Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT3276

Datum uitspraak2005-03-17
Datum gepubliceerd2005-04-13
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/6824
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / hernieuwde bewaring / ongewijzigde omstandigheden. De rechtbank oordeelt dat de hernieuwde inbewaringstelling na opheffing van de eerdere bewaring door de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarbij de vreemdeling niet daadwerkelijk in vrijheid is gesteld, maar een strafrechtelijke detentie heeft uitgezeten, van aanvang af onrechtmatig is nu niet gebleken is van gewijzigde omstandigheden die de hernieuwde bewaring rechtvaardigen. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE ZITTINGHOUDENDE TE ’S-HERTOGENBOSCH sector bestuursrecht enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken UITSPRAAK Zaaknummer : AWB 05/6824 Datum uitspraak: 17 maart 2005 Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in het geschil tussen: A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1984 en van Marokkaanse nationaliteit, hierna te noemen: de vreemdeling, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, hierna te noemen: verweerder. Zitting: 8 februari 2005. De vreemdeling is niet verschenen, doch vertegenwoordigd door mr. S. Karkache, advocaat te Rotterdam. Verweerder is verschenen bij gemachtigde drs. J.M.C. Vissers. I. PROCESVERLOOP Op 9 februari 2005 is de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, onder a van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij beroepschrift van 15 februari 2005, ontvangen ter griffie van de rechtbank op diezelfde datum, is namens de vreemdeling beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Op 17 februari 2005 heeft de vreemdeling een verzoek om een verblijfsvergunning regulier ingediend, in verband waarmee de bewaring op dezelfde datum is omgezet naar de grond bedoeld in artikel 59, eerste lid, onder b van de Vw 2000. Verweerder is op 18 februari 2005 overgegaan tot opheffing van de bewaring. De gemachtigde van de vreemdeling heeft de rechtbank bij faxbericht van 25 februari 2005 laten weten het beroep te willen voortzetten met het oog op schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie in te zenden. Verweerder heeft vervolgens bij schrijven van 3 maart 2005 de rechtbank de gevraagde inlichtingen verschaft. Bij schrijven van diezelfde datum heeft de gemachtigde van de vreemdeling op voornoemde informatie gereageerd. Partijen hebben voorts toestemming verleend ex artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb om zonder nadere zitting uitspraak te doen, waarna de rechtbank op 10 maart 2005 het onderzoek heeft gesloten. II. OVERWEGINGEN Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing. In het onderhavige geval is verweerder overgegaan tot opheffing van de bewaring voordat de rechtbank het tegen die maatregel ingestelde beroep heeft kunnen behandelen. Gelet op het verzoek tot schadevergoeding dient thans te worden vastgesteld of de maatregel van bewaring reeds op enig moment voor de opheffing ervan door verweerder onrechtmatig was en, zo ja, of aanleiding bestaat tot toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000. Namens de vreemdeling is – kort weergegeven – aangevoerd dat, verweerder ten onrechte is overgegaan tot een hernieuwde inbewaringstelling van de vreemdeling nadat een eerdere bewaring op last van de rechtbank is opgeheven. Bovendien is aangevoerd dat, nu de vreemdeling zijn straf heeft uitgezeten, hij niet meer wordt verdacht van het plegen van een misdrijf, zodat deze grond ten onrechte in het bevel bewaring is opgenomen. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. De vreemdeling is eerder, op 11 oktober 2004, in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank, zittinghoudende te ‘s-Hertogenbosch, heeft bij uitspraak van 28 januari 2005 (AWB 05/2869) bevolen dat de bewaring van de vreemdeling dient te worden opgeheven, zulks in verband met het niet inzenden van een voortgangsrapportage door verweerder. De vreemdeling is na opheffing van deze vreemdelingrechtelijke bewaring niet in vrijheid gesteld, doch onmiddellijk strafrechtelijk gedetineerd. Direct aansluitend aan deze strafrechtelijke detentie, die op 9 februari 2005 is geëindigd, is de vreemdeling op dezelfde datum opnieuw vreemdelingrechtelijk in bewaring gesteld. De rechtbank stelt allereerst vast dat de opheffing van de maatregel tot bewaring van 11 oktober 2004 niet heeft geleid tot daadwerkelijke invrijheidstelling van de vreemdeling. Door de bovengeschetste gang van zaken heeft verweerder gehandeld als ware de bewaring slechts opgeheven ten behoeve van tenuitvoerlegging van een strafrechtelijk vonnis, waarna de bewaring opnieuw en op dezelfde gronden is bevolen. Nu echter de opheffing van de eerdere bewaring door de rechtbank is bevolen naar aanleiding van een geconstateerd procedureel gebrek aan de zijde van verweerder, oordeelt de rechtbank dat dit met zich brengt dat voor het opnieuw opleggen van een bewaringsmaatregel in beginsel slechts plaats is indien sprake is van gewijzigde omstandigheden, met inachtneming waarvan een hernieuwde inbewaringstelling gerechtvaardigd is. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 mei 2004, 200401998/1, JV 2004,265. Van gewijzigde omstandigheden is in casu echter niet gebleken, hetgeen de rechtbank bevestigd ziet doordat de hernieuwde inbewaringstelling heeft plaats gevonden op gronden, die geheel identiek zijn aan de gronden van de op last van de rechtbank opgeheven bewaringsmaatregel. Nog daargelaten dat de in het bevel tot bewaring opgenomen grond, inhoudende dat de vreemdeling verdacht wordt van het plegen van een misdrijf, formeel thans niet meer juist is aangezien de vreemdeling terzake van dit misdrijf inmiddels strafrechtelijk is veroordeeld en afgestraft, brengt het vorenstaande reeds met zich dat de hernieuwde inbewaringstelling van de vreemdeling van aanvang af onrechtmatig is geweest. Nu de inbewaringstelling blijkens het voorgaande met ingang van 9 februari 2005 onrechtmatig is, acht de rechtbank termen aanwezig om de vreemdeling schadevergoeding toe te kennen. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 18 februari 2005, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat de vreemdeling in beginsel over de periode van 9 februari 2005 tot en met 17 februari 2005 schadevergoeding toekomt. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 95,- voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 70,- voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht. In totaal bedraagt de schadevergoeding 9 x € 70,- is € 630,-. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 644,- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: * 1 punt voor het indienen van het beroepschrift; * 1 punt voor het verschijnen ter zitting; * waarde per punt € 322,-; * wegingsfactor 1. Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank. Mitsdien wordt beslist als volgt. III. BESLISSING De rechtbank, - verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 630,-; - veroordeelt verweerder in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden, te voldoen aan de griffier. Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier op 17 maart 2005. Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 630,- (ZEGGE: ZESHONDERD DERTIG EURO). Aldus gedaan op 17 maart 2005 door mr. E.H.B.M. Potters. Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij: Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC ’s-Gravenhage De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden: