Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT3589

Datum uitspraak2005-04-12
Datum gepubliceerd2005-04-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08/004780-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan moord, aan twee pogingen tot moord en aan het bezit van een verboden wapen en munitie. Zij neemt voor de strafmaat als uitgangspunt dat de samenleving maximaal tegen criminele activiteiten van de verdachte beschermd moet worden en veroordeelt hem tot levenslange gevangenisstraf. Ook moet de verdachte schadevergoeding betalen aan benadeelden.


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Parketnummer: 08/004780-04 STRAFVONNIS Uitspraak: 12 april 2005 De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen: [verdachte], geboren te [plaats] op [datum] 1959, thans verblijvende in het huis van bewaring te [plaats], terechtstaande -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting- terzake dat: 1. hij op of omstreeks 30 september 2004, in de gemeente Enschede, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer 1] (brigadier van politie Twente), van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een (doorgeladen) pistool, althans een (doorgeladen) vuurwapen van achter zijn broeksband en/of kleding gepakt en/of ter hand genomen en/of dat pistool/vuurwapen - op korte afstand van voornoemde [slachtoffer 1] - op het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] gericht (gehouden) en/of (vervolgens) met dat pistool/vuurwapen een kogel afgevuurd op, althans in de richting van het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 1], waardoor voornoemde [slachtoffer 1] door die kogel in de borst(streek), althans in het bovenlichaam werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden; ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat hij op of omstreeks 30 september 2004, in de gemeente Enschede, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 1] (brigadier van politie Twente), van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet een (doorgeladen) pistool, althans een (doorgeladen) vuurwapen van achter zijn broeksband en/of kleding gepakt en/of ter hand genomen en/of dat pistool/vuurwapen - op korte afstand van voornoemde [slachtoffer 1] - op het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] gericht (gehouden) en/of (vervolgens) met dat pistool/vuurwapen een kogel afgevuurd op, althans in de richting van het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 1], waardoor voornoemde [slachtoffer 1] door die kogel in de borst(streek), althans in het bovenlichaam werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden; 2. hij op of omstreeks 30 september 2004, in de gemeente Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer 2] (hoofdagent van politie Twente), van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een (doorgeladen) pistool, althans een (doorgeladen) vuurwapen in zijn hand heeft gehouden en/of dat pistool/vuurwapen op het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gericht (gehouden) en/of (vervolgens) met dat pistool/vuurwapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd op en/althans in de richting van het hoofd en/ althans het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] en/althans voornoemde [slachtoffer 2] een kogel in/door het hoofd heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat hij op of omstreeks 30 september 2004, in de gemeente Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 2] (hoofdagent van politie Twente), van het leven te beroven, met dat opzet een (doorgeladen) pistool, althans een (doorgeladen) vuurwapen in zijn hand heeft gehouden en/of dat pistool/vuurwapen op het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gericht (gehouden) en/of (vervolgens) met dat pistool/vuurwapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd op en/althans in de richting van het hoofd en/althans het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 2], en/althans voornoemde [slachtoffer 2] een kogel in/door het hoofd heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 3. hij op of omstreeks 30 september 2004, in de gemeente Enschede, een (vuur)wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk Walther, model P38, kaliber 9mm), en/of voor dat wapen geschikte munitie van categorie III van genoemde wet, te weten 9, althans een of meer (kogel)patro(o)n(en) (kaliber 9 mm), voorhanden heeft gehad; 4. hij op of omstreeks 30 september 2004, in de gemeente Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer 3] (agent van politie) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een (doorgeladen) pistool, althans een (doorgeladen) vuurwapen in zijn hand heeft gehouden en/of dat pistool/vuurwapen op het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 3] heeft gericht (gehouden) en/of (vervolgens) met dat pistool/vuurwapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd op, althans in de richting van het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 3], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 4 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat hij op of omstreeks 30 september 2004, in de gemeente Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 3] (agent van politie), van het leven te beroven, met dat opzet een (doorgeladen) pistool, althans een (doorgeladen) vuurwapen in zijn hand heeft gehouden en/of dat pistool/vuurwapen op het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 3] heeft gericht (gehouden) en/of (vervolgens) met dat pistool/vuurwapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd op, althans in de richting van het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 3], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; Gezien de stukken; Gelet op het onderzoek ter terechtzitting; Gehoord de vordering van de officier van justitie; Gelet op de verdediging door en/of namens verdachte gevoerd; De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd, in de bewezenverklaring. Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad. De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd bezwaar te maken tegen het bij afzonderlijke dagvaarding tenlastegelegde vierde feit. De raadsman voert daartoe aan: Volgens de officier van justitie gaat het in casu om een wijziging van de tenlastelegging die gebeurt in de vorm van een aparte dagvaarding. Kennelijk biedt het strafprocesrecht de officier van justitie deze mogelijkheid, maar het moet hoe dan ook gezien worden als een vordering tot wijziging van de tenlastelegging zoals die er was ten tijde van de pro forma zitting van 7 januari 2005 en het is de vraag of die wijziging toelaatbaar is. Vanaf 30 september 2004 is duidelijk dat tijdens het tweede incident -waarbij niet alleen de heer [slachtoffer 2], maar ook de heer [slachtoffer 3] als politieman betrokken was- die twee mensen gezegd hebben dat er door de verdachte op hen geschoten was. Vanaf dat moment was het volkomen helder en duidelijk dat er niet alleen sprake was van een schietincident met als slachtoffer [slachtoffer 2], maar ook met als mogelijk doel de heer [slachtoffer 3]. Desondanks is verdachte in de vordering tot inbewaringstelling en in de maanden daarna en ook niet tijdens de pro forma zitting het verwijt gemaakt van dat vierde feit, wat nu op de valreep wordt tenlastegelegd. Dat is in strijd met de beginselen van een goede procesorde en meer in het bijzonder met het vertrouwensbeginsel. Op een gegeven moment moet een verdachte weten waar hij aan toe is en uit de houding van het openbaar ministerie mocht hij dat ook afleiden. Hoewel het formeel zo is dat de wijziging kan worden toegelaten gaat het niet aan dat het ook in dit geval gebeurt, omdat het nu eenmaal volkomen duidelijk was hoe het zat en er desondanks niet voor gekozen is om dat verwijt meteen aan verdachte tenlaste te leggen. De raadsman is van mening dat die wijziging niet kan en verbindt daaraan de conclusie dat ten aanzien van feit 4 het openbaar ministerie niet ontvankelijk is. De rechtbank is met betrekking tot het door de raadsman gevoerde verweer, strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie terzake feit 4, van oordeel dat het verweer moet worden verworpen. Het staat de officier van justitie vrij om bij een nieuwe en afzonderlijke dagvaarding een nieuw feit tenlaste te leggen. Deze nieuwe dagvaarding is op tijd betekend, namelijk op 11 maart 2005. Van strijd met de goede procesorde is niet gebleken. Ook is de rechtbank van oordeel dat het vertrouwensbeginsel niet is geschaad. Er is door de raadsman niet aangegeven op welke grond de officier van justitie verdachte het vertrouwen zou hebben gegeven dat dit feit niet vervolgd zou worden of dat dit feit niet tenlastegelegd zou worden. De officier van justitie heeft aan verdachte onder sub 1 primair moord en subsidiair doodslag op [slachtoffer 1] tenlaste gelegd en onder sub 2 primair en 4 primair telkens poging tot moord op respectievelijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en subsidiair telkens poging tot doodslag op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De rechtbank overweegt omtrent deze tenlastegelegde feiten als volgt: Op 30 september 2004 werd door medewerkers van de politie Twente een actie "veel voorkomende criminaliteit" gehouden in het centrum van Enschede. Deze actie had tot doel de aanhouding van personen die zich mogelijk schuldig hadden gemaakt aan -onder meer- drugscriminaliteit. Door een medewerkster van de politie werd gezien dat er op het stationsplein in Enschede -waarvan bekend is dat daar veelvuldig drugs worden verhandeld- een geldtransactie plaatsvond tussen een onbekend gebleven persoon en verdachte, die mogelijk zou kunnen wijzen op drugshandel. Hierop werd verdachte onder observatie genomen en werd zijn signalement doorgegeven. Verdachte liep vervolgens het winkelcentrum "Irenepromenade" aan de Noorderhagen in Enschede in en ging daar een winkel binnen. De geüniformeerde politiemedewerkers [slachtoffer 1] en [getuige] waren inmiddels ook in genoemd winkelcentrum gearriveerd om verdachte aan te houden. Bij het verlaten van de winkel werd verdachte aangehouden door beide medewerkers van de politie en werd hem verzocht om met hen mee naar buiten te lopen naar de aldaar geparkeerd staande surveillanceauto. Op het moment dat de politiemedewerker [slachtoffer 1] verdachte wilde onderwerpen aan een zogenaamde veiligheidsfouillering heeft verdachte zijn doorgeladen pistool gepakt van achter zijn broeksband en hiermee een dodelijk schot gelost op het slachtoffer [slachtoffer 1]. Direct daarna is verdachte -nog in het bezit van zijn pistool- weggerend en werd hij korte tijd later aangetroffen in de omgeving van een school aan de Blijdensteinlaan in Enschede. Verdachte is daar het schoolplein op gevlucht toen de gealarmeerde politie verscheen en hij heeft aldaar positie ingenomen achter een op dat schoolplein staande boom. Vervolgens heeft verdachte daar opnieuw schoten gelost in de richting van de aldaar aanwezige politiemensen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], waarbij [slachtoffer 2] in zijn hoofd werd getroffen. Hierna is verdachte opnieuw weggevlucht en naar een (leegstaand) kantoorpand gelopen, alwaar hij zich uiteindelijk, nadat er meerdere keren door de politie op hem geschoten was en hij kennelijk geen verdere uitweg meer zag, heeft overgegeven. Verdachte is in Duitsland meerdere keren veroordeeld, onder meer terzake geweldsdelicten en had inmiddels ruim 17 jaren in detentie doorgebracht. Kort voor zijn aanhouding in Nederland heeft verdachte zich -blijkens zijn eigen verklaring- in Duitsland schuldig gemaakt aan twee gewapende bankovervallen, waarvoor hij nog niet was aangehouden. Verdachte stond naar aanleiding van zijn laatste veroordeling in Duitsland onder reclasseringstoezicht, maar hij had zich -naar eigen zeggen- de laatste vier maanden niet meer gemeld bij de Duitse reclasseringsinstelling. Verdachte heeft in diverse verklaringen, zakelijk weergegeven, verklaard: "Ongeveer 22 jaar geleden heb ik het vuurwapen, een Walther P38 gekocht. Ik had dit wapen verstopt in de grond. In mei van dit jaar besloot ik dit wapen op te graven. Ik groef het wapen op om koste wat kost te voorkomen dat ik opnieuw zou worden aangehouden. Ik dacht dat er op 30 september 2004 een val was gezet door de Duitse politie. Toen ik in de winkel was zag ik voor de winkel twee politieagenten staan. Ik was bang dat ze voor mij kwamen. Indien ik zou worden aangehouden wilde ik dit voorkomen door op de politie te schieten. Ik nam het wapen mee om het daadwerkelijk te gebruiken tegen de politie. Toen ik mee moest naar de auto om mee te gaan naar het politiebureau besloot ik mijn wapen te gebruiken. Op het moment dat de agent mij wilde fouilleren heb ik mijn wapen getrokken. Ik had dit wapen achter mijn broeksband. Gelijktijdig dat ik dit wapen pakte kon ik de veiligheidspal naar achteren doen en spande ik de haan. Ik heb bewust op deze agent geschoten omdat ik bang was om uitgeleverd te worden naar Duitsland. Ik wilde niet naar Duitsland uitgewezen worden". Om tot een bewezenverklaring van (poging tot) moord te komen moet sprake zijn van het opzettelijk en met voorbedachten rade een ander van het leven beroven. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in alle drie tenlastegelegde gevallen sprake. Verdachte wist dat hij door de (Duitse) politie werd gezocht en hij hield er rekening mee dat hij zou worden aangehouden. Verdachte had zijn doorgeladen wapen achter zijn broeksband en aldus binnen handbereik. Op het moment dat hij twee politieagenten, te weten [slachtoffer 1] en [getuige], voor de winkel zag staan waarin hij zich op dat moment bevond, hield hij er terdege rekening mee dat ze voor hem kwamen. Hij was bang om te worden aangehouden en uitgeleverd te worden; een situatie die hij -volgens zijn eigen verklaring- koste wat kost wilde voorkomen. Vervolgens is verdachte met de politieambtenaren het winkelcentrum uitgelopen waarna zich de gebeurtenissen hebben voorgedaan zoals deze hierboven zijn beschreven. De rechtbank is van oordeel dat vorenstaande feiten en omstandigheden opleveren het kalm beraad en rustig overleg dat door de wet als eis wordt gesteld om tot de bewezenverklaring van het misdrijf moord te komen, dan wel de twee pogingen daartoe. Voor verdachte stond vast dat hij zich koste wat kost, met gebruikmaking van geweld, zou verzetten tegen zijn aanhouding. Verdachte had daartoe niet slechts plannen gemaakt, maar hij heeft daaraan ook feitelijk uitvoering gegeven door al gedurende geruime tijd een doorgeladen vuurwapen bij zich te dragen. Op het moment dat verdachte daadwerkelijk werd aangehouden heeft hij besloten om zijn tevoren vastgestelde plannen verder ten uitvoer te brengen. Ook voor wat betreft het sub 2 en 4 tenlastegelegde is de rechtbank van oordeel dat hier telkens sprake is van een poging tot moord nu hiervoor dezelfde feiten en omstandigheden redengevend zijn als terzake het sub 1 tenlastegelegde. Daarbij overweegt de rechtbank nog in het bijzonder dat verdachte in de gelegenheid is geweest om zich over te geven nadat hij op het slachtoffer [slachtoffer 1] had geschoten, zoals hij later bij het kantoorpand wel heeft gedaan, maar dat hij er desondanks voor gekozen heeft om, wederom met gebruikmaking van zijn vuurwapen, te trachten aan zijn aanhouding te ontkomen. De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen -die in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen- waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het sub 1 primair, 2 primair, 3 en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 30 september 2004, in de gemeente Enschede, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer 1] (brigadier van politie Twente), van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een doorgeladen pistool van achter zijn broeksband gepakt en ter hand genomen en dat pistool - op korte afstand van voornoemde [slachtoffer 1] - op het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer 1] gericht gehouden en vervolgens met dat pistool een kogel afgevuurd op het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer 1], waardoor voornoemde [slachtoffer 1] door die kogel in de borst werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden; 2. hij op 30 september 2004, in de gemeente Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer 2] (hoofdagent van politie Twente), van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een doorgeladen pistool in zijn hand heeft gehouden en dat pistool op het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gericht gehouden en vervolgens met dat pistool voornoemde [slachtoffer 2] een kogel in het hoofd heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 3. hij op 30 september 2004, in de gemeente Enschede, een vuurwapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk Walther, model P38, kaliber 9mm) en voor dat wapen geschikte munitie van categorie III van genoemde wet, te weten 9 kogelpatronen (kaliber 9 mm), voorhanden heeft gehad; 4. hij op 30 september 2004, in de gemeente Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer 3] (agent van politie) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een doorgeladen pistool in zijn hand heeft gehouden en dat pistool op het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer 3] heeft gericht gehouden en vervolgens met dat pistool kogels heeft afgevuurd op het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 3], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het telastegelegde feit, waarop deze inhoud in het bijzonder betrekking heeft. De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte sub 1 primair, 2 primair, 3 en 4 primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het bewezen verklaarde levert op: wat betreft sub 1 primair het misdrijf: "Moord", strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht; en wat betreft sub 2 primair en 4 primair telkens het misdrijf: "Poging tot moord", strafbaar gesteld bij artikel 289 jo. 45 van het Wetboek van Strafrecht; en wat betreft sub 3 het misdrijf: "Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III", strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd; De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, terzake sub 1 primair, 2 primair, 3 en 4 primair wordt veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf , met toewijzing van de civiele vorderingen en met onttrekking aan het verkeer c.q. teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen goederen; De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf en maatregelen behoren te worden opgelegd, zoals deze hierna zullen worden bepaald. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder overwogen: Voor wat betreft de ernst van de feiten: Voorop moet worden gesteld dat het leven van een mens het meest kostbare goed is dat hij bezit, waarmee samenhangt dat op het opzettelijk nemen van dat leven de wetgever de hoogste strafbedreiging heeft gesteld. Door het handelen van verdachte is een politieman met een lange staat van dienst en die nog in de bloei van zijn leven verkeerde op zeer koelbloedige wijze vermoord. Hierdoor is onpeilbaar leed toegebracht aan familie, vrienden en kennissen van het slachtoffer. Door [slachtoffer 1] van het leven te beroven heeft verdachte veroorzaakt dat zijn echtgenote en dochter verder zullen moeten leven zonder de zorg van een echtgenoot en vader. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een tweetal pogingen tot moord, waarbij het slachtoffer [slachtoffer 2] in zijn hoofd werd getroffen. Tengevolge daarvan heeft dit slachtoffer gedurende een periode van vier weken in het ziekenhuis moeten verblijven, waarvan twee weken (in comateuze toestand) op de intensive care, waarna een opname in een revalidatiecentrum is gevolgd. Vervolgens is het slachtoffer in januari 2005 opnieuw geopereerd voor een hersteloperatie aan zijn schedel. Dat dit alles voor het slachtoffer zowel fysiek als mentaal een enorme impact heeft gehad en ook bij zijn partner en verdere familie en vrienden diep heeft ingegrepen behoeft geen verdere bespreking, temeer niet nu het op dit moment nog niet zeker is dat het slachtoffer [slachtoffer 2] geheel zal herstellen en weer voor de volle honderd procent zijn functie als politieman zal kunnen vervullen. Ook dit komt geheel voor rekening van verdachte. Ook dient verdachte volledig verantwoordelijk te worden gehouden voor de poging tot moord op de politieman [slachtoffer 3]. Het feit dat dit slachtoffer niet is getroffen door een kogel uit het pistool van verdachte is een omstandigheid die geheel buiten de wil van verdachte is gelegen, aangezien hij eveneens gericht heeft geschoten op dit slachtoffer. Dit slachtoffer zal ook zeker nog veelvuldig de naweeën ondervinden van hetgeen hem is overkomen. Een moord draagt een voor de rechtsorde bijzonder schokkend karakter en brengt daarnaast bij de burgers grote gevoelens van angst en onveiligheid teweeg, te meer nu de gebeurtenissen zich hebben afgespeeld op klaarlichte dag, zowel in de nabijheid van een winkelcentrum waar zich op dat moment winkelend publiek bevond, als op een schoolplein, juist op het moment dat de school afgelopen was en de kinderen van school werden gehaald. Een aantal ouders en kinderen heeft dekking moeten zoeken teneinde niet ook in de vuurlinie te geraken. De moord op de politieman [slachtoffer 1] en de pogingen tot moord op de politiemannen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben binnen het politiekorps waartoe zij behoren zeer diepe sporen nagelaten. De beelden die door de media zijn getoond ter gelegenheid van het afscheid van de heer [slachtoffer 1] laten, naast een groot gevoel van medeleven vanuit de samenleving, zien hoe zwaar dergelijke feiten ingrijpen op een groep van mensen die is opgeleid en getraind om met agressie en geweld om te gaan. Verdachtes handelen getuigt naar het oordeel van de rechtbank van een volledig gebrek aan besef van en respect voor de waarde van het menselijk leven, de gevoelens van de nabestaanden en de verantwoordelijkheid die verdachte zelf had moeten nemen. Verdachte geeft door zijn handelen blijk van elk normbesef te zijn ontbloot. Zijn handelwijze wijst er niet alleen op dat verdachte zeer weloverwogen te werk is gegaan, maar getuigt ook van een grote gewetenloosheid. De verstrekkende gevolgen die de moord en de beide pogingen tot moord zouden kunnen hebben, hebben bij verdachte minder zwaar gewogen dat zijn ultieme wens om van een aanhouding door de politie en een mogelijke uitlevering aan Duitsland en zodoende van strafrechtelijke vervolging gevrijwaard te blijven. Dan voor wat betreft de straftoemeting: Vast staat dat een eenmaal genomen leven zich niet meer leent voor enigerlei vorm van herstel of genoegdoening jegens de slachtoffers. Blijft over de gerechtvaardigde wens van de direct betrokkenen en in verder verband de maatschappij tot leedtoevoeging jegens de dader als vergelding voor zijn misdaden, alsmede vanuit een oogpunt van preventie. Met name de moord, zoals deze in het onderhavige geval bewezen is verklaard, behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat op zich al oplegging van gevangenisstraf van lange duur rechtvaardigt. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking de kennelijke koelbloedigheid en berekening waarmee verdachte zowel ten tijde van de moord als de beide pogingen daartoe heeft gehandeld. De stelling van verdachte dat er in casu sprake is van medeschuld aan de zijde van de politie, nu deze ambtenaren in zijn ogen deëscalerend hadden moeten optreden en hij slechts een vorm van medeschuld ervaart aan het gebeuren, legt de rechtbank volledig ten nadele van verdachte uit, aangezien deze stelling een grove miskenning van de realiteit inhoudt. Verdachte is degene geweest die excessief geweld heeft gebruikt omdat hij zich niet heeft willen conformeren aan de ook voor hem geldende regelgeving, uitgevoerd door politieambtenaren die op dat moment volledig rechtmatig handelden. Verdachte heeft gedeeltelijk deel genomen aan een onderzoek naar zijn geestvermogens, maar heeft dit onderzoek vervolgens op eigen initiatief afgebroken omdat onderzoekers, naar eigen zeggen van verdachte, ook onderdeel uitmaken van het systeem, tegen welk systeem verdachte zich keert. De deskundige drs. J.A.G. Gresnigt, klinisch psycholoog-psychotherapeut, vermeldt in zijn op 24 december 2004 uitgebrachte rapport omtrent verdachte, zakelijk weergegeven: De huidige beschikbare gegevens bieden voldoende informatie om te komen tot de volgende beantwoording van de vraagstelling, hoewel nader onderzoek zinvol kan zijn. Het psychologisch onderzoek laat zien dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in termen van persoonlijkheids- problematiek met antisociale, narcistische en paranoïde kenmerken. Er zijn aanwijzingen dat er sprake is van een ernstige persoonlijkheidsstoornis, alsmede dat er sprake is van een jarenlange afhankelijkheid van middelen, met name cocaïne. Onderzoeker neigt ernaar om verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. Naar de mening van onderzoeker is verdachte gevaarlijk in de zin van artikel 37a en volgende van het Wetboek van Strafrecht, gezien de aard en de ernst van het hem tenlastegelegde, de geconstateerde persoonlijkheidsproblematiek en de reële kans op recidive in ernstig gewelddadig gedrag. De deskundige C.J.M. Vredeveld, psychiater, vermeldt in zijn op 9 februari 2005 uitgebrachte rapport omtrent verdachte, zakelijk weergegeven: Bij verdachte is op grond van de gegevens en bevindingen (ook zonder aanvullend uitgebreid onderzoek in het Pieter Baan Centrum) sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesfuncties in de zin van een persoonlijkheidsstoornis, in combinatie met een langdurige en ernstige harddrugsverslaving. Verdachte wordt vanuit gedragskundig psychiatrisch oogpunt als verminderd toerekeningsvatbaar aangemerkt. Hij is gevaarlijk in de zin van artikel 37a en volgende van het Wetboek van Strafrecht. Op de zogenaamde risicohanteringsitems is er bij het ontbreken van externe controle/behandeling "buiten" een maximaal hoog recidiverisico van 10/10. De rechtbank heeft rekening gehouden met hetgeen in de uitgebrachte rapporten is vermeld omtrent de psychische gesteldheid van verdachte. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij op geen enkele wijze wil deelnemen aan een behandeling die op enigerlei wijze een gedwongen karakter heeft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat elke vorm van gedwongen observatie in het Pieter Baan Centrum, waartoe het Wetboek van Strafvordering de mogelijkheid biedt, vanwege de houding van verdachte op voorhand reeds als mislukt kan worden beschouwd. Daarbij dient tevens in aanmerking te worden genomen de omstandigheid dat behandeling in Duitsland om gelijke reden ook geen effect heeft gesorteerd. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen en mede in aanmerking nemend de veroordelingen van verdachte in Duitsland terzake eveneens geweldsdelicten is de rechtbank van mening dat als uitgangspunt moet worden genomen de maximale bescherming van de samenleving tegen de criminele activiteiten van verdachte. Dit uitgangspunt dient zo zwaar te wegen dat met welk belang van verdachte dan ook geen rekening kan worden gehouden. De rechtbank oordeelt dat verdachte voor altijd uit de maatschappij moet worden verwijderd en veroordeelt hem derhalve tot levenslange gevangenisstraf. De rechtbank overweegt dat het inbeslaggenomen pistool merk Walther P38 vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, nu met betrekking tot dit voorwerp de strafbare feiten zijn begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. De rechtbank overweegt verder dat de inbeslaggenomen cocaïne en de 14 patronen, merk Luger 9mm, eveneens vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, nu deze aan verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang en bij gelegenheid van het onderzoek naar de feiten waarvan hij wordt verdacht zijn aangetroffen, terwijl de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. Civiele vorderingen: De rechtbank overweegt verder dat: 1. [benadeelde A] en [benadeelde B], ter zake van feit 1, zich via het in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven formulier ter terechtzitting als benadeelde partijen hebben gevoegd in het strafproces en op de voet van artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave hebben gedaan van de vorderingen tot schadevergoeding als benadeelde partijen tot totaalbedragen van (bij wege van voorschot) telkens € 5.000,-, bestaande telkens uit de te lijden materiële schade en de geleden en te lijden immateriële schade; 2. [slachtoffer 2], ter zake van feit 2, zich via het in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven formulier ter terechtzitting als benadeelde partij heeft gevoegd in het strafproces en op de voet van artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave heeft gedaan van de vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij tot een totaalbedrag van (bij wege van voorschot) € 5.000,=, bestaande uit reeds geleden immateriële schade; 3. [slachtoffer 3], ter zake van feit 4, zich via het in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven formulier ter terechtzitting als benadeelde partij heeft gevoegd in het strafproces en op de voet van artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave heeft gedaan van de vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 2.000,=, bestaande uit geleden immateriële schade; Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze, door verdachte erkende vorderingen van de benadeelde partijen geheel gegrond, aangezien op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partijen door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade is toegebracht. De schades bedragen de gevorderde bedragen, zodat de vorderingen toewijsbaar zijn. De rechtbank zal hierbij telkens de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien de verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schades die door de feiten zijn toegebracht. De na te melden straf en maatregelen zijn gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10, 36b, 36c, 36d, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht. R E C H T D O E N D E: Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in zijn recht tot strafvervolging terzake het sub 4 tenlastegelegde feit; Verklaart bewezen, dat het sub 1 primair, 2 primair, 3 en 4 primair tenlastegelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan. Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld. Verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot LEVENSLANGE GEVANGENISSTRAF. Verklaart onttrokken aan het verkeer de goederen voorkomend onder de nummers 1, 2 en 3 op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen goederen. Gelast de teruggave aan verdachte van de overige inbeslaggenomen goederen (nrs. 4 t/m 9); Veroordeelt verdachte, terzake van het bewezen feit 1, tot betaling bij wege van voorschot aan de benadeelde partijen [benadeelde A] en [benadeelde B], beiden wonende te [plaats, adres], van bedragen telkens groot € 5.000,-. Veroordeelt verdachte, terzake van het bewezen feit 2, tot betaling bij wege van voorschot aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], domicilie kiezend te Enschede, Hermandad 2, van een bedrag groot € 5.000,-. Veroordeelt verdachte, terzake van het bewezen feit 4, tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3], wonende te [plaats, adres], van een bedrag groot € 2.000,-. Veroordeelt verdachte daarnaast telkens in de kosten van het geding door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering. Legt telkens de maatregel op dat veroordeelde verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedragen groot respectievelijk € 5.000,-, € 5.000,-, € 5.000,- en € 2.000,- ten behoeve van de benadeelde partijen, voornoemd, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van de verschuldigde bedragen volgt, dat telkens vervangende hechtenis voor de tijd van respectievelijk 100, 100, 100 en 40 dagen zal worden toegepast. Verstaat dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoelde bedragen daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partijen de bedragen te betalen komt te vervallen en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partijen de verschuldigde bedragen heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van die bedragen komt te vervallen. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte sub 1 primair, 2 primair, 3 en 4 primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij; Aldus gewezen door mr. Stoové, voorzitter, mr. Rikken en mr. Teekman, rechters, in tegenwoordigheid van Last, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 april 2005.