2. van de CPR 15-1, gevaarlijke stoffen, welke tot verschillende categorieën, als bedoeld in voorschrift 6.1.2 van de CPR 15-1, behoren, niet gecompartimenteerd (per categorie) opgeslagen, zo werd toen en daar onder meer, (I) in een ruimte (in proces-verbaal 04-OH-M200.02 aangeduid als compartiment 2 van opslaggebouw 51) een "vergiftige" gevaarlijk stof (te weten "dicyclohexylcarbomide") niet gecompartimenteerd opgeslagen ten opzichte van "oxiderende" gevaarlijke stoffen (te weten "kaliumpermanganaat" en "Zilvernitraat"), en C. waren nabij gebouw 200, bij en/of in aldaar aanwezige gebouwen, waarin de opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvond (in proces-verbaal 04-OH-M200.02 aangeduid als opslaggebouw 51 en 52), in strijd met voorschrift 9.1.2 van voormelde vergunning en in strijd met voorschrift 6.5..6 van de CPR 15-1, geen duidelijk leesbare instructies van de veiligheidshandelingen, de te gebruiken middelen en de eerste hulp bij ongevallen en een alarmregeling aangebracht, immers waren bij en/of in die gebouw in het geheel geen noodinstructies, als bedoeld in voorschrift 6.6.1 van de CPR 15-1, aangebracht; 3. zij in de periode van 29 september 2003 tot en met 10 oktober 2003 te Petten, in de gemeente Zijpe, terwijl aan haar door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zijpe bij besluit van 28 mei 1996 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente op percelen gelegen aan de Westerduinweg nummer 3 te Petten, kadastraal bekend gemeente Zijpe, sectie A, nummers 294 en 320, oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in bijlage I het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, zich opzettelijk heeft gedragen in strijd met voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers was/waren, toen en daar: A. (I) in gebouw 201, in een ruimte op de eerste verdieping (in proces-verbaal 04-OH-M201.01 aangeduid als ruimte 57), in strijd met voorschrift 9.1.2 en 9.1.4 van voormelde vergunning en in strijd met voorschrift 6.1.1 en 6.1.2 van de CPR 15-1, gevaarlijke stoffen, welke tot verschillende categorieën, als bedoeld in voorschrift 6.1.2 van de CPR 15-1, behoren, niet gecompartimenteerd (per categorie) opgeslagen, zo werden toen en daar onder meer, (II) in die ruimte (in een kast, te zien op foto 3 behorende bij proces-verbaal 04-OH-M201.01) een "licht ontvlambare" en "vergiftige" gevaarlijk vloeistof (te weten "Tetrabutylammoniumhydroxide oplossing") niet gecompartimenteerd opgeslagen ten opzichte van "corrosieve/bijtende" gevaarlijke stoffen (te weten "Ammonia 25%" en "Natriumhydroxide") en (III) in die ruimte (in een kast, te zien links op foto 5 behorende bij proces-verbaal 04-OH-M201.01) een "vergiftige" gevaarlijk stof (te weten "tetrachloromethaan") niet gecompartimenteerd opgeslagen ten opzichte van een "lichtontvlambare" en "corrosieve/bijtende" gevaarlijke stof (te weten "Chloormethylsilan") en B. in gebouw 201, in een ruimte op de eerste verdieping (in proces-verbaal 04-OH-M201.01 aangeduid als ruimte 57), in strijd met voorschrift 9.1.2 van voormelde vergunning en in strijd met voorschrift 6.5.11 van de CPR 15-1, toegangsdeuren tot opslagplaatsen van gevaarlijke stoffen niet met een slot en sleutel of op een andere gelijkwaardige wijze gesloten, terwijl er op dat moment geen sprake was van het inbrengen of uitnemen van gevaarlijke stoffen en terwijl die toegangsdeuren geen verbinding gaven tot een aanmaak- en/of verwerkingsruimte, en C. in gebouw 201, in een ruimte op de eerste verdieping (in proces-verbaal 04-OH-M201.01 aangeduid als ruimte 57), bij opslagplaatsen waarin gevaarlijke stoffen werden opgeslagen, in strijd met voorschrift 9.1.2 van voormelde vergunning en in strijd met voorschrift 6.6.1 van de CPR 15-1, geen duidelijk leesbare instructies van de veiligheidshandelingen, de te gebruiken middelen en de eerste hulp bij ongevallen en een alarmregeling, aangebracht, immers waren bij die opslagplaatsen in het geheel geen noodinstructies, als bedoeld in voorschrift 6.6.1 van de CPR 15-1, aangebracht, en D. in gebouw 201, in een ruimte op de eerste verdieping (in proces-verbaal 04-OH-M201.01 aangeduid als ruimte 57), in strijd met voorschrift 9.1.2 van voormelde vergunning en in strijd met voorschrift 7.1.1 van de CPR 15-1, per vloeroppervlak van ongeveer 20,4 m2, vijf losse kasten voor de opslag van gevaarlijke stoffen, als bedoeld in de CPR 15-1, waarin onder meer "lichtontvlambare stoffen" werden bewaard, aanwezig; 4. primair zij in de periode van 1 januari 1998 tot en met 10 oktober 2003 te Petten, gemeente Zijpe opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in die gemeente op percelen gelegen aan de Westerduinweg nummer 3 te Petten, kadastraal bekend gemeente Zijpe, sectie A, nummers 294 en 320, gelegen inrichting, als bedoeld in bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer heeft veranderd, immers was toen en daar de inrichting uitgebreid door de plaatsing en aanwezigheid van een "KGA-depot", zulks terwijl voor deze uitbreiding geen vergunning was verleend. 5. zij in de periode van 29 september 2003 tot en met 10 oktober 2003 te Petten, in de gemeente Zijpe, terwijl aan haar door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zijpe bij besluit van 28 mei 1996 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente op percelen gelegen aan de Westerduinweg nummer 3 te Petten, kadastraal bekend gemeente Zijpe, sectie A, nummers 294 en 320, oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in bijlage I het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, zich opzettelijk heeft gedragen in strijd met voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers was/waren, toen en daar: B. nabij gebouw 201, in strijd met voorschrift 14.1.1 van voormelde vergunning de gezamenlijke "waterinhoud" van, in aldaar aanwezige flessenkasten (beschreven in proces-verbaal 04-OH-M201.03 op blz 1 onder "A: Gasflessenberging") opgestelde, gasflessen meer dan 250 liter, immers waren in het eerste compartiment van die flessenkasten 6 gasflessen aanwezig met een gezamenlijke "waterinhoud" van ongeveer 360 liter en waren in het tweede compartiment van die flessenkasten 8 gasflessen aanwezig met een gezamenlijke "waterinhoud" van ongeveer 480 liter en waren in het vierde compartiment van die flessenkasten 6 gasflessen en een drukvat aanwezig met een gezamenlijke "waterinhoud" van ongeveer 440 liter en C. werden nabij gebouw 201, in strijd met voorschrift 26.1 van voormelde vergunning in een aldaar aanwezige flessenkast (beschreven in proces-verbaal 04-OH-M201.03 op blz 1 onder "A: Gasflessenberging") twee gasflessen inhoudende een "giftige" stof, te weten "Koolmonoxide", niet achter slot bewaard, immers was in het compartiment van die kast waarin die flessen werden bewaard in het geheel geen deur, dan wel een gelijkwaardige voorziening met een slot, aanwezig; Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 6. BEWIJS De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben. 7. VERWEREN, PARTIËLE VRIJSPRAKEN EN NADERE MOTIVERINGEN Algemeen Opzet Ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten heeft de rechtbank aangenomen dat deze opzettelijk zijn begaan. Door te handelen zoals bewezen verklaard is, heeft de verdachte zich telkens op zijn minst willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hiermee in strijd met de betreffende vergunning zou worden gehandeld. Verdachte mag immers verondersteld worden op de hoogte te zijn geweest van de betreffende vergunningsvoorschriften, terwijl bij de verdachte bovendien een bovengemiddelde kennis en deskundigheid ten aanzien van (het werken met) gevaarlijke stoffen en daarmee samenhangende milieuvoorschriften voor handen waren. De werkingssfeer van de CPR 15-1 Ten aanzien van de feiten 1. primair, 2., 3. en 5. doet zich telkens de vraag voor of de richtlijn van de Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke stoffen, getiteld ‘opslag gevaarlijke stoffen in emballage’, tweede druk 1994 (hierna: de CPR 15-1) van toepassing is. Bij elk van deze feiten luidt het verwijt immers dat verdachte heeft gehandeld in strijd met een of meer voorschriften van een aan haar verleende vergunning (in casu krachtens de Wet milieubeheer) en/of een of meer voorschriften van de CPR 15-1. Als uitgangspunt geldt dat daar waar de vergunning een eigenstandig, specifiek voorschrift stelt, dit voorschrift prevaleert. Wanneer daarin naar de voorschriften van de CPR 15-1, wordt verwezen, zijn deze van overeenkomstige toepassing. Anders gezegd: men heeft aan het voorschrift van de vergunning voldaan door in dat specifieke geval te handelen als in de CPR 15-1 op dat punt is voorgeschreven. Wanneer daarentegen de vergunning slechts een algemeen voorschrift stelt en voor de specifieke invulling daarvan wordt verwezen naar voorschriften van de CPR 15-1, komt de vraag aan de orde of de CPR 15-1 wel van toepassing is te achten. De uitkomst van deze vaststelling is van belang vanwege de ondergrens die gesteld is ten aanzien van de werkingssfeer van de CPR 15-1. Op pagina 11 van de CPR, in het hoofdstuk werkingssfeer, is onder het kopje “Ondergrens” het volgende opgenomen: Indien de opgeslagen hoeveelheid gevaarlijke stoffen per (werk)ruimte, die van de rest van een gebouw is gescheiden door wanden, vloeren en plafonds met een brandwerendheid van tenminste 60 minuten, meer bedraagt dan 25 kilo of liter, moeten deze gevaarlijke stoffen op de in deze richtlijn voorgeschreven wijze worden opgeslagen; hierbij worden de stoffen die in een werkruimte aanwezig zijn voor een goede bedrijfsvoering niet meegerekend. Door de verdediging zijn diverse malen verweren opgeworpen met betrekking tot de 25-kilo/litergrens van de CPR 15-1. Deze zijn echter alleen relevant wanneer de CPR 15-1 op grond van het hiervoor aangegeven criterium in beeld komt. Anders gezegd: is de CPR 15-1 niet van toepassing, maar geldt een eigenstandig voorschrift van de vergunning, dan is de 25-kilo/litergrens irrelevant. Ten aanzien van feit 1. Primair sub A Verdachte wordt verweten dat zij heeft gehandeld in strijd met de voorschriften 9.1.2 en/of 9.1.3 van de haar op 28 mei 1996 verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer (hierna: de Wm-vergunning). Voorschrift 9.1.2 luidt – kort gezegd – dat de opslag van gevaarlijke stoffen moet voldoen aan de eisen uit de CPR 15-1. Voorschrift 9.1.3 zegt dat de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen, met uitzondering van de werkvoorraden welke voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk zijn, moeten worden bewaard in losse kasten, bouwkundige kasten, kluizen en vatenparken. Zowel wat betreft het eigenstandig vergunningsvoorschrift 9.1.3, als wat betreft het algemene voorschrift 9.1.2 dat zijn inhoud ontleent aan de CPR 15-1, is doorslaggevend dat de stoffen die in een werkruimte voor een goede bedrijfsvoering aanwezig zijn, oftewel de werkvoorraad, niet worden meegerekend. Uit de stukken kan worden afgeleid dat in de betreffende ruimte gevaarlijke stoffen aanwezig waren. Niet staat echter eenduidig vast dat deze stoffen geen werkvoorraad betroffen. Dit onderdeel van de tenlastelegging kan derhalve niet bewezen worden en de verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1. sub B, onderdeel I Op basis van het proces-verbaal 04-OH-M200-01 kan niet worden vastgesteld welke stoffen in gebouw 200 in stelling 15-B aanwezig waren en of die bijtend/corrosief zijn, zodat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1. sub B, onderdeel IV Uit het proces-verbaal04-OH-M200-01 blijkt dat de in de tenlastelegging genoemde stoffen, te weten salpeterzuur en azijnzuur, beide corrosieve stoffen zijn. De ongecompartimenteerde opslag van corrosieve stoffen is op grond van de voorschriften van hoofdstuk 6 van de CPR 15-1 niet verboden. De verdachte wordt vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Ten aanzien van feit 2. sub A De raadsvrouw heeft gesteld dat de in de tenlastelegging genoemde opslaggebouwen met de nummers 51, 52 en 53 zijn uitgezonderd van de vergunning. Naar het oordeel van de rechtbank kan van een dergelijke uitzondering noch uit de tekst van vergunning, noch uit de tekst van de vergunningsaanvraag (die deel uitmaakt van de vergunning) van een dergelijke uitzondering blijken. De rechtbank passeert dit verweer dan ook. Ten aanzien van feit 2. sub A, onderdeel II Uit het proces-verbaal 04-OH-M200-01 blijkt dat de in de tenlastelegging genoemde stoffen salpeterzuur 70 % en azijnzuur betreffen en beide corrosieve stoffen zijn. De ongecompartimenteerde opslag van corrosieve stoffen is op grond van de voorschriften van hoofdstuk 6 van de CPR 15-1 niet verboden. De verdachte wordt vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Ten aanzien van feit 2. sub A, onderdeel III De in dit onderdeel van de tenlastelegging genoemde, in compartiment 3 van opslaggebouw 53 aangetroffen stoffen zijn alle gassen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn gassen van de werking van de CPR 15-1 uitgezonderd, zodat op dit punt vrijspraak moet volgen. Ten aanzien van feit 2. sub B Uit het proces-verbaal 04-OH-M200.02 blijkt alleen van de opslag van gasflessen in het betreffende opslaggebouw. Nu de opslag van gassen, zoals hiervoor al overwogen, zich aan de werkingssfeer van de CPR 15-1 onttrekt, moet ook van dit onderdeel worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 2. sub C Met betrekking tot dit onderdeel van de tenlastelegging heeft de verdediging de relevantie van het voorschrift in kwestie, te weten de verplichting om bij iedere opslagplaats duidelijk leesbare veiligheidsinstructies aan te brengen, in twijfel getrokken. Het gaat echter niet aan om als vergunninghouder de relevantie van vergunningsvoorschriften eerst ter discussie te stellen op het moment dat er van strafrechtelijke vervolging sprake is. Dergelijke bezwaren horen thuis binnen het bestuursrechtelijke kader van de aanvraag- en verleningsprocedure van de vergunning. Ten aanzien van feit 2. sub D Uit proces-verbaal 04-OH-M200.02 en uit de daarbij behorende foto’s blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat in het gebouw in kwestie, dat overigens wordt aangeduid als een ‘opslaggebouw’, gewerkt werd. Aldus is niet gebleken dat het hier ging om breekbare enkelvoudige emballage bestemd voor direct gebruik. Dit betekent dat het betreffende voorschrift uit de CPR 15-1 niet van toepassing is zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 3. Dit feit heeft betrekking op gebouw 201, ruimte 57. Door de verdediging is opgeworpen dat de in deze ruimte, een laboratorium, aanwezige stoffen als werkvoorraad zijn aan te merken, zodat de CPR 15-1 niet van toepassing is en verdachte zou moeten worden vrijgesproken. De rechtbank verwerpt dit verweer, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder het kopje De werkingssfeer van de CPR 15-1 is overwogen. In voorschrift 9.1.4 biedt de Wm-vergunning een eigenstandig, strafrechtelijk te handhaven voorschrift. De CPR 15-1 voorschriften kunnen daarom verder buiten beschouwing blijven. Ten aanzien van feit 3 sub A onderdeel I Salpeterzuur 70% en azijnzuur zijn beide corrosieve stoffen. De ongecompartimenteerde opslag van corrosieve stoffen is niet verboden. De verdachte wordt vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Ten aanzien van feit 3 sub B Het verwijt luidt – kort gezegd – dat verdachte in strijd met de voorschriften een of meer opslagplaatsen van gevaarlijke stoffen niet met een slot of sleutel of op een andere gelijkwaardige wijze gesloten heeft gehouden. Namens de verdachte is aangevoerd dat op de Onderzoekslocatie Petten een strikt toegangsbeleid wordt gehanteerd, waardoor alleen bevoegde personen toegang hebben tot de opslagplaatsen van gevaarlijke stoffen, zodat aan de strekking van de voorschriften wordt voldaan. De rechtbank verwerpt dit verweer. Ook hier geldt – mutatis mutandis – hetgeen hiervoor onder feit 2 sub C is overwogen. Wanneer een veiligheidsvoorschrift als het onderhavige door de vergunningverlener is opgesteld, past het de vergunninghouder niet de relevantie ervan eerst ter discussie te stellen op het moment dat er van strafrechtelijke vervolging sprake is. Dergelijke bezwaren horen thuis binnen het bestuursrechtelijke kader van de aanvraag- en verleningsprocedure van de vergunning. Ten aanzien van feit 3 sub C Het ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging gevoerde verweer heeft de rechtbank reeds bij feit 2 sub C besproken en verworpen. Ten aanzien van feit 3 sub D Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder het kopje De werkingssfeer van de CPR 15-1 is overwogen stelt de rechtbank vast dat het vergunningsvoorschrift in kwestie, voorschrift 9.1.2 slechts een algemeen voorschrift biedt, dat nader wordt ingevuld in de CPR 15-1. Op pagina 7 van proces-verbaal 04-OH-M201.01 stellen de verbalisanten vast dat in ruimte 57 van gebouw 201 geen sprake was van ‘werkvoorraad’. Uit genoemd proces-verbaal valt voorts op te maken dat aan de aan de CPR 15-1 verbonden ondergrens van 25 kilo/liter is voldaan, zodat de CPR 15-1 van toepassing is. Voor wat betreft de feitelijke constateringen ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan het ambtsedig proces-verbaal van verbalisanten dienaangaande. Ten aanzien van feit 3 sub E De hiervoor aangehaalde constatering van de verbalisanten dat in ruimte 57 van gebouw 201 geen sprake was van ‘werkvoorraad’ brengt met zich mee dat ook niet kan gesproken worden van breekbare enkelvoudige emballage voor direct gebruik. Reeds hierom moet van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken. Bovendien ziet het betreffende voorschrift van de CPR 15-1 (6.5.6) op plaatsing van enkelvoudige breekbare emballage in stellingen, terwijl het hier om plaatsing in kasten gaat. Ten aanzien van feit 4. primair Dit feit behelst – kort gezegd – het verwijt dat verdachte zonder vergunning een zogeheten “KGA-depot” heeft geplaatst of aanwezig gehad. De verdediging heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat het betreffende depot als vergund dient te worden aangemerkt, nu uit de vergunningaanvraag, die deel uitmaakt van de vergunning, kan worden opgemaakt dat de opslag van gevaarlijke (afval)stoffen ter plaatse is aangevraagd. De rechtbank verwerpt dit verweer. Noch in de vergunning, noch in de aanvraag wordt het KGA-depot expliciet genoemd, zodat het er voor moet worden gehouden dat het niet vergund is. Ten aanzien van feit 5. sub A De in dit onderdeel van de tenlastelegging genoemde, nabij gebouw 21 aangetroffen stoffen zijn alle gassen. Zoals hiervoor onder 2. sub A onderdeel III is overwogen, zijn gassen van de werking van de CPR 15-1 uitgezonderd, zodat op dit punt vrijspraak moet volgen. Ten aanzien van feit 5. sub B De raadsvrouw heeft gesteld dat het eerste en vierde compartiment van de gasflessenopslag in kwestie maximaal vier gasflessen kunnen bevatten. Uit het proces-verbaal 04-OH-M201.03 en de daarbij behorende foto’s blijkt echter dat in beide compartimenten wel degelijk meer dan vier gasflessen stonden opgesteld. Uit de door de raadsvrouw bij haar pleitnota overgelegde foto’s kan naar het oordeel van de rechtbank het tegendeel niet blijken. Ten aanzien van feit 5. sub C Hier wordt de verdachte verweten – kort gezegd – het in strijd met voorschrift 26.1 van de vergunning niet achter slot bewaren van twee gasflessen inhoudende een giftige stof. De raadsvrouw heeft betoogd dat genoemd voorschrift niet van toepassing is, omdat paragraaf 26 van de vergunning alleen ziet op vloeistoffen en niet op gassen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze stelling onjuist. Voorschrift 26.1 van de vergunning spreekt over de opslag van giftige stoffen in het algemeen. Niet blijkt dat gassen hieronder niet begrepen zouden zijn. 8. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van feit 1. primair, feit 2., feit 3. en 5. telkens: Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd. Ten aanzien van feit 4. primair: Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon. 9. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 10. MOTIVERING VAN DE STRAF De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een fors aantal milieuovertredingen. Zo voldeed met name de opslag van gevaarlijke stoffen op bepaalde punten niet aan de daaraan gestelde voorschriften en was verdachte verantwoordelijk voor het zonder vergunning uitbreiden van haar inrichting. Tevens kan gesproken worden van een zekere laksheid ten aanzien van de naleving van de milieuvoorschriften nadat men op overtredingen was gewezen. Hierdoor is gevaar voor het milieu veroorzaakt. De rechtbank neemt echter in aanmerking dat niet gezegd kan worden dat de gevaarzetting zeer groot geweest is, laat staan dat van reële milieuschade is gebleken. Voorts weegt mee dat het beoogde effect van het strafrechtelijk ingrijpen, te weten het afdwingen van naleving van de milieuvoorschriften, lijkt te zijn bereikt. Er is een verbetertraject ingezet en verdachte heeft laten zien dat zij de bescherming van het milieu serieus neemt en bereid is daartoe maatregelen te treffen en investeringen te doen. Het door het Openbaar Ministerie opgeroepen beeld van ernstige minachting voor de belangen van het milieu (“Oost-Europese toestanden”) is achteraf – naar het oordeel van de rechtbank – niet in overeenstemming met de werkelijkheid. Ook dit heeft, mede gelet op de negatieve publiciteit die verdachte ten deel is gevallen, een matigend effect op de strafmaat. De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat verdachte nog niet eerder door de strafrechter is veroordeeld. De rechtbank is van oordeel dat een geldboete van na te noemen hoogte behoort te worden opgelegd. Gelet op het al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de hoogte van de geldboete ten opzichte van de door de officier van justitie geformuleerde eis, fors gematigd dient te worden. Bij de bepaling van de hoogte van de geldboete heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om bij wijze van ‘stok achter de deur’ een deel van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen. 11. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN De op te leggen straf is gegrond op - de artikelen 23, 51, 57 van het Wetboek van Strafrecht; - artikel 8.1 en 18.18van de Wet milieubeheer; - de artikelen 1a (oud), 2 en 6 (oud) van de Wet op de economische delicten. 12. BESLISSING De rechtbank: ? Verklaart de dagvaarding nietig voor wat betreft het onder feit 3. sub A, onderdeel IV tenlastegelegde. ? Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het 1. sub A, 1 sub B onderdeel I en IV, 2. sub A onderdeel II en III, 2. sub B, 2. sub D, 3. Sub A onderdeel I, 3. sub E, 5. sub A tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. ? Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1. primair sub B onderdelen II en III, 2. sub A onderdeel I, 2. sub C, 3. sub A onderdelen II en III, 3. sub B, C en D, 4. primair en 5. sub B en C tenlastegelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. ? Verstaat dat het bewezenverklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten. ? Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar. ? Veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot een geldboete van € 25.000,00 (vijfentwintig duizend euro). Dit vonnis is gewezen door mr. R.F.B. van Zutphen, voorzitter, mrs. Ph. Burgers en G.D.M. Hoedemaker, rechters, in tegenwoordigheid van A. Helder, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 maart 2005.