Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT3886

Datum uitspraak2005-04-14
Datum gepubliceerd2005-04-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersKG 05/243
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

[...] Eisers vorderen - zakelijk weergegeven - de Belastingdienst: primair te gelasten de definitieve aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2003 vast te stellen conform de overeenkomst die de Belastingdienst met eisers heeft gesloten; subsidiair te gelasten de voornoemde aanslagen vast te stellen zonder de omkering van de bewijslast van toepassing te verklaren; meer subsidiair te verbieden de stelling in te nemen dat eisers de vereiste aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2003 nog niet hebben gedaan, alles op verbeurte van een dwangsom. [...] De voorzieningenrechter: verklaart eisers niet ontvankelijk in hun vorderingen, zowel primair als subsidiair als meer subsidiair; [...]


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE sector civiel recht - voorzieningenrechter Vonnis in kort geding van 14 april 2005, gewezen in de zaak met rolnummer KG 05/243 van: 1. [eiser sub 1], wonende te [woonplaats], 2. [eiser sub 2], wonende te [woonplaats], 3. [eiser sub 3], wonende te [woonplaats], 4. [eiser sub 4], wonende te [woonplaats], 5. [eiser sub 5], wonende te [woonplaats] (Duitsland), 6. [eiser sub 6], wonende te [woonplaats] (Duitsland), 7. [eiser sub 7], wonende te [woonplaats] (Duitsland), 8. [eiser sub 8], wonende te [woonplaats] (Duitsland), 9. [eiser sub 9], wonende te [woonplaats] (Duitsland), 10. [eiser sub 10], wonende te [woonplaats] (België), 11. [eiser sub 11], wonende te [woonplaats], 12. [eiser sub 12], wonende te [woonplaats] (Duitsland), eisers, procureur mr. H.J.A. Knijff, advocaat mr. J.H. Sligchers te Maastricht, tegen: de Staat der Nederlanden, (Ministerie van Financiën) van wie de zetel is gevestigd te 's-Gravenhage, gedaagde, procureur mr. M.F. Baaij. 1. De feiten Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 7 april 2005 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan. 1.1. De Belastingdienst Maastricht, hierna 'de Belastingdienst', heeft vanaf 1993 afspraken gemaakt met een aantal ondernemers van het woonwagencentrum Vinkenslag te Maastricht, waaronder eisers, met betrekking tot onder meer de heffing van omzet- en inkomstenbelasting en fiscale administratieverplichtingen. 1.2. De Belastingdienst heeft in dit verband met eisers sub 1-6, 8 en 10-12 voor het laatst een overeenkomst gesloten in 2000. De overeenkomsten golden voor de jaren 2000 en 2001 en zijn stilzwijgend verlengd in 2002. Bij brieven van 17 december 2002 zijn de overeenkomsten met ingang van 1 januari 2003 formeel beëindigd. 1.3. Op 14 januari 2003 heeft de Belastingdienst met de vertegenwoordiger van de ondernemers van de Vinkenslag, de Stichting Bevordering Bedrijfsvoering Woonwagenbewoners S.B.B.W. (hierna: "S.B.B.W.") een bespreking gevoerd, waarbij S.B.B.W. op een overgangsregeling heeft aangedrongen. 1.4. Nadien is tussen de Belastingdienst en S.B.B.W. verder overleg gevoerd, hetgeen uiteindelijk, tijdens de bespreking op 30 oktober 2003, leidde tot het besluit van de Belastingdienst om op grond van opgewekt vertrouwen bij de ondernemers alsnog akkoord te gaan met verlenging van het in de vaststellingsovereenkomst van 2000 gehanteerde systeem voor 2003. 1.5. In antwoord op kamervragen dienaangaande heeft de Staatssecretaris van Financiën bij brief van 10 maart 2004 een overzicht gegeven van door de Belastingdienst verrichte zogenaamde contra legem handelingen. Naar aanleiding van het debat over deze kwestie in de Tweede Kamer heeft de Staatssecretaris bij brief van 3 juni 2004 aangegeven dat hij het bestaan van contra legem afspraken niet aanvaardbaar acht en dat deze moeten worden opgezegd. 1.6. Bij brief van 18 januari 2005 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft de Staatssecretaris zijn standpunt van 3 juni 2004 nogmaals bevestigd en aangegeven dat hij daarbij de lijn hanteert dat sommige afspraken zozeer in strijd zijn met de wet dat deze nietig zijn en dat voor zover aanslagen reeds onherroepelijk vast staan deze niet door de nietigheid van de afspraken worden aangetast; voorts dat voor zover de aanslagen nog niet onherroepelijk vaststaan deze conform de geldende wet- en regelgeving worden vastgesteld alsof de contra legem afspraak niet had bestaan. 1.7. Bij brieven van 15 december 2004 heeft de Belastingdienst aan de betrokken eisers verzocht opnieuw aangifte te doen over het jaar 2003. Het bezwaar tegen het opnieuw doen van aangifte alsmede het verzoek om uitstel van inlevering van een nieuwe aangifte tot de datum waarop onherroepelijk vaststaat dat opnieuw aangifte moet worden gedaan werden bij brief van 27 januari 2005 afgewezen 2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer Eisers vorderen - zakelijk weergegeven - de Belastingdienst: primair te gelasten de definitieve aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2003 vast te stellen conform de overeenkomst die de Belastingdienst met eisers heeft gesloten; subsidiair te gelasten de voornoemde aanslagen vast te stellen zonder de omkering van de bewijslast van toepassing te verklaren; meer subsidiair te verbieden de stelling in te nemen dat eisers de vereiste aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2003 nog niet hebben gedaan, alles op verbeurte van een dwangsom. Daartoe voeren eisers het volgende aan. De Belastingdienst verlangt ten onrechte van hen dat zij alsnog aangifte doen op een wijze die niet in overeenstemming is met de gemaakte afspraken. In de eerste plaats bestrijden eisers dat sprake is van afspraken die zozeer in strijd zijn met de wet dat daarmee ook de openbare orde of de goede zeden zijn geschonden. Zij wijzen er in dit verband op dat de Staatssecretaris zelf in zijn brief van 10 maart 2004 heeft aangegeven dat de afspraken al sedert 1993 bestonden en dat de toenemende geldopbrengst het continueren van de gemaakte afspraken bevorderde. Voorts voeren zij aan dat de continuering van de afspraken een uitvloeisel was van het vertrouwensbeginsel. De Belastingdienst had immers in oktober 2003 besloten om op grond van opgewekt vertrouwen akkoord te gaan met het door eisers voor 2003 gehanteerde systeem ondanks dat vaststond dat de regeling per 1 januari 2003 was opgezegd. Thans worden de door eisers reeds ingediende 'post-it'-aangiften ten onrechte niet aangemerkt als de 'vereiste aangifte' ex artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna AWR). De Belastingdienst acht zich hierdoor vrij in het opleggen van ambtshalve aanslagen naar geschatte bedragen. Eisers achten de rechtsgang bij de belastingrechter niet voldoende met waarborgen omkleed omdat zij -doordat de Belastingdienst zich op het standpunt stelt dat er geen aangifte is gedaan- aldus worden geconfronteerd met een omkering en verzwaring van de bewijslast. Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken. 3. De beoordeling van het geschil 3.1. Vooropgesteld wordt dat, nu de Belastingdienst onbetwist stelt dat met de eisers sub 7 en 9 nimmer een vaststellingsovereenkomst is gesloten, deze eisers in hun vorderingen niet ontvankelijk dienen te worden verklaard. 3.2. Tussen de Belastingdienst enerzijds en de overige eisers anderzijds staat vast dat er sprake is van vaststellingsovereenkomsten die in elk geval golden voor de jaren 2000, 2001 en 2002. Waar het in deze zaak om gaat is de vraag of eisers de Belastingdienst mag houden aan zijn eerdere toezegging dat de overeenkomsten ook nog voor het jaar 2003 golden. 3.3. Beoordeling van deze vraag is echter voorbehouden aan de fiscale rechter. Het gaat hier om vaststellingsovereenkomsten met betrekking tot bestuurs-rechtelijke voorbereidingshandelingen voor belastingaanslagen. Tegen deze aanslagen staat bezwaar open met uiteindelijk beroep op de fiscale rechter. Nakoming van een in dit verband gesloten vaststellingsovereenkomst kan dan ook in beginsel slechts via die speciale met voldoende waarborgen omklede rechtsgang worden afgedwongen nadat de aanslag is vastgesteld. Voor de civiele rechter is dan geen taak weggelegd. 3.4. Dat eisers door de rechtsgang bij de fiscale rechter benadeeld zullen worden is vooralsnog niet gebleken. Het is weliswaar juist dat het Nederlandse belastingrecht eisers niet de mogelijkheid geeft om vóór de aanslag is vastgesteld een oordeel van de rechter te verkrijgen over de vraag of de vereiste aangifte is gedaan doch dit is nu eenmaal een uitvloeisel van het systeem van de fiscale rechtsbescherming dat niet de mogelijkheid biedt om vooraf zekerheid te krijgen omtrent belastingheffing. Eisers hebben gesteld dat zij door omkering en verzwaring van de bewijslast bij de fiscale rechter in een nadelige positie worden geplaatst. Daarvan is echter geenszins sprake, nu het beroep op de vaststellingsovereenkomst en de beoordeling daarvan voorafgaat aan de inhoudelijke beoordeling van de aangifte, waarop in het bijzonder de omkering en de verzwaring van de bewijslast ziet. 3.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eisers niet ontvankelijk moeten worden verklaard niet alleen in hun primaire vordering, maar ook in hun subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen. Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. 4. De beslissing De voorzieningenrechter: verklaart eisers niet ontvankelijk in hun vorderingen, zowel primair als subsidiair als meer subsidiair; veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op EUR 1.060,--, waarvan EUR 816,-- aan salaris procureur en EUR 244,-- aan griffierecht. Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 april 2005 in tegenwoordigheid van de griffier. md