Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT3607

Datum uitspraak2005-03-31
Datum gepubliceerd2005-04-12
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers1173/2004 GDW
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Het hof is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder er onvoldoende in is geslaagd klager afdoende en tijdig te informeren met betrekking tot zijn bewaringspositie en de afwikkeling van derdengelden, alsmede om klager behoorlijk inzage te verschaffen in de voor klagers taakuitoefening benodige boekhoudkundige bescheiden van de gerechtsdeurwaarder.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 31 maart 2005 in de zaak onder rekestnummer 1173/2004 GDW van: [appellant], gerechtsdeurwaarder te [plaats], APPELLANT, gemachtigde: namens mr. R.A.A. Geene, mr. A.L. Britstra, t e g e n BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT, gevestigd te Utrecht, GEïNTIMEERDE, gemachtigde: drs A.E.R. Blok RA. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Bij tussenbeslissing van 25 november 2004, waarnaar het hof verwijst voor het verloop van het geding tot die dag, heeft het hof de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld om vóór 23 december 2004 de door klager verzochte stukken – onder meer met betrekking tot de bewaringspositie van de gerechtsdeurwaarder – alsnog aan het hof te doen toekomen. Klager is bij diezelfde beslissing een termijn gegund om op deze stukken te reageren. 1.2. Op 12, 16 en 25 januari 2005 en op 23 februari 2005 zijn van de zijde van de gerechtsdeurwaarder brieven – met bijlagen – ter griffie ingekomen. 1.3. Van de zijde van klager is op 17 januari 2005 een brief ter griffie ingekomen. 1.4. De voortgezette behandeling heeft plaatsgevonden op 24 februari 2005. Aldaar zijn verschenen klager, de gerechtsdeurwaarder en zijn advocaat. Allen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de gerechtsdeurwaarder aan de hand van een pleitnotitie. 2. Beoordeling 2.1. Uit de stukken en het verhandelde op beide zittingen is gebleken dat de klacht van klager zich in het bijzonder toespitst op de negatieve bewaringspositie van de gerechtsdeurwaarder. Klager is van mening dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft aangetoond dat sprake is van een positieve bewaringspositie. Volgens klager blijkt uit de overgelegde stukken - ten tijde van de zitting van 24 februari 2005 weliswaar een positief resultaat -, maar dit is slechts toeval, aangezien de aanzuivering van het bewaringstekort niet op grond van het bedrijfsresultaat heeft plaats gevonden, maar door stortingen die - met uitzondering van het rekening-courantkrediet - een privé karakter hebben. Uit de stukken kan derhalve niet opgemaakt worden dat de gerechtsdeurwaarder de controle heeft over de bewaringspositie, mede nu de gerechtsdeurwaarder zijn bewaringspositie niet nader heeft onderbouwd, dan wel gespecificeerd. De gerechtsdeurwaarder daarentegen heeft betoogd dat zijn bewaringstekort inmiddels is aangezuiverd door middel van een bankkrediet ad € 55.000,-- en privé-stortingen. 2.2. Het hof is van oordeel dat uit de stukken zoals die door de gerechtsdeurwaarder zijn ingediend niet de conclusie getrokken kan worden dat de bewaringspositie van de gerechtsdeurwaarder op orde en dus aan de wettelijke eisen voldoet. Het hof stelt daarbij voorop dat de gerechtsdeurwaarder – nog altijd – geen stukken heeft overgelegd waaruit zijn bewaringsverplichtingen voldoende kenbaar zijn. Tot op de dag van de behandeling van de zaak laten de – naar het oordeel van het hof ongenoegzame – stukken, in het bijzonder de voorlopige balans per 31 december 2004, bovendien een tekort zien wat betreft de kortlopende schulden uit hoofde van derdengelden en de aanwezige liquide middelen. Uit de stukken kan dan ook geenszins de conclusie getrokken worden dat er sprake is van een bewaringspositie die aan de wettelijke eisen voldoet. Het hof is van oordeel dat deze klacht door klager terecht is voorgesteld. Het hof zal de klacht mitsdien gegrond verklaren. 2.3. Met betrekking tot de klacht ten aanzien van het negatieve liquiditeitssaldo constateert het hof aan de hand van de overgelegde voorlopige balans per 31 december 2004 dat de liquide middelen weliswaar € 96.047,-- bedragen, doch daar staat tegenover dat de kortlopende schulden € 273.655,-- bedragen. Hieruit volgt dat er sprake is van een zorgwekkende financiële situatie. Ook dit klachtonderdeel acht het hof gegrond. 2.4. Ten aanzien van de klacht met betrekking tot de bankrekeningen en de vermelding van bankrekeningen, niet zijnde derdenrekeningen, op het postpapier van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder is gebleken, dat de gerechtsdeurwaarder thans beschikt over een tweetal kwaliteitsrekeningen, die ook als zodanig op het postpapier zijn vermeld. Het hof is van oordeel dat deze klachtonderdelen weliswaar gegrond zijn, maar dat de gerechtsdeurwaarder daaraan inmiddels voldoende is tegemoet gekomen. 2.5. Door de gerechtsdeurwaarder is niet gereageerd op het klachtonderdeel met betrekking tot het niet vergoeden van rente aan cliënten. Het hof neemt aan dat nog steeds geen rente vergoed wordt, aangezien de gerechtsdeurwaarder heeft betoogd dat het op zijn kantoor niet gebruikelijk is om rente te vergoeden. Deze handelwijze is in strijd met de regeling “rente bijzondere rekeningen gerechtsdeurwaarders”. Dit klachtonderdeel is terecht voorgesteld en derhalve gegrond. 2.6. Ten aanzien van de klacht met betrekking tot het niet, dan wel zeer laat (tussentijds) afdragen van ontvangen derdengelden stelt het hof vast dat uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde bankafschriften wel de bijschrijvingen ten behoeve van diens cliënten blijken, maar niet de afdrachten aan cliënten. Het hof is van oordeel dat ook dit klachtonderdeel gegrond is. 2.7. Ook is de gerechtsdeurwaarder niet in staat te voldoen aan het bepaalde in artikel 3 van de Administratieve verordening, aangezien hij geen genoegzaam tussentijds overzicht kan verschaffen waaruit zijn financiële positie blijkt. Het hof is van oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is. 2.8. Het hof is – alles overziend – van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder er onvoldoende in is geslaagd klager afdoende en tijdig te informeren met betrekking tot zijn bewaringspositie en de afwikkeling van de derdengelden, alsmede om klager behoorlijk inzage te verschaffen in de voor klagers taakuitoefening benodigde boekhoudkundige bescheiden van de gerechtsdeurwaarder. Het hof neemt bij de beantwoording van de vraag welke maatregel is aangewezen in aanmerking dat de gerechtsdeurwaarder ruimschoots in de gelegenheid is gesteld zijn zaken op orde te brengen. Dit geldt te meer nu de klacht van klager reeds op 10 maart 2003 bij de kamer voor gerechtsdeurwaarders is ingekomen en dat ook die kamer de gerechtsdeurwaarder een termijn en aldus de gelegenheid heeft gegeven de tekortkomingen in zijn praktijk op te lossen. Desondanks heeft de gerechtsdeurwaarder in een tijdsspanne van twee jaar, zijn bewaringspositie niet op orde gebracht en heeft hij niet (voldoende) aangetoond dat zijn financiën voor het overige op orde zijn, terwijl hij voorts zijn praktijkvoering evenmin (voldoende) heeft aangepast teneinde de andere tekortkomingen daarin te verhelpen. Het hof acht de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder in dezen uiterst laakbaar, in het bijzonder vanwege het grote belang dat toekomt aan het in overeenstemming zijn met de wettelijke eisen van diens bewaringspositie. Het past een gerechtsdeurwaarder immers niet de gelden van cliënten aan te wenden ten behoeve van zijn eigen praktijkvoering. Het bijzondere karakter van deze door de gerechtsdeurwaarder te ontvangen gelden en het vertrouwen dat cliënten in het handelen van de gerechtsdeurwaarder stellen en mogen stellen, nopen de gerechtsdeurwaarder deze gelden terstond op een kwaliteitsrekening te storten teneinde de gelden van zijn eigen gelden af te zonderen en die derdengelden zo snel mogelijk uit te (doen) betalen aan de cliënt. Gelet op het vorenstaande en het feit dat de gerechtsdeurwaarder ter zitting onvoldoende blijk heeft gegeven de ernst van zijn situatie in te zien, acht het hof de door de kamer opgelegde maatregel van schorsing voor de duur van één maand passend en zal het hof het beroep van de gerechtsdeurwaarder verwerpen. Het hof heeft bij de beoordeling betrokken dat de gerechtsdeurwaarder een aantal zaken, zoals die betreffende het briefpapier en de beschikbaarheid van kwaliteitsrekeningen, inmiddels wel in orde heeft gebracht. Dit heeft echter niet kunnen leiden tot een andere op te leggen maatregel zoals verzocht door de gerechtsdeurwaarder. 2.8. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing. 3. De beslissing Het hof: - verwerpt het beroep. Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, W.J.J. Los en P.J.N. van Os en in het openbaar uitgesproken op donderdag 31 maart 2005. GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER BIJ VERVROEGING Beslissing van 25 november 2004 in de zaak onder rekestnummer 1173/2004 GDW van: [appellant], gerechtsdeurwaarder te [plaats], APPELLANT, gemachtigde: mr. R.A.A. Geene, t e g e n BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT, gemachtigde: drs A.E.R. Blok RA, GEïNTIMEERDE. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 24 september 2004 ingekomen een verzoekschrift – met bijlagen – van appellant, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder, waarbij hij tijdig hoger beroep instelt tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 24 augustus 2004. 1.2. Bij die met redenen omklede beslissing heeft de kamer de klachten van geïntimeerde, hierna te noemen klager, gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder de maatregel van schorsing voor de duur van één maand opgelegd. 1.3. Van de zijde van klager is op 21 oktober 2004 een verweerschrift ingekomen. 1.4. Bij faxbericht ingekomen op 10 november 2004 heeft mr. Geene zich als gemachtigde voor de gerechtsdeurwaarder gesteld. 1.5. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 11 november 2004, alwaar de gemachtigde van klager en de gerechtsdeurwaarder met zijn gemachtigde zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder aan de hand van een pleitnotitie. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de behandeling van de zaak in eerste aanleg en de hiervoor vermelde stukken. 3. De feiten Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in haar beslissing van 24 augustus 2004 heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat. 4. Het standpunt van klager 4.1. Bij brief van 7 maart 2003 met bijlagen heeft klager op grond van artikel 32 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet, hierna ook de GDW, een aantal bevindingen in de vorm van een klacht naar voren gebracht. In de eerste plaats is per ultimo 2002 een bewaringstekort vastgesteld van € 189.000,--. Het totaal van de kas-en bankrekeningen was tevens ontoereikend om aan de bewaarplicht te voldoen. 4.2. Voorts is uit de jaarrekening 2001 gebleken dat het negatieve liquiditeitssaldo € 85.703,-- bedraagt. Dit negatieve saldo dient te worden aangezuiverd. Eveneens bleek uit de jaarrekening 2001 een negatief kantoorvermogen van € 71.168,--. Uit de totale vermogensopstelling ultimo 2001 bleek eveneens een negatief vermogen van € 77.949,--. Klager acht op termijn een positief kantoor- en privé-vermogen noodzakelijk. 4.3. Ook worden binnen het kantoor verscheidene bankrekeningen gebruikt die niet gekwalificeerd kunnen worden als bijzondere bankrekeningen in de zin van artikel 19 van de GDW. Klager heeft aangedrongen op spoedige invoering van deze rekeningen. 4.4. Het is binnen het kantoor niet gebruikelijk om rente te vergoeden aan cliënten, terwijl hier de “regeling rente bijzondere rekeningen gerechtsdeurwaarders” geldt. Klager heeft erop aangedrongen om te voldoen aan deze regeling. 4.5. Klager heeft bovendien vastgesteld dat tussentijdse afdracht van ontvangen derdengelden niet dan wel zeer laat heeft plaatsgevonden. Dit houdt verband met de negatieve bewaring- en liquiditeitspositie. 4.6. Klager wijst er op dat er periodiek geen standaardoverzichten vanuit het geautomatiseerde systeem worden gegenereerd, waardoor de bewaringspositie en de liquiditeit niet vastgesteld kan worden. Het ontbreekt ook aan een tussentijds inzicht van de balanspositie en de resultaatontwikkeling. Klager heeft er bij de gerechtsdeurwaarder op aangedrongen om tenminste te voldoen aan het gestelde in de Administratieverordening. 4.7. Ten slotte heeft de gerechtsdeurwaarder de jaarstukken over 2001 eerst ruim na het verstrijken van de daar voor geldende termijn ingediend. Klager heeft over het jaar 2002 slechts de concept-kantoorjaarrekening ontvangen. Van het privé-vermogen is geen opstelling ontvangen. 4.8. Bij brief van 14 juli 2003 heeft klager de bevindingen van zijn vervolgonderzoek op grond van het bepaalde in artikel 32 lid 1 GDW in de vorm van een klacht aan het oordeel van de kamer onderworpen. 4.9. Uit dat vervolgonderzoek blijkt dat, ondanks een eerdere toezegging om per 15 maart 2003 een volledige, door de accountant gecertificeerde kantoorstukken over 2002 alsmede de privé-vermogenopstelling per ultimo 2002 toe te sturen, op 1 juli 2003 slechts een concept van de kantoorjaarrekening over dat jaar is ontvangen en geen opstelling van het privé-vermogen. 4.10. De bewaarplicht was per ultimo 2003 opgelopen tot € 238.000,-- en de kantoorbankrekeningen zijn nog niet omgezet in kwaliteitsrekeningen. Daardoor bedroeg het bewaringstekort eveneens € 238.000,--. Het totaal van de kantoorbankrekeningen bedroeg circa € 30.000,--. De toegezegde voor 15 maart 2003 toegezegde aanzuivering heeft – bij gebreke van een kredietinstelling die bereid was te financieren – nog niet plaatsgevonden. 4.11. Uit het concept van de jaarrekening 2002 blijkt dat de liquiditeitspositie van minus € 86.000,-- per ultimo 2001 is verslechterd tot minus € 141.000,-- per ultimo 2002. Dat geldt ook het kantoorvermogen dat van minus € 71.000,-- per ultimo 2001 is verminderd tot minus € 132.000,-- per ultimo 2002. 4.12. De winst van het eerste halfjaar 2003 bedroeg € 19.000,--. Daartegenover stonden privé-opnames door de gerechtsdeurwaarder van € 39.000,-- zodat de vermogens- en liquiditeitspositie in 2003 verder zijn verslechterd. 4.13. Omdat ook de overige bevindingen zoals verwoord in de eerste klachtbrief van 7 maart 2003 nog steeds actueel zijn, is het BFT van mening dat de gerechtsdeurwaarder onvoldoende gevolg heeft gegeven aan de bevindingen van die klacht. 5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder 5.1. De gerechtsdeurwaarder heeft de hiervoor genoemde klachten gedeeltelijk betwist. Naar de mening van de gerechtsdeurwaarder vloeien de klachten voort uit de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet en is de gerechtsdeurwaarder in overleg met klager drukdoende de tekortkomingen op te heffen. In het bijzonder zullen eventuele exploitatietekorten uit privé-middelen voldaan worden. 5.2. De gerechtsdeurwaarder heeft aangegeven dat de bewaringspositie aanzienlijk verbeterd is. Hij verwacht dat eind 2004 de bewaringspositie niet meer negatief is. Ook zijn de zakelijke en privé-rekeningen gescheiden en staan op het briefpapier slechts de derdenrekeningen vermeld. De administratie gebruikt thans het automatiseringsprogramma Dias zodat het kasboek dagelijks bijgewerkt kan worden. Het praktijkvermogen is niet meer negatief. Ook heeft de gerechtsdeurwaarder een nieuwe accountant aangetrokken, waarmee de afspraak is gemaakt dat er tussentijds rapport uitgebracht zal worden. 6. De beoordeling 6.1. Bij de mondelinge behandeling van het hoger beroep is komen vast te staan dat de gerechtsdeurwaarder nog steeds in gebreke is gebleven aan klager tijdig alle vereiste stukken te doen toekomen. 6.2. Met klager is het hof van oordeel dat de situatie met betrekking tot de financiële positie van de gerechtsdeurwaarder - voor zover dit uit de thans voorhanden stukken blijkt - zeer zorgelijk is. Een onmiddellijke afdoening van de zaak – zoals door klager in hoger beroep is verzocht – zou dan ook in de rede liggen. Het hof ziet echter - gelet op het klemmend betoog van de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder en het verhandelde ter zitting - aanleiding de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid te stellen de door klager verzochte stukken aan hem over te leggen en in het geding te brengen vóór 23 december 2004. Het hof zal van die termijn geen verder uitstel verlenen. 6.3. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing. 7. De beslissing Het hof: - stelt de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid om aan klager en het hof de door klager verzochte stukken te doen toekomen vóór 23 december 2004; - stelt klager in de gelegenheid binnen 4 weken na die datum te reageren op de door de gerechtsdeurwaarder ingediende stukken; - houdt iedere verdere beslissing aan. Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A.Stille, W.J.J. Los en P.J.N. van Os en in het openbaar uitgesproken op donderdag 25 november 2004. Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam Beschikking van 24 augustus 2004 als bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet in de klacht met zaaknummers 60 en 209.2003 van: BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT, gevestigd te Utrecht, klager, gemachtigde drs. A.E.R. Blok RA, tegen: [beklaagde], gerechtsdeurwaarder te [plaats], beklaagde. Partijen worden hierna het BFT en de gerechtsdeurwaarder genoemd. Verloop van de procedure Bij brief van 7 maart 2003 heeft het BFT op grond van artikel 32 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet een aantal bevindingen in de vorm van een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij brief van 24 april 2003 heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd op de tegen hem ingediende klacht. Bij brief van 14 juli 2003 heeft het BFT een aantal bevindingen uit het bij de gerechtsdeurwaarder ingestelde vervolgonderzoek in de vorm van een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Beide klachten zijn zonder bezwaar van partijen gevoegd behandeld ter zitting van 10 februari 2004, alwaar de gemachtigde van het BFT en gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. Bij brief van 23 juni 2004 heeft het BFT zijn bevindingen met betrekking tot de in het proces-verbaal van 10 februari 2004 vermelde punten aan de Kamer meegedeeld. Op grond van deze bevindingen is de behandeling van de zaak voorgezet op 14 juli 2004. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is nader bepaald op 24 augustus 2004. Gronden van de beslissing 1. De Feiten Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden: a) Het BFT heeft ingevolge artikel 30 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet een onderzoek ingesteld bij de gerechtsdeurwaarder. De bevindingen uit dit onderzoek hebben het BFT aanleiding gegeven een klacht bij de Kamer in te dienen. b) Het door het BFT bij de gerechtsdeurwaarder ingestelde vervolgonderzoek heeft voor het BFT eveneens aanleiding gegeven zijn bevindingen in de vorm van een klacht onder de aandacht van de Kamer te brengen. c) Blijkens het van de zitting van 10 februari 2004 opgemaakt proces-verbaal heeft de gerechtsdeurwaarder een termijn van één maand gekregen om door middel van concrete bewijsstukken aan het BFT te tonen dat hij aan de bevindingen zoals opgenomen in de brieven van het BFT van 7 maart en 14 juli 2003 heeft voldaan. d) Bij brieven van 21 april 2004 heeft de Kamer bij het BFT en de gerechtsdeurwaarder geïnformeerd naar de stand van zaken met betrekking tot hetgeen ter zitting van 10 februari 2004 is besproken. e) Bij brief van 23 juni 2004 heeft het BFT zijn bevindingen naar aanleiding van een bij de gerechtsdeurwaarder ingesteld vervolgonderzoek kenbaar gemaakt. 2. De klacht 2.1 Bij brief van 7 maart 2003 heeft het BFT een aantal bevindingen in de vorm van een klacht naar voren gebracht. In de eerste plaats is per ultimo 2002 een bewaringstekort vastgesteld van € 189.000. Het totaal van de kas- en bankrekeningen was tevens ontoereikend om aan de bewaarplicht te voldoen. Het BFT acht een negatieve bewaringspositie onacceptabel en heeft er met klem op aangedrongen deze positie uiterlijk 15 maart 2003 aan te zuiveren. Verder bleek uit de jaarrekening 2001 een negatief liquiditeitssaldo van € 85.703. Dit negatieve saldo diende te worden aangezuiverd. Daarnaast vertoonde de jaarrekening 2001 een negatief kantoorvermogen van € 71.168. Uit de totale vermogensopstelling ultimo 2001 bleek eveneens een negatief vermogen van € 77.949. Het BFT acht een positief kantoor- en privé vermogen op termijn noodzakelijk. Voorts waren er geen bijzondere bankrekeningen in de zin van artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet en voldeed het kantoor niet aan de Regeling rente bijzondere rekeningen gerechtsdeurwaarders. Ook heeft het BFT vastgesteld dat voor diverse cliënten de (tussentijdse) afdracht van ontvangen gelden niet dan wel zeer laat heeft plaatsgevonden. Dit was niet los te zien van de negatieve bewarings- en liquiditeitspositie. Tenslotte werden er geen periodieke standaardoverzichten gegenereerd als bedoeld in artikel 3 van de Administratieverordening en zijn de jaarstukken 2001 ruim na het verstrijken van de daarvoor geldende termijn ingediend. Voor 2002 is afgesproken dat het BFT alle relevante stukken uiterlijk 15 maart 2003 zou ontvangen. 2.2. Bij brief van 14 juni 2003 heeft het BFT naar voren gebracht dat in plaats van de volledige door de boekhouder gecertificeerde kantoorstukken over 2002 almede de privé-vermogensopstelling ultimo 2002 per 1 juli 2003 slechts de conceptjaarrekening over 2002 was ontvangen. Verder was de bewaarplicht opgelopen van € 189.000 tot 238.000 ultimo juni 2003. De kantoorbankrekeningen waren nog niet omgezet naar kwaliteitsrekeningen. Het bewaringstekort bedroeg hierdoor € 238.000. Daarnaast is uit de conceptjaarrekening 2002 naar voren gekomen dat de liquiditeitspositie was verslechterd van € 86.000 ultimo 2001 tot € 141.000 ultimo 2002. Ook het kantoorvermogen was verslechterd van € 71.000 ultimo 2001 tot € 134.000 ultimo 2002. Verder bleek dat over het eerste halfjaar 2003 een winst was behaald van € 19.000. De vermogenspositie en liquiditeitspositie zijn in 2003 verder verslechterd. De overige bevindingen zoals verwoord in de brief van 7 maart 2003 waren nog steeds actueel. 2.3. Bij brief van 23 juni 2004 heeft het BFT naar voren gebracht dat de conceptjaarrekening over 2003 niet is opgesteld conform de verslagstaten van de KBVG waardoor het bewaringstekort hier niet uit blijkt. Verder zijn het kantoorvermogen en de liquiditeitspositie ultimo 2003 vrijwel onveranderd gebleven ten opzichte van 2002. De liquiditeitspositie bedroeg € 140.000 negatief (2002: € 141.000 negatief). De vermogenspositie bedroeg € 135.000 negatief (2202: € 134.000 negatief). Weliswaar heeft de gerechtsdeurwaarder een aantal bedragen van zijn privé-rekening op de derdengeldrekening gestort echter omdat interne managementinformatie niet voorhanden was heeft het BFT via eigen berekeningen, gebaseerd op de administratie, becijferd dat deze stortingen niet hebben geleid tot een materiële verbetering van de bewaringspositie, liquiditeitspositie en vermogenspositie van het kantoor. Aanvullende stortingen uit eigen middelen dan wel uit leningen hebben niet plaatsgevonden. Het bewaringstekort begin mei 2004 wordt door het BFT geschat op circa € 170.000. Uit het op 13 mei 2004 ontvangen privé-vermogenoverzicht ultimo 2002 blijkt eveneens een aanzienlijk negatief privé-vermogen van ruim € 50.0000. Daarnaast is slechts één kantoorrekening omgezet naar een derdengeldrekening. De overige bankrekeningen voldoen niet aan de kwalificatie derdengeldrekening. De in de overige brieven vermelde bevindingen zijn nog steeds actueel. Tussentijdse managementinformatie inzake bewarings- en liquiditeitspositie alsmede resultaatsontwikkeling en bepaling van de onderhandenwerkpositie wordt niet opgesteld. De administratie vertoont achterstanden en het BFT heeft geconstateerd dat de debiteuren- en crediteurenadministratie en het kasboek niet toereikend zijn bijgewerkt. Dossiers worden niet tijdig afgerekend en tussentijdse afdrachten vinden onvoldoende plaats. 3. Beoordeling van de klacht. 3.1 Uitgangspunt bij de beoordeling van deze klacht is dat een gerechtsdeurwaarder overeenkomstig het bepaalde in artikel 17 van de Gerechtsdeurwaarderswet verplicht is om ten aanzien van zijn werkzaamheden als zodanig en ten aanzien van zijn kantoorvermogen een administratie te voeren, waaruit te allen tijde op eenvoudige wijze zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend. De wijze waarop de administratie moet worden ingericht is nader geregeld in de Administratieverordening gerechtsdeurwaarders. 3.2 Daarnaast dient tot uitgangspunt het bepaalde in artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet waarbij de gerechtsdeurwaarder wordt verplicht één of meer kwaliteitsrekeningen aan te houden die uitsluitend bestemd zijn voor gelden die hij in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden onder zich neemt. Indien deze gelden abusievelijk op een andere rekening van de gerechtsdeurwaarder zijn gestort is de gerechtsdeurwaarder verplicht deze onverwijld op de juiste rekening te storten. Dit artikel strekt ertoe derden, voor wie de gerechtsdeurwaarder in verband met zijn werkzaamheden tijdelijk gelden onder zich neemt, te beschermen tegen déconfitures, fraude daaronder begrepen. Teneinde de bewaringspositie te bewaken dient de gerechtsdeurwaarder ingevolge het bepaalde in artikel 3 van de administratieverordening en de toelichting daarop intern een tussentijds overzicht op te stellen waaruit onder meer de bewaringspositie blijkt. Deze overzichten moeten ook worden verschaft in het kader van een door het BFT ingesteld onderzoek. Voorts dient een gerechtsdeurwaarder op grond van het bepaalde in artikel 7 van de administratieverordening onder meer zorg te dragen voor een tijdige afdracht van gelden aan de rechthebbenden. 3.3 De gerechtsdeurwaarder heeft ter terechtzitting van 10 februari 2004 erkend dat de bevindingen tot dat moment grotendeels overeenkwamen met de werkelijke situatie. Een van de oorzaken was gelegen in privé-omstandigheden. Het verzoek tot het omzetten van de kantoorrekening naar een kwaliteitsrekening was blijven liggen bij de Bank. Daarnaast is komen vast te staan dat de termijn waarbinnen een aantal in de brief van het BFT van 7 maart 2003 gestelde tekortkomingen zouden worden opgelost niet is gehaald. De jaarstukken over 2002 zijn door de gerechtsdeurwaarder eerst ter zitting van 10 februari 2004 aan het BFT overhandigd. De door de gerechtsdeurwaarder met het BFT gemaakte afspraken zijn niet dan wel onvoldoende nagekomen en van noodzakelijke verbeteringen in de administratieve- en financiële positie van het kantoor is tot op heden niet gebleken. 3.4 Dit alles valt de gerechtsdeurwaarder aan te rekenen. Weliswaar heeft de gerechtsdeurwaarder inmiddels aanvullende bedragen gestort op zijn derdengeldrekening, maar niet is gebleken dat hiermee het inmiddels opgelopen bewaringstekort is opgeheven. Evenmin doet voldoende terzake dat de gerechtsdeurwaarder inmiddels twee rekeningnummers heeft omgezet in een kwaliteitsrekening en de derde rekening niet gebruikt. De effectuering van deze maatregelen heeft immers lang op zich laten wachten en hebben er nog steeds niet toe geleid dat een einde is gekomen aan de in hoge mate klachtwaardige gedragingen ten aanzien van de bewaringspositie en het beheer van de derdengelden. 4. Het voorgaande leidt ertoe dat de klachten naar het oordeel van de Kamer gegrond dienen te worden verklaard. De gerechtsdeurwaarder heeft door te handelen op een wijze als hiervoor aangegeven in strijd gehandeld met het bepaalde in de artikelen 17 en 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet en de artikelen 3, 7 en 9 van de Administratieverordening en daardoor een tuchtrechtelijke norm overschreden. Door het niet naleven van deze voorschriften heeft de gerechtsdeurwaarder een tijdig en adequaat toezicht op de financiële praktijk van zijn kantoor ernstig bemoeilijkt. Het risico van het niet tijdig kunnen doorbetalen van derdengelden bestaat daardoor nog steeds. Op grond hiervan komt na te melden, aan de gerechtsdeurwaarder op te leggen, maatregel de Kamer passend voor. 5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. BESLISSING De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders: verklaart de klachten gegrond; legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van schorsing op voor de duur van een maand, welke maatregel van kracht wordt op een na onherroepelijk worden van de beslissing per aangetekende brief aan de gerechtsdeurwaarder door de Kamer medegedeelde datum. Aldus gegeven door mr. S.G. Ellerbroek, voorzitter, M.M. Beins en N.J.M. Tijhuis, (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2004 in tegenwoordigheid van de secretaris. Coll.: Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.