Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT3966

Datum uitspraak2005-04-14
Datum gepubliceerd2005-04-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers4498-04 en 625420-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Al weken van tevoren werd er door de daders uitvoerig over gesproken. Tot in detail werden de plannen beraamd en op 26 mei 2004 werd het plan uitgevoerd en werd Tinka van Rooij vermoord. Zij werd meermalen met een hamer op haar hoofd geslagen, tengevolge waarvan zij overleed. Haar dode lichaam werd ingepakt in zeil en in De Biesbosch in het water gegooid. Twee weken later werd haar lichaam gevonden.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Parketnummers: 4498-04 en 625420-05 1 Partijen. Onderzoek van de zaak. In de ter terechtzitting overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering gevoegde zaken onder voormelde parketnummers van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [woonplaats], thans gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. Van Stratum, advocaat te Amsterdam. 2 De tenlastelegging. De tenlastelegging in de zaak onder parketnummer 4498-04 is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat Parketnummer 4498-04 1. hij op of omstreeks 26 mei 2004 te Zevenbergschenhoek, gemeente Moerdijk, althans in het arrondissement Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) met een hamer, althans een hard en/of zwaar voorwerp op en/of tegen het hoofd geslagen, althans meermalen, althans eenmaal (telkens) uitwendig mechanisch en/of (hevig) botsend geweld op het hoofd van die [slachtoffer] uitgeoefend en/of toegepast, (mede) tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; art 289 Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht 2. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2004 te Tilburg en/of Oosterhout en/of Breda en/of Made, gemeente Drimmelen en/of Wagenberg, gemeente Drimmelen, althans in het arrondissement Breda en/of te Hendrik Ido Ambacht en/of Zoetermeer en/of Gorinchem en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf, meermalen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval meermalen opzettelijk aanwezig heeft gehad (telkens) een of meer hoeveelhe(i)d(en), althans (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet; art 3 ahf/ond B Opiumwet art 3 ahf/ond C Opiumwet art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht 3. hij op of omstreeks 26 mei 2004 te Zevenbergschenhoek, gemeente Moerdijk en/of elders in de gemeente Moerdijk en/of Werkendam en/of Lage Zwaluwe, gemeente Drimmelen, althans in het arrondissement Breda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, het lijk van [slachtoffer] heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer] te verhelen, door met dat oogmerk het lichaam/stoffelijk overschot van [slachtoffer] in te pakken in zeil en/of (vervolgens) in een auto te vervoeren en/of (vervolgens) te verzwaren met (een) ketting(en) en/of (vervolgens) (in de Biesbosch) in het water te gooien/dumpen; art 151 Wetboek van Strafrecht 4. hij op of omstreeks 03 juli 2004 te Breda, althans in Nederland A.C.M. van der Kolk, zijnde brigadier van politie Midden & West Brabant heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde van der Kolk dreigend de woorden toegevoegd: "jij wil niet dood, ik ook niet, jij ook niet", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht Parketnummer 625420-05 hij op na te melden tijdstip(pen) en/of in na te noemen periode(s) in na te melden plaats(en), tezamen en in vereniging met een ander of ander(en), althans alleen, (telkens) een of meer wapens van categorie III en/of munitie van categorie III voorhanden heeft gehad, te weten: - op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 16 september 2004, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 1 juli 2004 te Made, gemeente Drimmelen en/of te Oosterhout (Noord-Brabant), althans in het arrondissement Breda, een pistool (Walter PPKS kaliber 7.65 mm) en/of - op een of meer tijstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2002 tot en met 25 februari 2004 te Made, gemeente Drimmelen en/of te Oosterhout (Noord-Brabant), althans in het arrondissement Breda, een revolver ((valse merknaam) Smith & Wesson, type Lady Smith Gun, kaliber 22 mm) en/of twintig, alhans een of meer (kogel)patro(o)n(en) (kaliber .22) en/of - op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 18 november 2004, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 1 juli 2004 te Made, gemeente Drimmelen, althans in het arrondissement Breda, een (omgebouwd) (start-alarm)pistool (Tanfoglio type GT 28) en/of meerdere patro(o)n(en); De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; art 26 lid 1 Wet wapens en munitie 3 De geldigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4 De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie. De raadsman heeft aangevoerd dat door de verhorende verbalisanten verdachte herhaaldelijk is toegezegd dat hij niet vervolgd zou worden voor zijn betrokkenheid bij de grootschalige hennepteelt. Volgens hen was het voor de politie en de officier van justitie alleen belangrijk de tragische dood van [slachtoffer] op te lossen. Ondanks deze herhaaldelijke toezeggingen wordt verdachte wel voor dit feit vervolgd. Dit feit is immers ten laste gelegd in de zaak onder parketnummer 4498-04 onder 2. Nu verdachte wel voor dit feit wordt vervolgd en dit feit niet is ten laste gelegd bij medeverdachte [medeverdachte] is de raadsman van mening dat het openbaar ministerie handelt in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Naar zijn mening zijn het beginsel van fair-play en het gelijkheidsbeginsel geschonden en dient de officier van justitie om die reden niet ontvankelijk verklaard te worden in haar vordering ter zake van het tweede ten laste gelegde feit. De rechtbank overweegt hierover het volgende. De officier van justitie heeft ter terechtzitting betwist dat verdachte is toegezegd dat hij niet vervolgd zou worden voor het telen van hennep. Voorts heeft zij aangegeven dat zij om bewijstechnische redenen [medeverdachte] niet vervolgt voor dit feit. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte] op 24 juni 2004 als getuige is gehoord over zijn werkzaamheden in weedhokken en over locaties van weedhokken. Hem is toen door de verbalisanten toegezegd dat hij niet strafrechtelijk vervolgd zou worden voor dit feit (N-4794). De rechtbank is niet gebleken dat ook verdachte is toegezegd dat hij niet vervolgd zou worden voor dit feit. De omstandigheid dat verdachte wel voor dit feit wordt vervolgd en [medeverdachte] niet staat, naar het oordeel van de rechtbank, op gespannen voet met het gelijkheidsbeginsel. Om die reden is zij van oordeel dat de officier van justitie ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging in haar vordering niet ontvankelijk verklaard dient te worden. Ten aanzien van het overige kan de officier van justitie in haar vordering worden ontvangen, nu ook overigens niets is gebleken dat daaraan in de weg staat. 6 Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7 De bewezenverklaring. Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte Parketnummer 4498-04 1. op 26 mei 2004 te Zevenbergschenhoek, gemeente Moerdijk, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [sla[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] meermalen met een hamer op het hoofd geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; 3. op 26 mei 2004 te Zevenbergschenhoek, gemeente Moerdijk en elders in de gemeente Moerdijk en Werkendam en Lage Zwaluwe, gemeente Drimmelen, tezamen en in vereniging met anderen, het lijk van [slachtoffer] heeft weggevoerd en weggemaakt, met het oogmerk om het feit van het overlijden van die [sla[slachtoffer] te verhelen, door met dat oogmerk het lichaam/stoffelijk overschot van [sla[slachtoffer] in te pakken in zeil en vervolgens in een auto te vervoeren envervolgens te verzwaren met kettingen envervolgensin de Biesbosch in het water te gooien/dumpen; 4. op 03 juli 2004 te Breda, A.C.M. van der Kolk, zijnde brigadier van politie Midden & West Brabant heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde van der Kolk dreigend de woorden toegevoegd: "jij wil niet dood, ik ook niet, jij ook niet"; art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht Parketnummer 625420-05 in na te noemen periodes in na te melden plaatsen, (telkens) een wapen van categorie III en/of munitie van categorie III voorhanden heeft gehad, te weten: - in de periode van 1 januari 2004 tot en met 16 september 2004, te Made, gemeente Drimmelen en/of te Oosterhout, Noord-Brabant, een pistool, Walter PPKS kaliber 7.65 mm en - in de periode van 1 september 2002 tot en met 25 februari 2004 te Made, gemeente Drimmelen en/of te Oosterhout, Noord-Brabant, een revolver, valse merknaam Smith & Wesson, type Lady Smith Gun, kaliber 22 mm en twintigkogelpatronenkaliber .22 en - in de periode van 1 januari 2004 tot en met 18 november 2004, te Made, gemeente Drimmelen, een omgebouwdstart-alarmpistool, Tanfoglio type GT 28 en meerdere patronen; Hetgeen in de zaak onder parketnummer 4498-04 onder 1, 3 en 4 en in de zaak onder parketnummer 625420-05 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8 Het bewijs. De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. 8.1 De bewijsmiddelen. 8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de bedreiging van een politiefunctionaris zoals in de zaak onder parketnummer 4498-04 onder 4 is ten laste gelegd. Hij voert daartoe aan dat verdachte geen opzet had om Van der Kolk te bedreigen en dat de bedreiging niet van dien aard en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kon opwekken. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Voor een veroordeling terzake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen. Uit het dossier blijkt het navolgende: - verdachte was aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij een gruwelijke moordzaak en verbleef om die reden in het politiebureau; - verdachte wilde geen plaats nemen in de verhoorkamer; - er ontstond een woordenwisseling tussen verdachte en de verbalisanten die hem wilden verhoren; - over de officier van justitie uitte hij - in het bijzijn van verbalisant Van der Kolk – de bedreigende woorden “de baas, als ze zich teveel met mij bemoeien dan moet ze eerdaags maar eens goed onder haar auto kijken” - in de richting Van der Kolk uitte hij vervolgens de woorden: “jij wil niet dood, ik ook niet, jij ook niet”; Uit het door de verbalisanten opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (D1-534) leidt de rechtbank af dat die woorden bedreigend overkwamen op die Van der Kolk. Zij vroeg verdachte immers nog of hij haar bedreigde. Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bedreiging van dien aard was en onder zodanige omstandigheden geschiedde dat bij die Van der Kolk de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen. 9 De strafbaarheid van het bewezene. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven op: Parketnummer 4498-04 1. Medeplegen van moord. 3. Medeplegen van een lijk wegvoeren en wegmaken met het oogmerk om het feit van het overlijden te verhelen. 4. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Parketnummer 625420-04 Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en terwijl dit feit is begaan met betrekking tot munitie van categorie III, meermalen gepleegd. 10 De strafbaarheid van verdachte. Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen. 11 De straffen en maatregelen. 11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf. Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen. 11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte voor de in de zaak onder parketnummer 4498-04 onder 1, 2, 3 en 4 en de in de zaak onder parketnummer 625420-05 ten laste gelegde feiten op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren. Verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan de moord op [sla[slachtoffer] en het wegvoeren en wegmaken van haar lichaam. Al weken van tevoren werd er door de daders uitvoerig over gesproken. Tot in detail werden de plannen beraamd. Op 26 mei 2004 werd het plan uitgevoerd en was het verdachte die [slachtoffer] meermalen met een hamer op haar hoofd sloeg tengevolge waarvan zij overleed. Ook was het verdachte die haar dode lichaam inpakte in zeil, in een auto legde en daarmee reed in de richting van het water in De Biesbosch. Op een afgesproken plek kwamen daar ook zijn mededaders. Één van hen beschikte over een boot waarmee het lijk van [slachtoffer] werd vervoerd naar een diepe plaats in De Biesbosch. Verzwaard met kettingen werd het lijk daar in het water gegooid. Twee weken later werd het lichaam van [slachtoffer] gevonden. Naast deze misdrijven heeft verdachte zich nog schuldig gemaakt aan de bedreiging van een brigadier van politie tijdens zijn verblijf op het politiebureau en aan het bezit van wapens. Bij het bepalen van de op te leggen straf hebben deze laatstgenoemde feiten in mindere mate een rol gespeeld. De rechtbank acht de moord op [slachtoffer] een buitengewoon ernstig feit. Moord wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als het ernstigste commune misdrijf dat we kennen. Nog steeds is het de rechtbank niet geheel duidelijk waarom verdachte en zijn mededaders het plan hadden opgevat om [slachtoffer] te vermoorden. Vaststaat dat zij op een gruwelijke wijze om het leven is gebracht. Verdachte en zijn mededaders hebben geen enkel respect voor het leven van [slachtoffer] getoond en door de moord een onherstelbare inbreuk gemaakt op het recht op leven. Dieper ingrijpen in een mensenleven dan door dat leven te beëindigen is niet denkbaar. De rechtbank rekent het verdachte en zijn mededaders ook in ernstige mate aan dat zij het lichaam van [slachtoffer] hebben weggemaakt. De gevolgen van dit handelen van verdachte en zijn mededaders zijn afschuwelijk. Voor de nabestaanden heeft de dood van [slachtoffer] diepe gevoelens van verdriet en verslagenheid nagelaten. Haar vader, [benadeelde partij], gaf ter terechtzitting aan dat bij zijn echtgenote en hem de beelden van de feiten op het netvlies gegrift staan, dat zij er niet van slapen en er elke minuut van de dag aan denken. Voorts gaf hij aan dat het bijzonder zwaar was dat zij niet op een waardige manier afscheid van [slachtoffer] hebben kunnen nemen, omdat haar lichaam ernstig verminkt was. In de toelichting op de civiele vordering werd er aan toegevoegd dat verdachten na de moord zich huichelachtig hebben gedragen jegens de ouders van [slachtoffer]. Dat deze misdrijven niet alleen in de directe omgeving van het slachtoffer grote onrust en gevoelens van onveiligheid hebben veroorzaakt, maar ook de rechtsorde in ernstige mate hebben geschokt, blijkt wel uit de grote belangstelling die deze zaak in de media heeft gekregen. De rechtbank heeft acht geslagen op een brief van de A.J.W.M. Trompenaars, forensisch psychiater bij de Forensisch Psychiatrische Dienst d.d. 7 juli 2004. Uit deze brief blijkt dat verdachte zijn medewerking weigerde aan het gesprek. Wel gaf Trompenaars aan dat van verdachte een zeer duidelijke latente dreiging uit ging en dat hij oninvoelbaar overkwam. Geadviseerd werd verdachte op te laten nemen in het Pieter Baan Centrum. Verdachte is opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum teneinde een onderzoek in te stellen naar zijn geestvermogens. De rechtbank heeft kennisgenomen van de brief van de observatiekliniek d.d. 31 december 2004. Uit deze brief blijkt dat verdachte vanaf de aanvang van het onderzoek weigerde hieraan zijn medewerking te verlenen. Uit het uittreksel uit het justitieel documentatieregister blijkt dat verdachte eerder met justitie in aanraking is geweest voor een levensdelict. De rechtbank heeft verdachte voor dit feit ontslagen van alle rechtsvervolging en hem de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit het dossier blijkt dat verdachte in de relationele sfeer vaker gewelddadig is geweest. Op grond van vorenstaande rapporten en bevindingen is de rechtbank van oordeel dat de kans dat verdachte in de toekomst opnieuw een geweldsdelict zal plegen zeker niet uitgesloten kan worden. Dit recidiverisico laat de rechtbank meewegen bij de hoogte van de op te leggen straf, nu aan de bescherming van de veiligheid van de samenleving groot gewicht moet worden toegekend. Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met: - de ernst van de in de zaak onder parketnummer 4498-04 onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten, in het bijzonder de afschuwwekkende omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan; - de prominente rol die verdachte had in het beramen van de plannen en de uitvoering daarvan, in het bijzonder de omstandigheid dat hij degene was die [slachtoffer] met een hamer op haar hoofd sloeg, vervolgens in zeil pakte en naar De Biesbosch vervoerde; - de wettelijke strafmaxima voor deze feiten en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd; Alles afwegende zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van na te melden duur. In verband met de strafmaat heeft de raadsman aangevoerd dat de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie heeft besloten om een bevel af te geven tot afname van dna-celmateriaal van verdachte. Naar de mening van de raadsman heeft verdachte daarvoor geen uitdrukkelijke toestemming gegeven, noch is hij daarover door de rechter-commissaris gehoord, noch is hij in de gelegenheid gesteld om daarover te worden gehoord. Nu er in het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld, verzoekt hij dat de rechtbank, gelet op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, daarmee rekening houdt bij het bepalen van de op te leggen straf. Naar zijn mening is er immers een ongerechtvaardigde inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. De rechtbank overweegt hierover dat ook haar is gebleken dat verdachte niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord over de afname van celmateriaal ten behoeve van een DNA-onderzoek. Met de raadsman is zij van mening dat om die reden vormen zijn verzuimd in het voorbereidend onderzoek. Gelet op ernst van het verzuim en de weigerachtige houding van verdachte in de aanvang van het onderzoek, ziet zij echter geen aanleiding daarmee bij de strafoplegging rekening te houden. 12 De overwegingen omtrent het beslag. 12.1 De overwegingen omtrent de teruggave. De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het geldbedrag, te weten € 234,05, zoals weergegeven onder 1 op de door de officier van justitie overlegde lijst van in beslag genomen voorwerpen, aangezien dit geldbedrag niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen. 12.2 De overwegingen omtrent de onttrekking aan het verkeer. Het volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, een samourai zwaard, zoals weergegeven onder 162 op de door de officier van justitie overlegde lijst van in beslag genomen voorwerpen is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat dat voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten, dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht, is aangetroffen, terwijl dat voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. Voorts behoort dat voorwerp aan verdachte toe en is dat voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang. 13 De overwegingen omtrent de vordering van de benadeelde partij. De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 42.456,62, bestaande uit € 38.383,78, vermeerderd met de kosten van rechtsbijstand voor een bedrag van € 3.675,41 en de notariskosten voor een bedrag van € 406,43, terzake van hetgeen in de zaak onder parketnummer 4498-04 onder 1 en 3 is bewezen verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de zaak onder parketnummer 4498-04 onder 1 en 3 bewezen verklaarde rechtstreekse schade heeft geleden. Hier is de rechtbank echter gebonden aan de beperkingen die de wet aan het toekennen van schadevergoeding in een strafproces kent, te weten dat de claim eenvoudig van aard moet zijn. Dit is slechts met een deel van de vordering het geval. De rechtbank waardeert dit deel op een bedrag van € 7.672,40, bestaande uit een bedrag van € 6.537,40 zijnde de kosten van de crematie van [sla[slachtoffer], een bedrag van € 135,= zijnde de schade die ontstond door het verlies van haar auto en een bedrag van € 1.000,= bij wijze van voorschot terzake van de op de vordering onder B vermelde schadeposten. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Dit bedrag zal zij toewijzen. Het overige gedeelte van deze vordering is niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Over de gevorderde kosten van rechtsbijstand overweegt de rechtbank dat deze niet vallen onder het begrip ‘rechtstreekse schade’ als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering. Wel kunnen deze gerekend worden tot de proceskosten in de zin van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Als in civiele procedures hanteert de rechtbank voor deze kosten het liquidatietarief en zal zij een bedrag van € 1.230,= toekennen als tegemoetkoming in de gemaakte proceskosten. Er is in deze zaak sprake van meer dan een pleger van het strafbare feit. Ieder van de plegers is naar het civiele recht hoofdelijk aansprakelijk. De verdachte is derhalve niet tot vergoeding gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededaders is voldaan. De rechtbank zal daarnaast aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van na te melden bedrag ten behoeve van het slachtoffer [benadeeld[slachtoffer], nu verdachte jegens deze naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die aan deze door de strafbare feiten, genoemd in de zaak onder parketnummer 4498-04 onder 1 en 3 is toegebracht. 14 De toepasselijke wetsartikelen. De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 27, 36b, 36c, 36d, 36f, 47, 57, 151, 285, 287, 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 55, 56 en 60 van de Wet wapens en munitie. 15 De beslissing. RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt. Zij verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in haar vordering, voor zover deze betrekking heeft op het, in de zaak onder parketnummer 4498-04, onder 2 ten laste gelegde feit. Zij verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in haar vordering. Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven. Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak onder parketnummer 4498-04 onder 1, 3 en 4 en in de zaak onder parketnummer 625420-05 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 9 vermelde strafbare feiten. Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar. Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHTTIEN JAREN. Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf. Zij gelast de teruggave aan verdachte van het onder 12.1 genoemde geldbedrag van € 234,05. Zij verklaart aan het verkeer onttrokken het onder 12.2 omschreven samourai zwaard. Zij wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeeld[slachtoffer] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 7.672,40, te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging en de gebruikelijke kosten van invordering. Zij verstaat dat verdachte niet tot vergoeding van voormeld bedrag en van de kosten is gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededaders is voldaan. Zij bepaalt dat deze benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. (BP.23) Zij verwijst de verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 1230,=. Zij legt daarnaast aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van voornoemd slachtoffer [benadeel partij], te betalen een som geld ten bedrage van € 7.672,40, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 153 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Zij verstaat dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan de verplichting opgelegd bij de hierboven genoemde schademaatregel, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van het overeenkomstige bedrag komt te vervallen. Indien en voor zover verdachte de toegekende schadevergoeding heeft betaald aan deze benadeelde partij, komt daarmee de schademaatregel voor het betaalde bedrag te vervallen. Zij verstaat dat verdachte niet tot vergoeding van voormeld bedrag en van de kosten is gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededaders is voldaan. Dit vonnis is gewezen door mr. Cohen-Koningsveld, voorzitter, mr. Luijks en mr. De Bruijn, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Paulus en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 april 2005.