Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT3849

Datum uitspraak2005-04-14
Datum gepubliceerd2005-04-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers87/2005
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Eiseres vordert, kort gezegd, een verbod tegen gedaagde om op het aan haar door eiseres in erfpacht uitgegeven campingterrein chalets, vakantiewoningen of daarmee vergelijkbare opstallen te plaatsen. De vordering wordt afgewezen, omdat een spoedeisend belang aan de zijde van eiseres ontbreekt.


Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR Sector civiel recht KG nummer: 87/2005 datum: 14 april 2005 Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding in de zaak van: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen RECREATIESCHAP GEESTMERAMBACHT, gevestigd te Haarlem, EISERES IN KORT GEDING, procureur mr. A. de Groot, advocaat mr. P.F.P. Nabben te Haarlem, tegen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MOLENGROET B.V., statutair gevestigd te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, GEDAAGDE IN KORT GEDING, procureur mr. W. de Vis. Partijen zullen verder ook worden genoemd "het Recreatieschap" respectievelijk "Molengroet". 1. HET VERLOOP VAN HET GEDING Ter terechtzitting van 5 april 2005 heeft het Recreatieschap gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Molengroet heeft de vordering bestreden. Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van het Recreatieschap de originele dagvaarding en van beide zijden pleitnotities, overgelegd en vonnis gevraagd. De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd. 2. DE UITGANGSPUNTEN 2.1 Het Recreatieschap heeft in eigendom het terreincomplex liggende te Langedijk en Sint Pancras aan de Wagenweg, kadastraal bekend gemeente Langedijk, sectie E, nummer 471 gedeeltelijk, nummer 472 gedeeltelijk en gemeente Sint Pancras, sectie F nummer 158 en 159 (hierna ook: het terrein). 2.2 Bij akte van 10 oktober 1984 heeft het Recreatieschap het terrein in erfpacht uitgegeven. De inhoud van de akte luidt, voor zover in de onderhavige zaak van belang, als volgt: "Artikel 5 1. De erfpachter is verplicht het in erfpacht uitgegeven terrein uitsluitend aan te wenden als een voor een ieder toegankelijk toeristisch kampeerterrein (...). (...) Artikel 6 (...) is het de erfpachter toegestaan een beperkt, in overleg met het recreatieschap, vast te stellen aantal standplaatsen als seizoen en/of vaste standplaats in gebruik te geven . (...) De in dit artikel bedoelde categorieën standplaatsen zijn de navolgende: (...) Jaarstandplaatsen Het terreingedeelte dat bestemd is voor het plaatsen van een kampeermiddel als een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of sta-caravan (...)." 2.3 In 1993 hebben de erfpachters het erfpachtrecht met toestemming van het Recreatieschap ingebracht in een daartoe opgerichte vennootschap, te weten Molengroet. 2.4 Bij brief van 16 oktober 2000 heeft het Recreatieschap, na een verzoek van Molengroet, Molengroet toestemming verleend om het aantal jaarstandplaatsen uit te breiden en om "125 percelen grond met een grootte van 200 tot 350 m² in ondererfpacht uit te geven ten behoeve van het plaatsen van verrijdbare stacaravans". 2.5 In 2004 zijn het erfpachtrecht en de aandelen in Molengroet te koop aangeboden aan het Recreatieschap. Laatstgenoemde heeft naar aanleiding daarvan een 'due dilligence' onderzoek laten doen. 2.6 Op het terrein bevindt zich een aantal chalets dat door Molengroet aan derden verhuurd wordt. 2.7 P. Bekker Beheer B.V., enig aandeelhouder van Molengroet, heeft inmiddels bij deze rechtbank, sector kanton, locatie Alkmaar, een verzoek ingediend tot benoeming van een of meerdere deskundigen ter waardering van de aandelen in Molengroet en ter vaststelling van de waarde van het recht van erfpacht. 2.8 Het Recreatieschap heeft tegen voormeld verzoek een verweerschrift ingediend, waarin zij onder meer stelt dat "het antwoord op de vraag of Molengroet BV in het erfpachtterrein de schalets mag plaatsen" een aanzienlijk effect heeft op "de waarde van het erfpachtrecht (...)." 3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN 3.1 Het Recreatieschap vordert, kort gezegd, Molengroet te verbieden op het aan haar door het Recreatieschap in erfpacht uitgegeven campingterrein chalets, vakantiewoningen of daarmee vergelijkbare opstallen te plaatsen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van Euro 100.000,- voor elke overtreding, met veroordeling van Molengroet in de kosten van het geding. 3.2 Het Recreatieschap stelt zich op het standpunt dat Molengroet in strijd met de akte van erfpacht op het terrein een aantal recreatiebungalows -ook wel chalets genoemd- heeft geplaatst. De chalets zijn niet aan te merken als verrijdbare stacaravans, omdat de chalets onder meer geplaatst worden op een vooraf aangelegde fundering en aangesloten zijn op de riolering, aldus het Recreatieschap. Bij het einde van het erfpacht kunnen er problemen ontstaan met de chalets, omdat niet duidelijk is wie de eigenaar van de chalets is en omdat thans onduidelijk is wie verantwoordelijk is voor de chalets als er iets mee gebeurt, wederom aldus het Recreatieschap. Verder legt het Recreatieschap aan haar vordering ten grondslag dat Molengroet vorenbedoelde chalets aan derden verhuurt, terwijl partijen zijn overeengekomen dat de jaarstandplaatsen in ondererfpacht aan derden zouden worden uitgegeven. Daar komt, aldus het Recreatieschap, nog bij dat Molengroet heeft nagelaten een vergoeding per uitgifte aan haar af te dragen. Het Recreatieschap voert daarenboven aan dat Molengroet ook bemiddelt bij de verhuur van de chalets en dat daarvoor geen toestemming is gevraagd of gekregen, terwijl die toestemming wel vereist is. 3.3 Molengroet bestrijdt allereerst dat het Recreatieschap een spoedeisend belang heeft bij de vordering en voert daartoe aan dat het Recreatieschap het onderhavige geding uitsluitend heeft geëntameerd ten einde de waarde van het terrein, met het oog op de eventuele aankoop van het recht van erfpacht en de aandelen in Molengroet door haar, te willen drukken. Immers, indien komt vast te staan dat de chalets niet geoorloofd zijn, zullen de te benoemen deskundigen aan het terrein een veel lagere waarde toekennen, aldus Molengroet. 3.4 Daarnaast betwist Molengroet dat stacaravans niet zijn toegestaan, omdat in de akte van erfpacht is opgenomen dat stacaravans wel zijn toegestaan. Die bepaling ziet op verrijdbare en niet-verrijdbare stacaravans, aldus Molengroet. Verder betoogt Molengroet dat het Recreatieschap bij brief van 16 oktober 2000 reeds toestemming heeft verleend voor het plaatsen van stacaravans die vatbaar zijn voor hypotheek en derhalve onroerend zijn. Daar komt bij dat het soort caravans waar het nu om gaat al vanaf 1990 op het terrein staat terwijl het Recreatieschap daar destijds geen probleem van heeft gemaakt. Het Recreatieschap is derhalve al geruime tijd op de hoogte van de aanwezigheid van de desbetreffende caravans, alles aldus Molengroet. 3.5 Partijen hebben hun wederzijdse standpunten nader uiteengezet, onder meer aan de hand van de overgelegde pleitnotities. Voor zover nodig voor de beslissing zal daarop hierna afzonderlijk en uitdrukkelijk worden ingegaan. 4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING 4.1 Voor toewijzing van een vordering als de onderhavige is allereerst vereist dat het Recreatieschap een voldoende spoedeisend belang bij die vordering heeft. Het Recreatieschap heeft daartoe gesteld dat Molengroet voornemens is ook op de overige aanwezige jaarstandplaatsen chalets te plaatsen. Molengroet heeft deze stelling gemotiveerd weersproken en daartoe aangevoerd dat zij, voor zover zij al een dergelijk voornemen zou hebben, niet voornemens is op korte termijn vorenbedoelde chalets te plaatsen. Het Recreatieschap heeft vervolgens nagelaten dat verweer van Molengroet afdoende te weerspreken. 4.2 Verder is van belang dat het Recreatieschap onvoldoende weersproken heeft dat [naam], werkzaam bij het Recreatieschap, reeds sedert 1990 op de hoogte was van de aanwezigheid van stacaravans op het terrein. Het Recreatieschap heeft ter zitting betoogd dat zij vraagtekens plaatst bij de toelaatbaarheid van de oude situatie indien deze, zoals door Molengroet aangevoerd, vergelijkbaar is met de huidige situatie. Gelet hierop en mede in aanmerking nemende de stelling van het Recreatieschap dat zij in het verleden bij herhaling heeft aangegeven dat zij geen (semi) permanente bebouwing op het terrein wenst, had het voor de hand gelegen dat het Recreatieschap reeds in een eerder stadium over de toelaatbaarheid van de stacaravans/chalets een gerechtelijke procedure daarover had geëntameerd. 4.3 Op grond van het vorenstaande is een spoedeisend belang aan de zijde van het Recreatieschap niet komen vast te staan. Mede gelet op het ontbreken van een concreet spoedeisend belang, is aannemelijk geworden dat het Recreatieschap kennelijk een beslissing wenst te verkrijgen met het oog op de door de deskundigen te verrichten taxatie. Het vorengaande maakt dat eventuele toewijzing van de vordering neerkomt op een verkapte verklaring voor recht. Een dergelijke verklaring kan in de onderhavige procedure niet worden gegeven. 4.4 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, wordt de gevorderde voorziening geweigerd. Het Recreatieschap wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het geding. 5. DE BESLISSING De voorzieningenrechter: - weigert de gevorderde voorziening; - veroordeelt het Recreatieschap in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Molengroet begroot op Euro 244,- aan verschotten en op Euro 816,- aan salaris procureur; - verklaart dit vonnis ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Gewezen door mr. J.M. Vrakking, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2005 in tegenwoordigheid van mr. F. Vermeij, griffier.