Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT3130

Datum uitspraak2005-04-01
Datum gepubliceerd2005-04-04
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 05/981 WW44
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bouwvergunning schouwburg Amsterdam
De uitspraak "borduurt voort" op een uitspraak van de ABRS van 23 maart 2005. De ABRS oordeelde daarin dat de deelraad van een Amsterdams stadsdeel een bevoegdheid had gedelegeerd aan het DB van dat stadsdeel zonder dat dat was voorzien in een wettelijk voorschrift, een eis die wordt gesteld in 10:15 van de Awb. In de onderhavige uitspraak oordeelde de voorzieningenrechter dat ook de artikelen 2 en 14A, waaraan de ABRS in haar uitspraak geen aandacht had besteed, onvoldoende grondslag bieden voor delegatie.


Uitspraak

Rechtbank Amsterdam Sector Bestuursrecht Algemeen Voorlopige voorzieningen UITSPRAAK In het geding met reg.nr. AWB 05/981 WW44 van [verzoeker] en anderen, allen wonende te Amsterdam, verzoekers, vertegenwoordigd door mr. R.A. IJsendijk tegen: het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van de gemeente Amsterdam, verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.M. Ocko. Tevens heeft aan het geding deelgenomen: De Stadsschouwburg Amsterdam, gevestigd te Amsterdam, vergunninghoudster, alsmede: de Stichting Stadsschouwburg Amsterdam, belanghebbende, beide vertegenwoordigd door mr. A.H.J. van den Biesen. 1. PROCESVERLOOP Op 2 maart 2005 heeft de voorzieningenrechter (hierna: de rechter) een verzoek ontvangen tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het bezwaarschrift van verzoekers van eveneens 2 maart 2005, gericht tegen het besluit van verweerder van 2 februari 2005 (hierna: het bestreden besluit). Het onderzoek is gesloten ter zitting van 24 maart 2005. 2. OVERWEGINGEN Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verlening van een vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), aan vergunninghoudster een bouwvergunning verleend voor het, na gedeeltelijke sloop, veranderen, verenigen en vergroten van de gebouwen Leidseplein 26/Marnixstraat 427, 429, Lijnbaansgracht 234A/235A en 243A en Marnixstraat 419 en 421 met bestemming daarvan tot culturele instellingen. Overwogen wordt als volgt. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Voorzover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure. Ingevolge artikel 44, onder c, van de Woningwet - zoals dit luidde ten tijde van de aanvraag - mag alleen en moet de bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen. Niet in geschil is dat het in geding zijnde bouwplan in strijd is met het ter plaatse van kracht zijnde bestemmingsplan. De rechter ziet zich ambthalve voor de vraag gesteld of verweerder bij het bestreden besluit bevoegd was om voor het bouwplan, krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO, vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan. Ingevolge artikel 19, eerste lid, WRO kan, voor zover hier van belang, de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan. Ingevolge artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet kan de raad aan een deelraad bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. In het tweede lid worden de bevoegdheden genoemd die in ieder geval niet kunnen worden overgedragen. Ingevolge artikel 87, derde lid, laatste volzin, van de Gemeentewet kan in de verordening waarbij voor een deelgemeente een deelgemeentebestuur wordt ingesteld, worden bepaald dat de deelraad de aan hem toegekende bevoegdheden kan overdragen aan het dagelijks bestuur van de deelgemeente. Ingevolge artikel 10:15 van de Awb geschiedt delegatie slechts indien in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien. In artikel 2 van de Verordening op de Stadsdelen van de gemeente Amsterdam (hierna: de Verordening) is bepaald dat waar in deze verordening bepalingen van de Gemeentewet of de Kieswet van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt gelezen voor: a. gemeente: stadsdeel; b. gemeentebestuur: stadsdeelbestuur; c. Gemeenteraad: stadsdeelbestuur; d. College van burgemeester en wethouders: dagelijks bestuur; e. Burgemeester: voorzitter; f. wethouders: leden van het dagelijks bestuur; g. Gedeputeerde staten: burgemeester en wethouders. In artikel 14A van de Verordening is bepaald dat de artikelen 147a, 147b, 155, 156 en 157 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing zijn. In artikel 28, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat de raad van de gemeente Amsterdam, behoudens het bepaalde in artikel 156 van de Gemeentewet, al zijn bevoegdheden overdraagt aan de stadsdeelraad. De op de lijst A bij de Verordening geplaatste bevoegdheden zijn daarvan uitgezonderd. De stadsdeelraad Amsterdam-Centrum heeft bij besluit van 26 juni 2003 de vrijstellingsbevoegdheid ex artikel 19, eerste lid, WRO, gedelegeerd aan het dagelijks bestuur (verweerder). De rechter oordeelt met betrekking tot voornoemd delegatiebesluit als volgt. De bevoegdheid om de hier bedoelde vrijstelling te verlenen is in artikel 156, tweede lid, van de Gemeentewet niet uitgesloten van overdracht door de gemeenteraad aan de stadsdeelraad. De aard van die bevoegdheid verzet zich evenmin tegen die overdracht. Ook komt de bevoegdheid niet voor op lijst A bij de Verordening. De vraag of de stadsdeelraad de aan haar gedelegeerde bevoegdheid mocht overdragen aan het dagelijks bestuur dient in het onderhavige geval evenwel ontkennend te worden beantwoord, waarbij de rechter steun vindt in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 maart 2005, nummer 200406902/1. In de Verordening ontbreekt in Titel III “De bevoegdheid van het stadsdeelbestuur”, Hoofdstuk VIII, Algemene bepalingen, een bepaling als bedoeld in artikel 87, derde lid, laatste volzin, van de Gemeentewet. De rechter is van oordeel dat, zo al moet worden aangenomen dat met de invoering per 27 maart 2002 van de artikelen 2 en 14a van de Verordening is beoogd te voorzien in een wettelijke grondslag voor een besluit van de stadsdeelraad tot delegatie aan het dagelijks bestuur – de rechter vindt daartoe vooralsnog onvoldoende duidelijke aanwijzingen in de genoemde artikelen en de toelichting daarop – het beginsel van de rechtszekerheid vereist dat ten aanzien van de bevoegdheden van de verschillende bestuursorganen van een stadsdeel duidelijke en voor een ieder kenbare regelgeving bestaat. Aan dit vereiste voldoet de Verordening met betrekking tot de delegatie van bevoegdheden van de stadsdeelraad aan het dagelijks bestuur naar het oordeel van de rechter niet. De rechter komt dan ook tot de slotsom dat thans onvoldoende duidelijk is of het dagelijks bestuur, verweerder, bevoegd was om de beslissing met betrekking tot het nemen van vrijstelling te nemen. Het vorenstaande betekent dat niet kan worden uitgesloten dat het bezwaar kans van slagen heeft en dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden. Het verzoek komt daarom voor toewijzing in aanmerking. Geen aanleiding wordt gevonden om gebruik te maken van de bevoegdheid tot veroordeling in de proceskosten. Wél bestaat aanleiding om verweerder op te dragen om verzoekers het betaalde griffierecht van € 138,00 (zegge: eenhonderd acht en dertig euro) te vergoeden. Beslist wordt als volgt. 3. BESLISSING De voorzieningenrechter - wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit van 2 februari 2005 tot zes weken na de beslissing op bezwaar; - bepaalt dat (het stadsdeel Amsterdam-Centrum van) de gemeente Amsterdam aan verzoekers het betaalde griffierecht van € 138,00 vergoedt. Gewezen door mr. A.W.P. Letschert, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.J. van Vliet, griffier, en openbaar gemaakt op: 1 april 2005. de griffier, de voorzieningenrechter, Afschrift verzonden op: Coll.: D: