Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT3718

Datum uitspraak2005-04-13
Datum gepubliceerd2005-04-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200407291/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 17 december 2003 heeft de gemeenteraad van Renkum, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 oktober 2003, het bestemmingsplan "Doorwerth, Tussen de lanen" vastgesteld.


Uitspraak

200407291/1. Datum uitspraak: 13 april 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Digital Visions Unlimited Holding B.V." en [directeur], gevestigd onderscheidenlijk wonend te Doorwerth, appellanten, en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 17 december 2003 heeft de gemeenteraad van Renkum, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 oktober 2003, het bestemmingsplan "Doorwerth, Tussen de lanen" vastgesteld. Bij besluit van 20 juli 2004, nr. RE2004.4746, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 30 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2004, beroep ingesteld. Bij brief van 9 november 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten en de gemeenteraad. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2005, waar appellanten in de persoon van [directeur] van Digital Visions Unlimited Holding B.V., en verweerder, vertegenwoordigd door H. Wassink, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord namens de gemeenteraad van Renkum mr. drs. E.D.M. Knegt, advocaat te Breda, en A.J. Borger en H.Th. Boersma, beiden ambtenaar van de gemeente, en namens Stichting Vivare (hierna: Vivare),[gemachtigden]. 2.    Overwegingen Ontvankelijkheid 2.1.    De beroepsgrond inzake de door appellanten gestelde omstandigheid dat de stukken met betrekking tot de economische haalbaarheid van het plan niet bij het ontwerpplan ter inzage hebben gelegen steunt niet op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, voorzover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerpplan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze. Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest terzake een zienswijze in te brengen. Geen van deze omstandigheden doet zich voor. Het beroep is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk. Het toetsingskader 2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. Procedureel aspect 2.3.    Appellanten hebben aangevoerd dat in het ontwerpplan zodanig is afgeweken van het voorontwerpplan dat de inspraakprocedure opnieuw had moeten worden doorlopen. Het plan is naar hun mening in zoverre in strijd met artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vastgesteld. 2.3.1.    Ingevolge artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover van belang, betrekt het gemeentebestuur de ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen. 2.3.2.    De Afdeling overweegt dat er geen wettelijke beletselen zijn voor het gemeentebestuur om bij het in procedure brengen van het ontwerpplan af te wijken van het voorontwerp dat aan de inspraak onderworpen is geweest. Hierbij acht zij van belang dat een ieder zijn zienswijze omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad kenbaar kan maken. Dit neemt niet weg dat, indien de afwijkingen ten opzichte van het voorontwerp, naar aard en omvang zodanig zijn dat een geheel ander plan is ontstaan, zulks aanleiding kan zijn de inspraak opnieuw een aanvang te laten nemen. Vaststaat dat het gemeentebestuur in dit geval het ontwerpplan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen. Deze afwijkingen van het voorontwerp zijn naar aard en omvang echter niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat hier terecht geen nieuwe inspraakprocedure heeft plaatsgevonden. Het standpunt van appellanten 2.4.    Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij zijn van mening dat de economische uitvoerbaarheid van het plan onduidelijk is en niet is verzekerd. In dit verband betogen zij dat de gemeentelijke bijdrage voor de aanleg van het openbaar gebied en de grondruil tussen de gemeente en Vivare verboden steunmaatregelen zijn in de zin van artikel 87, eerste lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: EG-Verdrag). Meer in het bijzonder hebben zij bezwaar tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Wonen" en de subbestemming "EH", dat ziet op gronden tegenover de [locaties], waar appellanten gevestigd onderscheidenlijk woonachtig zijn. In het plan wordt ter plaatse voorzien in een appartementengebouw. Hiertoe voeren zij aan dat de Patrijzenlaan niet is berekend op de verkeersaantrekkende werking van het appartementengebouw en dat er alternatieve plaatsen voor het appartementengebouw beschikbaar zijn. Het standpunt van verweerder 2.5.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en de terzake geldende wettelijke regels geacht en heeft hieraan goedkeuring verleend. Hij stelt zich op het standpunt dat het plan economisch uitvoerbaar is. Voorts sluit hij zich aan bij het standpunt van de gemeenteraad dat de Patrijzenlaan is berekend op het toekomstige verkeersaanbod, omdat het aantal woningen in het plangebied enigszins daalt ten opzichte van de oude situatie. Vaststelling van de feiten 2.6.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen feiten en omstandigheden. 2.6.1.    Het plangebied betreft een woonwijk met 294, grotendeels inmiddels gesloopte, verouderde portiekflats, in eigendom bij Vivare, een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet. Tussen de flatgebouwen bevinden zich wegen en andere openbare voorzieningen, die in eigendom zijn bij de gemeente. Voor het gebied is een stedenbouwkundig plan opgesteld dat voorziet in de sloop van alle flats en in de nieuwbouw van 256 woningen in de vorm van eengezinswoningen en appartementengebouwen, waarvan een gedeelte in de categorie sociale huur. De verdeling van de woningen en de openbare voorzieningen over het plangebied zal een wijziging ondergaan. In dat verband zijn tussen de gemeente en Vivare gronden met gesloten beurzen geruild. 2.6.2.    Het gehele herstructureringsplan zal een investering van ongeveer € 53,5 miljoen vergen. Onder dit bedrag vallen onder meer de stichtingskosten van de nieuwe woningen, aanleg van het "grijs en groen", het straatmeubilair, de kosten van het sociaal plan, afboeking van de boekwaarde van de oude flatwoningen en de grond alsmede de sloopkosten. Het herstructureringsplan is voor een bedrag van ruim zes miljoen euro onrendabel. De gemeente heeft op 7 oktober 2003 een samenwerkingsovereenkomst met Vivare gesloten (hierna: de samenwerkingsovereenkomst), waarin onder meer is vastgelegd dat Vivare volledig onder haar verantwoordelijkheid in opdracht van de gemeente het openbaar gebied zal aanleggen. Uit de samenwerkingsovereenkomst volgt dat de gemeente voor de aanleg van het openbaar gebied een bedrag van € 4.084.022,- aan Vivare zal betalen. Met betrekking tot de samenstelling van dit bedrag heeft de gemeenteraad een gespecificeerde kostenraming van september 2003 in geding gebracht. Uit de overeenkomst volgt voorts dat tussen de gemeente en Vivare gronden worden geruild. De gemeente zal 6145 m2 grond aan Vivare en Vivare zal 7450 m2 grond aan de gemeente ten titel van ruil in eigendom leveren. 2.6.3.    Ingevolge artikel 3, onder 3.1, sub 3.1.2, van de planvoorschriften bedraagt het aantal woningen in de subbestemming "EH" maximaal 160 en in de subbestemming "EG" maximaal 120 in de gezamenlijke bestemmingsvlakken. 2.6.4.    Ingevolge artikel 9, eerste lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 verricht het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied der gemeente onderzoek naar de bestaande toestand in en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkeling van de gemeente. Ingevolge het tweede lid van dit artikel heeft bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan het in het eerste lid bedoelde onderzoek van stonde af aan mede betrekking op de uitvoerbaarheid van het plan. Het oordeel van de Afdeling 2.7.    Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voldoende inzicht bestaat omtrent de economische uitvoerbaarheid van het plan en dat de economische uitvoerbaarheid voldoende is gewaarborgd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat ter zitting van de zijde van verweerder en van de gemeenteraad is gesteld en door Vivare uitdrukkelijk is bevestigd dat het plan, zoals dat is goedgekeurd, door haar zal worden uitgevoerd, ook in geval de gemeentelijke bijdrage niet zal mogen worden verleend en de grondruil niet zal mogen plaatsvinden vanwege strijd met het EG-Verdrag. Niet gebleken is voorts dat Vivare voor de uitvoering van het plan over onvoldoende middelen zou beschikken. Uit het voorgaande volgt dat de economische uitvoerbaarheid van het plan niet afhankelijk is van de gemeentelijke bijdrage, zodat reeds hierom niet geoordeeld kan worden dat de bepalingen van het EG-Verdrag aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg zouden staan.     2.7.1.    Zoals in overweging 2.6.1. is overwogen worden de 294 verouderde portiekflats in het plangebied vervangen. Uit overweging 2.6.3. valt af te leiden dat het plan voorziet in de nieuwbouw van 280 woningen. Dit betekent dat het aantal woningen in het plangebied ten opzichte van de oude situatie enigszins zal afnemen. Niet gebleken is dat het gehele plangebied op de Patrijzenlaan zal worden ontsloten. Gelet hierop acht de Afdeling het niet aannemelijk dat de Patrijzenlaan door het verkeer onevenredig zwaar belast wordt ten opzichte van de oude situatie. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de situering van de parkeergarage behorende bij het appartementencomplex aan de Patrijzenlaan tegenover de woning en het bedrijf van appellanten verkeersonveilige situaties op de Patrijzenlaan met zich brengt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Patrijzenlaan op het toekomstige verkeersaanbod is berekend. 2.7.2.    In het bestaan van een alternatieve plaats voor het appartementengebouw aan de Patrijzenlaan kan verder op zichzelf geen grond worden gevonden voor het onthouden van goedkeuring aan het plandeel. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plandeel ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. 2.7.3.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is, voorzover ontvankelijk, ongegrond. Proceskostenveroordeling 2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover het de ter inzage     legging betreft van de stukken inzake de economische haalbaarheid; II.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel    w.g. Verbeek Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2005 388-449.