Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT3284

Datum uitspraak2005-04-01
Datum gepubliceerd2005-04-06
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 484/04 Rioolrecht
Statusgepubliceerd


Indicatie

De ontvankelijkheid van het beroepschrift.


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Kenmerk: BK 484/04 1 april 2005 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de algemeen directeur van de Dienst Informatie en Administratie van de gemeente Groningen (: de directeur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de aanslag rioolrechten 2003. 1. Ontstaan en loop van het geding. Aan de belanghebbende is door de directeur met dagtekening 28 februari 2003 met betrekking tot de onroerende zaak a-kade 21 te Z een aanslag rioolrechten over het jaar 2003 opgelegd. Het tegen deze aanslag tijdig ingediende bezwaarschrift heeft de directeur in de uitspraak op bezwaar van 28 april 2004 gegrond verklaard en de aanslag heeft hij ingetrokken. Na voornoemde uitspraak en de daarbij behorende rechtsmiddelenverwijzing heeft de directeur aan belanghebbende tevens bericht dat het verzoek om ambtshalve vermindering van de opgelegde aanslagen rioolrechten over de jaren 1990 tot en met 2002 overeenkomstig de beleidsregels voor maximaal drie jaren wordt ingewilligd. Het beroepschrift (met bijlagen) is op 7 juni 2004 ter griffie ingekomen en aangevuld bij brief van 5 juli 2004 (met bijlagen). De heffingsambtenaar heeft op 30 augustus 2004 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend. Belanghebbende heeft op 27 september 2004 een conclusie van repliek ingediend, waarna door de directeur op 26 november 2004 een conclusie van dupliek is genomen. Naar aanleiding van de door de griffier aan partijen verzonden uitnodiging voor de mondelinge behandeling van het beroep ter zitting van 18 maart 2005, heeft belanghebbende bij brief van 16 februari 2005 aan het hof bericht op die datum verhinderd te zijn, maar bereid is van de mondelinge behandeling van het beroep af te zien mits de directeur daartoe eveneens bereid is. Bij brief van 22 februari 2005 heeft de directeur aan het hof bericht akkoord te gaan om zonder mondelinge behandeling uitspraak in deze zaak te doen. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. De feiten. Op grond van de gedingstukken staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken het volgende vast: 2.1 Aan de belanghebbende is door de directeur met dagtekening 28 februari 2003 met betrekking tot de onroerende zaak a-kade 21 een aanslag rioolrechten over het jaar 2003 opgelegd, ten bedrage van € 92,15. 2.2 Tegen deze aanslag heeft belanghebbende op 3 maart 2003 een bezwaarschrift ingediend. 2.3 Op 26 maart 2003 heeft belanghebbende naast aanvulling van de gronden van het bezwaarschrift de directeur tevens om ambtshalve vermindering ex artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verzocht van de opgelegde aanslagen rioolrechten ten aanzien van dezelfde onroerende zaak over de jaren 1990 tot en met 2002. 2.4 In de uitspraak op bezwaar van 28 april 2004 heeft de directeur het bezwaarschrift tegen de aanslag rioolrechten over het jaar 2003 gegrond verklaard en deze aanslag ingetrokken. In hetzelfde geschrift heeft de directeur na de rechtsmiddelenverwijzing aan belanghebbende bericht dat het verzoek om ambtshalve vermindering van de eerder opgelegde aanslagen rioolrechten over de jaren 1990 tot en met 2002 overeenkomstig de beleidsregels voor maximaal drie jaren wordt ingewilligd. Dit heeft geresulteerd in een ambtshalve vermindering tot nihil voor de jaren 2001 en 2002. 2.5 Tegen voornoemde uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld. 3. De standpunten van partijen. 3.1 Belanghebbende is van mening dat tegen de gehele uitspraak op bezwaar beroep openstaat, dus ook tegen de weigering van de directeur om over de jaren 1990 tot en met 2000 de aanslagen rioolrechten ambtshalve te herzien. Belanghebbende wijst erop dat in artikel 65 AWR geen enkel voorbehoud wordt gemaakt ten aanzien van de termijn waarbinnen kan worden overgegaan tot ambtshalve vermindering. Belanghebbende vindt de door de directeur in dezen op basis van de "Beleidsregels ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen" (hierna: de beleidsregels) gehanteerde termijn van drie jaren tekort. Deze termijn staat volgens belanghebbende niet in verhouding tot de veel langere termijn welke door de belastingdienst wordt gehanteerd. Bovendien betwist belanghebbende de rechtsgeldigheid van deze beleidsregels. Voor zover de beleidsregels wel rechtsgeldig zijn, meent belanghebbende dat de daarin genoemde driejaarstermijn zich ook uitstrekt over de aanslag rioolrechten 2000 zodat de aanslag rioolrechten ook over dat jaar moet worden ingetrokken. 3.2 De directeur bestrijdt belanghebbendes grieven. 4. De overwegingen omtrent het geschil: 4.1 Naar het oordeel van het hof ziet de uitspraak op bezwaar, gelet op het onder 2.4 vermelde, alleen op de aanslag rioolrechten over het jaar 2003. De directeur heeft in de uitspraak op bezwaar het bezwaarschrift gegrond verklaard en de aanslag rioolrechten 2003 ingetrokken. De directeur is daarmee volledig aan belanghebbendes bezwaar tegen deze aanslag tegemoetgekomen. Derhalve ontbreekt het belanghebbende naar het oordeel van het hof aan een procesbelang, zodat belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn beroep moet worden verklaard. 4.2 Voor zover belanghebbende heeft aangevoerd dat het beroep zich mede richt tegen de weigering van de directeur om de aanslagen rioolrechten over de jaren 1990 tot en met 2000 ambtshalve te verminderen tot nihil, overweegt het hof dat tegen een dergelijk ambtshalve genomen beschikking ex artikel 65 AWR geen beroep openstaat bij de belastingrechter, zodat belanghebbende ook niet-ontvankelijk is in zijn beroep voor zover het de ambtshalve genomen beschikking betreft. 4.3 Naar het oordeel van het hof kan aan vorenstaand oordeel niet afdoen dat de directeur in de uitspraak op het bezwaarschrift aan belanghebbende tegelijkertijd uitsluitsel heeft gegeven over belanghebbendes verzoek tot ambtshalve vermindering over de belastingjaren 1990 t/m 2002. Immers de directeur heeft in de uitspraak op het bezwaar eerst mededeling gedaan van zijn beslissing op belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag 2003 waarna direct de rechtsmiddelverwijzing is geplaatst. Pas daarna volgt de beslissing van de directeur op het verzoek tot ambtshalve vermindering tegen eerdere aanslagen. Gelet op deze lay-out had het belanghebbende naar het oordeel van het hof redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de uitspraak op bezwaar alleen op de aanslag 2003 ziet en niet tevens op het ambtshalve verzoek om vermindering. Het hof wordt gesterkt in dit oordeel doordat belanghebbende in zijn aanvullend bezwaarschrift van 26 maart 2003 zichzelf ook van dit onderscheid bewust was door daarin uitdrukkelijk om een ambtshalve herziening van eerdere aanslagen te verzoeken. Ook op deze grond kan derhalve geen sprake zijn van een ontvankelijk beroep. 4.4 Nu artikel 65 AWR niet ter beoordeling staat aan de belastingrechter, komt het hof niet toe aan de vraag of het door de directeur bij de ambtshalve vermindering toegepaste beleid in strijd is met enig internationaal verdrag dan wel enig ander rechtsbeginsel. 5. De conclusie Het vorenoverwogene brengt mee dat het hof het beroep niet-ontvankelijk zal verklaren. 6. De proceskosten Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht. 7. De beslissing Het hof: verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Gedaan op 1 april 2005 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. de Jong en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier. Afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen verzonden op: 6 april 2005