Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT3170

Datum uitspraak2005-03-29
Datum gepubliceerd2005-04-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers04/633
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiser heeft direct voorafgaande aan de IOAW-uitkering een kortdurende werkloosheidsuitkering ontvangen, zoals bedoeld in hoofdstuk IIB WW. Verweerder heeft de hoogte van eisers IOAW-uitkering op grond van het bepaalde in artikel 9, vijfde lid, IOAW vastgesteld op het bedrag van de werkloosheidsuitkering. De rechtbank stelt vast dat 'artikel 2, eerste lid, onder b, IOAW, waarnaar in het vijfde lid van artikel 9 IOAW wordt verwezen als zodanig niet bestaat. Voor zover de verwijzing - zoals verweerder stelt - aldus moet worden begrepen dat verwezen wordt naar het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b, IOAW, volgt de rechtbank niet tevens verweerders uitleg van artikel 9, vijfde lid, IOAW dat de verwijzing naar artikel 47 WW, welke bepaling ziet op de hoogte van de loongerelateerde uitkering, geacht moet worden mede betrekking te hebben op de kortdurende werkloosheidsuitkering. De hoogte van de kortdurende werkloosheidsuitkering wordt immers geregeld in artikel 52i, derde lid, WW. Gelet hierop is de slotsom dat artikel 9, vijfde lid, IOAW in eisers geval niet kan dienen ter vaststelling van de hoogte van de IOAW-uitkering.


Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG sector bestuursrecht enkelvoudige kamer ____________________________________________________ UITSPRAAK ____________________________________________________ Reg.nr.: Awb 04/633 Inzake: [eisers], wonende te [woonplaats], eisers, gemachtigde: mr. P.C.C. Oudhoff, juridisch medewerkster van de Nederlandse Vereniging van journalisten te Amsterdam, tegen: het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, verweerder. I. Procesverloop Bij besluit van 30 september 2003 heeft verweerder de uitkering van eisers ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) met ingang van 1 september 2003 verlaagd. Tevens is aan eisers een waarschuwing opgelegd. Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt en hangende het bezwaar hebben zij aan de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op 8 december 2003 afgewezen. Vervolgens hebben eisers tegen het uitblijven van een beslissing op hun bezwaar een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Verweerder heeft dit bezwaarschrift onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) naar de rechtbank doorgezonden om als beroepschrift te worden behandeld. Tevens hebben eisers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2004 kennelijk gegrond verklaard en de voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op dezelfde datum afgewezen. Bij besluit van 9 juli 2004 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is op 24 februari 2005 behandeld ter zitting. Eisers zijn daar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. G.A.A.M. de Kort en V.M. Blanckaert. II. Overwegingen 1. Artikel 5 van de Ioaw bepaalt – onder meer -: 1. Recht op uitkering hebben, indien het inkomen per maand minder bedraagt dan de overeenkomstig het derde, vierde en vijfde lid vastgestelde grondslag: a. de werkloze werknemer en de echtgenoot met of zonder kinderen; 2. Het recht op uitkering komt de werkloze werknemer en de echtgenoot gezamenlijk toe. De uitkering wordt aan de werkloze werknemer en de echtgenoot ieder voor de helft uitbetaald, dan wel op hun gezamenlijk verzoek aan een van hen voor het geheel. 3. De grondslag, bedoeld in het eerste lid, wordt door Onze Minister zodanig vastgesteld dat: a. voor de werkloze werknemer en de echtgenoot die beiden 21 jaar of ouder zijn, de helft van de grondslag netto gelijk is aan ƒ 904,12 [per 1 juli 2004: € 575,91]; 6. De in het derde lid, onderdeel a, vierde lid, onderdeel a en b, en vijfde lid, genoemde bedragen worden gewijzigd met ingang van de dag waarop het netto minimumloon wijzigt met het percentage van deze wijziging. Artikel 9 van de Ioaw bepaalt – onder meer -: 1. De uitkering bedraagt het verschil tussen de van toepassing zijnde grondslag en het inkomen. 2. In de in het eerste lid bedoelde uitkering is begrepen een vakantie-uitkering ter hoogte van 7,5/107,5 van die uitkering. 4. Indien de som van de uitkering krachtens artikel 52 van de Werkloosheidswet en de toeslag krachtens artikel 8, vierde lid, van de Toeslagenwet, minder bedroeg dan de uitkering bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt de uitkering vastgesteld op dat lagere bedrag. 5. Indien met betrekking tot de werkloze werknemer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, de som van de uitkering krachtens artikel 47 van de Werkloosheidswet, en de toeslag krachtens artikel 8, vierde lid, van de Toeslagenwet minder bedroeg dan de uitkering bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt de uitkering vastgesteld op dat lagere bedrag. Artikel 2 van de Ioaw bepaalt – onder meer -: In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder werkloze werknemer: a. de persoon die: 1°. werkloos is en de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt; 2°. na het bereiken van de leeftijd van 50 jaar werkloos is geworden, en 3°. nadien de volledige uitkeringsduur bedoeld in hoofdstuk IIa van de Werkloosheidswet (Stb. 1987, 93), inclusief een eventuele verlenging van deze duur op grond van artikel 76 van die wet, heeft bereikt, tenzij op dat tijdstip een maatregel van blijvend gehele weigering van de uitkering op grond van artikel 27, eerste of tweede lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is; b. de persoon die: 1°. werkloos is en de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt; 2°. na het bereiken van de leeftijd van 57,5 jaar werkloos is geworden, en 3°. nadien de volledige uitkeringsduur bedoeld in hoofdstuk IIb van de Werkloosheidswet, inclusief een eventuele verlenging van deze duur op grond van artikel 76 van die wet, heeft bereikt, tenzij op dat tijdstip een maatregel van blijvend gehele weigering van de uitkering op grond van artikel 27, eerste of tweede lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is; 2. Eiser heeft over de periode van 29 september 1999 tot 28 maart 2000 een kortdurende werkloosheidsuitkering ontvangen als bedoeld in hoofdstuk IIB (artikelen 52a e.v.) van de Werkloosheidswet (WW). Aansluitend is hij in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de IOAW. In verband met hun huwelijk hebben eiser en eiseres die uitkering, met toepassing van artikel 9, eerste en tweede lid van de IOAW berekend naar de grondslag voor gehuwden, vanaf 20 juli 2001 samen ontvangen. 3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser op grond van het bepaalde in artikel 9, vijfde lid van de IOAW nimmer recht heeft gehad op een uitkering ter hoogte van het bedrag van de gehuwdengrondslag, omdat het bedrag van eisers eerdere werkloosheidsuitkering lager is dan die grondslag. Verweerder heeft de uitkering ingevolge de IOAW met toepassing van genoemde bepaling vastgesteld op het bedrag van de werkloosheidsuitkering. 4. Eisers stellen dat verweerder hiermee ten onrechte voorbij gaat aan het feit dat hun gezamenlijke inkomen aldus onder het voor hen als gehuwden geldende sociaal minimumniveau komt te liggen. Volgens eisers is artikel 9, vijfde lid van de IOAW verder niet bedoeld voor eisers situatie, omdat eiser een kortdurende werkloosheidsuitkering heeft ontvangen, terwijl de verwijzing naar artikel 47 van de WW ziet op de in dat artikel genoemde loongerelateerde werkloosheidsuitkering, welke eiser nimmer heeft ontvangen. Voorts stellen eisers dat artikel 9, vijfde lid van de IOAW innerlijk tegenstrijdig is voor zover daarin tevens wordt verwezen naar artikel 2, eerste lid onder b van de IOAW. 5. De rechtbank stelt allereerst met eisers vast dat ‘artikel 2, eerste lid onder b. van de IOAW’, waarnaar in het vijfde lid van artikel 9 van de IOAW wordt verwezen, als zodanig niet bestaat. Voor zover deze verwijzing – zoals verweerder stelt – aldus moet worden begrepen dat verwezen wordt naar het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b van de IOAW, volgt de rechtbank niet tevens verweerders uitleg van artikel 9, vijfde lid van de IOAW dat de verwijzing naar artikel 47 van de WW, welke bepaling ziet op hoogte van de loongerelateerde uitkering, geacht moet worden mede betrekking te hebben op de kortdurende werkloosheidsuitkering. De hoogte van de kortdurende werkloosheidsuitkering wordt immers geregeld in artikel 52i, derde lid van de WW. 6. Gelet hierop is de slotsom dat artikel 9, vijfde lid van de IOAW in eisers geval niet kan dienen ter vaststelling van de hoogte van hun uitkering krachtens deze wet, zodat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. 7. Het beroep is derhalve in zoverre gegrond. 8. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 644,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen. 9. Ten aanzien van de aan eisers opgelegde waarschuwing overweegt de rechtbank als volgt. 10. Ingevolge artikel 13, eerste lid, Ioaw doet de belanghebbende aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan hem wordt betaald. 11. Ingevolge artikel 20a, derde lid, van de Ioaw kunnen burgemeester en wethouders, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, afzien van het opleggen van een boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen van die verplichting, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven. 12. Vaststaat dat eisers van 14 tot en met 25 april 2003 in Polen hebben verbleven. 13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers dit verblijf niet vooraf hebben gemeld en dat zij daarmee niet hebben voldaan aan hun inlichtingenplicht. 14. Eisers stellen het verblijf in Polen op 14 maart 2003 te hebben gemeld bij [werknemer] aan de balie van het stadhuis te Terneuzen. 15. De rechtbank overweegt dienaangaande dat op grond van artikel 6, eerste lid, sub a de werkloze werknemer die buiten Nederland woont of aldaar anders dan tijdelijk verblijf houdt geen recht heeft op uitkering. 16. Naar het oordeel van de rechtbank hadden eisers ervan op de hoogte kunnen zijn dat een verblijf in het buitenland van invloed kan zijn op de Ioaw, gezien het feit dat op de rechtmatigheidsonderzoeksformulieren (rof) expliciet wordt gevraagd naar vakantie in binnen- of buitenland. Dat hun verblijf in het buitenland geen vakantie was, zoals eisers stellen, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. 17. De rechtbank acht eisers stelling dat zij hun verblijf in Polen hebben gemeld niet aannemelijk, aangezien uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat [werknemer] desgevraagd heeft verklaard dat hij sinds 1 januari 2003 werkzaam is op het stadskantoor te Axel en anderszins niet aannemelijk is geworden dat de melding daadwerkelijk heeft plaatsgehad. 18. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eisers niet aan hun mededelingsverplichting hebben voldaan. De gegeven waarschuwing is voorts in overeenstemming met de ter zake geldende voorschriften. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de waarschuwing niettemin achterwege had dienen te blijven. 19. Het beroep is in zoverre dan ook ongegrond. III. Uitspraak De Rechtbank Middelburg verklaart het beroep gegrond voor zover gericht tegen de verlaging van de Ioaw-uitkering van eisers; vernietigt in zoverre het bestreden besluit; draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak; bepaalt dat de gemeente Terneuzen aan eisers het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 37 (zevenendertig euro) vergoedt; veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eisers begroot op € 644,- (zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de gemeente Terneuzen aan eisers; verklaart het beroep voor het overige ongegrond. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op door mr. J.F.I. Sinack, in tegenwoordigheid van mr. H.D. Sebel, griffier. Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Nota bene: In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.