Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT3919

Datum uitspraak2005-04-12
Datum gepubliceerd2005-04-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/2432 AOW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Dat met betaling van het griffierecht is gewacht tot de aangevraagde toevoeging zou zijn afgegeven, is geen omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest. Verzet ongegrond.


Uitspraak

04/2432 AOW U I T S P R A A K met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: [opposant], wonende te [woonplaats], opposant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, geopposeerde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens opposant heeft mr. A.L.C.M. Oomen, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld tegen een tussen partijen gegeven uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, kenmerk AWB 02/3183 AOW, van 31 maart 2004. Bij uitspraak van 27 augustus 2004 heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet is betaald. Opposant is bij voornoemde gemachtigde van die uitspraak in verzet gekomen. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 8 februari 2005, waar voor opposant is verschenen zijn gemachtigde mr. A.L.C.M. Oomen, terwijl geopposeerde met voorafgaand bericht niet is verschenen. II. MOTIVERING Ten gevolge van het gedane verzet dient de Raad thans de vraag te beantwoorden of hij bij zijn uitspraak van 27 augustus 2004 terecht heeft geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is te achten. Hetgeen in het verzetschrift en ter zitting is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel geleid dan hetwelk is neergelegd in zijn uitspraak van 27 augustus 2004. De Raad merkt hierbij op dat, gelet op de duidelijke tekst van de brief van 3 juni 2004, de gemachtigde van opposant had moeten begrijpen dat indien het griffierecht niet binnen de gestelde termijn van vier weken na dagtekening van die brief, te weten 1 juli 2004, op de rekening van de Raad is bijgeschreven dan wel ter griffie is voldaan het hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Een indiener van een beroepschrift is ingevolge artikel 22 van de Beroepswet (Bw) een griffierecht verschuldigd. De namens opposant in het verzetschrift naar voren gebrachte omstandigheid dat hij met betaling van het griffierecht heeft gewacht tot de aangevraagde toevoeging zou zijn afgegeven, is geen omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest. Gezien het vorenstaande dient het verzet met toepassing van artikel 21 van de Bw, in samenhang met het vijfde lid van artikel 8:55 van de Awb ongegrond te worden verklaard. Gelet op het zesde lid van laatstgenoemd artikel blijft de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het verzet ongegrond. Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. O.J.D.M.L. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van H.H.M. Ho als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2005. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) H.H.M. Ho.