Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT4109

Datum uitspraak2005-04-19
Datum gepubliceerd2005-04-19
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers04 / 773 ALGEM AG1 A
Statusgepubliceerd


Indicatie

Heeft verweerder terecht aangenomen dat ten aanzien van de werkzaamheden die [bestuurder] in de jaren 1998 tot en met 2003 voor eiseres [de stichting waarvan hij bestuurder is] heeft verricht sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking als bedoeld in de artikelen 3 van de Ziektewet (ZW), de Werkloosheidswet (WW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)?


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector Bestuursrecht Enkelvoudige Kamer Registratienummer: 04 / 773 ALGEM AG1 A UITSPRAAK in het geschil tussen: Stichting Benefit Stabiliteit in Bewegen, wonende te Almelo, eiseres, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, locatie Hengelo, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder d.d. 2 juli 2004. 2. De feiten en het verloop van de procedure Eiseres heeft blijkens haar akte van oprichting ten doel het bijeenbrengen, ontwikkelen en overdragen van kennis en vaardigheden op het gebied van houding en beweging aan individuen en specifieke doelgroepen met een curatief en/of preventief doel, en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords. Eiseres werkt daartoe samen met fysiotherapeuten. Verweerder heeft bij besluit van 24 september 2003 ten aanzien van [bestuurder], bestuurder bij eiseres, verder te noemen [bestuurder], voor zijn werkzaamheden als bestuurder bij de stichting een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding aangenomen op grond van het bepaalde in artikel 3 van de Ziektewet (ZW), de Werkloosheidswet (WW) en de Wet op de arbeidsongeschikt-heidsverzekering (WAO). Eiseres heeft op 4 november 2003 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Op 24 maart 2004 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Verweerder heeft bij besluit van 2 juli 2004 het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder overwogen dat [bestuurder] voor zijn werkzaamheden voor eiseres als werknemer voor de sociale verzekeringswetten in dienst van eiseres is te beschouwen. Eiseres kan zich blijkens het beroepschrift van 10 augustus 2004 niet met dit besluit verenigen. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 12 april 2005, waar namens eiseres zijn verschenen mr. M.M.J.L. Willems, [bestuurder] en mr. E.J.M. Abels, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door C. Groenewegen. 3. Overwegingen In geschil is de vraag of het besluit van 2 juli 2004, waarbij verweerder, onder ongegrond-verklaring van de bezwaren van eiseres, het besluit van 24 september 2003 heeft gehandhaafd, in rechte in stand kan blijven. Voor de beantwoording van die vraag dient allereerst te worden beoordeeld of verweerder terecht heeft aangenomen, dat ten aanzien van de werkzaamheden die [bestuurder] in de jaren 1998 tot en met 2003 voor eiseres heeft verricht sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking als bedoeld in de artikelen 3 van de Ziektewet (ZW), de Werkloosheidswet (WW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Ingevolge artikel 3 van genoemde wetten is een werknemer een natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat. Van een privaatrechtelijke dienstbetrekking is sprake indien de betrokkene gehouden is tot het persoonlijk verrichten van arbeid, de werkgever gehouden is loon te betalen en tussen betrokkene en de werkgever sprake is van een gezagsverhouding. Artikel 5 van genoemde wetten luidt: “Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld, ingevolge welke eveneens als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van: a. degene, die als thuiswerker arbeid verricht; b. degene, die de onder a bedoelde persoon als hulp bij het verrichten van de arbeid bijstaat; c. degene, die als musicus of anderszins als artiest optreedt dan wel als beroep een tak van sport beoefent; d. degene, die tegen beloning persoonlijk arbeid verricht en wiens arbeidsverhouding niet reeds ingevolge de voorgaande bepalingen als dienstbetrekking wordt beschouwd, doch hiermede maatschappelijk gelijk kan worden gesteld. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Koninklijk Besluit van 24 december 1986, Stb. 1986, 655 (hierna: KB) wordt als dienstbetrekking in de zin van de ZW, WW en WAO beschouwd, de arbeidsverhouding van de persoon die, anders dan bedoeld in de artikelen 1, 3 en 4, persoonlijk arbeid verricht op doorgaans tenminste twee dagen per week. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking dient aan de volgende kenmerken te worden getoetst. Is sprake van: 1. een verplichting tot persoonlijke dienstverrichting 2. een verplichting tot loonbetaling, 3. een gezagsverhouding. Standpunten van partijen Verweerder heeft in het bestreden besluit ten aanzien van eiseres aangenomen dat tussen haar en [bestuurder] een privaatrechtelijke dienstbetrekking bestaat. Verweerder heeft daartoe aan de bovengenoemde kenmerken getoetst. Verweerder geeft aan dat [bestuurder] gehouden is de werkzaamheden persoonlijk te verrichten. [bestuurder] wordt in de overeenkomst met name aangewezen. Vervanging zonder de toestemming van mr. M.M.J.L. Willems, manager en werkzaam voor eiseres, is uitdrukkelijk uitgesloten. Vervanging is volgens verweerder ook praktisch gezien niet aannemelijk. Gelet op de eisen die aan het werk worden gesteld mag worden aangenomen dat de persoonlijke kennis en kwaliteiten van [bestuurder] van wezenlijke betekenis zijn. De werkzaamheden zijn ook altijd door [bestuurder] persoonlijk verricht. Ten aanzien van het loon merkt verweerder op dat [bestuurder] jaarlijks een vergoeding van € 13.000,-- ontvangt voor zijn werk als bestuurder. Verweerder merkt daarnaast op dat uit het looncontrolerapport blijkt dat [bestuurder] In 1998 € 27.957,--, in 1999 € 15.458,-- en in 2000 € 18.151,-- heeft ontvangen. Verweerder merkt deze bedragen aan als loon en merkt daarbij op dat [bestuurder] naast bestuurder tevens directeur en uitvoerend fysiotherapeut/manueel therapeut bij eiseres is. Uit de feitelijke situatie blijkt volgens verweerder dat de bestuurstaken niet wezenlijk verschillen van de functie van directeur Ten aanzien van het werkgeversgezag merkt verweerder op dat uit de oprichtingsakte blijkt dat het bestuur van de stichting door [bestuurder] wordt gevormd. Het hoogste orgaan in het geval van eiseres is de Raad van Toezicht en niet het bestuur. Immers het bestuur dient verantwoording af te leggen aan de Raad van Toezicht en heeft het bestuur bij bepaalde besluiten toestemming nodig van de Raad. De Raad heeft tevens de mogelijkheid het bestuur te ontslaan. Op [bestuurder] wordt toezicht en controle uitgeoefend, [bestuurder] dient verantwoording af te leggen en er zijn ten aanzien van [bestuurder] sancties mogelijk. Verweerder merkt op dat gelet op de feitelijke situatie er niet van kan worden uitgegaan dat de werkzaamheden die [bestuurder] voor eiseres verricht kunnen worden aangemerkt als zaakwaarneming. Verweerder stelt zich subsidiair op het standpunt dat de werkzaamheden van [bestuurder] voor eiseres vallen onder artikel 5, aanhef en onder d van de ZW, de WW en de WAO juncto artikel 5 van het KB. Verweerder merkt op dat als dienstbetrekking in de zin van genoemde wetten wordt beschouwd de arbeidsverhouding van de persoon die, anders dan bedoeld in de artikelen 1, 3 en 4 van dit besluit, persoonlijk arbeid verricht op doorgaans tenminste twee dagen per week, de arbeidsverhouding is aangegaan voor een aaneengesloten periode van tenminste dertig dagen en het bruto inkomen doorgaans per week tenminste 40% bedraagt van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (ta. 1968, 657). Eiseres heeft in haar gronden van beroep aangevoerd dat verweerder er in zijn bestreden besluit ten onrechte aan voorbij is gegaan dat [bestuurder] ook zelfstandige is. Volgens artikel 8 van het KB is het KB niet van toepassing op zelfstandigen. Eiseres weerspreekt dat [bestuurder] een jaarlijkse vergoeding van € 13.000,-- ontvangt. [bestuurder] heeft volgens eiseres als zelfstandige voor haar gewerkt en daarvoor declaraties ingediend. Verweerder heeft ten onrechte op grond van de statuten geconcludeerd dat een gezagsverhouding met de Raad van toezicht bestaat en op grond daarvan een dienstverband. Verweerder is er ten onrechte aan voorbij gegaan dat een aanzienlijk deel van de vergoeding wel is toegekend maar nimmer uitbetaald. In verband hiermee heeft [bestuurder] er vanaf 2001 vaak gezien om declaraties in te dienen. [bestuurder] moest als zelfstandige immers wel belasting en premie betalen over de declaraties. Voor het aannemen van een dienstverband is loon een vereiste. Eiseres vraagt zich af of dit dan in het geval van [bestuurder] zou leiden tot de conclusie dan vanaf 2001 niet langer van een dienstverband kan worden gesproken. Overwegingen van de rechtbank Partijen worden verdeeld gehouden door de vraag of [bestuurder] voor de werkzaamheden die hij voor eiseres heeft verricht, verplicht verzekerd is geweest ingevolge de sociale verzekeringswetten. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer RSV 1996/9 en 1996/55) dient bij de beoordeling van een arbeidsverhouding en bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een verzekeringsplicht ingevolge de sociale verzekeringswetten te worden uitgegaan van de feitelijke situatie. Voor het al dan niet bestaan van een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding is niet beslissend hoe de betrokken partijen die arbeidsverhouding kwalificeren, maar wat de werkelijke aard van de arbeidsverhouding is. Beoordeeld moet worden of sprake is van het totaal van (1) een verplichting tot persoonlijke dienstverrichting, (2) een verplichting tot loonbetaling, en (3) een gezagsverhouding. Het geschil van partijen heeft zich toegespitst op de vraag of al dan niet voldaan is aan het vereiste van een gezagsverhouding. Door verweerder is daarbij ter zitting het standpunt ingenomen dat het hier gaat om de hoedanigheid van [bestuurder] als bestuurder en directeur bij eiseres, en dat het hier (dus) – anders dan in het verweerschrift staat vermeld - niet (meer) gaat om diens werkzaamheden verricht als fysio-/manueeltherapeut. Het vereiste van een gezagsverhouding veronderstelt dat degene die de werkzaamheden verricht, dit onder zeggenschap en toezicht van een ander doet, en dat deze persoon kan worden aangeduid. De rechtbank is van oordeel dat in casu niet is komen vast te staan dat is voldaan aan het vereiste van het aanwezig zijn van een zodanige gezagsrelatie. Dit kort gezegd omdat [bestuurder] in het geheel van diens werkzaamheden als bestuurder/directeur kennelijk een te onafhankelijke positie inneemt binnen de stichting. Dit oordeel behoeft de volgende toelichting: [bestuurder] had tot taak het maken van “producten” in de vorm van instructies en behandelpatronen ten behoeve van fysio- en manueeltherapeuten. Het ROC Twente Plus (hierna: ROC) heeft zich in verband met kredietverstrekking door de ING-bank borg gesteld met een aflopende garantstelling. Vanwege deze garantstelling is gekozen voor de rechtsvorm van stichting, haar statuten, waarvan de instelling van een raad van toezicht deel uitmaakt. Het was niet het bestuur van de stichting – [bestuurder] is immers enig bestuurder – maar de raad van toezicht die de controle op de aanwending van de financiële middelen moest uitvoeren. [bestuurder] kwam bij de realisatie van de producten van meet af aan een grote mate van vrijheid toe. Hij kon bij voortduring naar eigen goeddunken deze taak invullen. Zo zijn er geen afspraken gemaakt over hoe [bestuurder] de hem toevertrouwde werkzaamheden diende uit te voeren. Ook over werkuren zijn geen afspraken gemaakt. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een feitelijke gezagsverhouding tussen [bestuurder] en de raad van toezicht. Uit niets is namelijk af te leiden dat [bestuurder] bij de uitoefening van zijn werkzaamheden, waaronder begrepen het aanwenden van financiële middelen, werd gecontroleerd. [bestuurder] genoot bij voortduring alle vertrouwen van de raad van toezicht. Hierbij verdient nogmaals vermelding dat [bestuurder] enig bestuurder binnen de stichting was. De uit de statuten van de stichting blijkende verantwoordingsrelatie tussen bestuurder [bestuurder] en de raad van toezicht (met de mogelijkheid van schorsing en ontslag; artikel 9), leidt als zodanig niet tot een ander oordeel. Immers is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat [bestuurder] bij de uitvoering van de hem toevertrouwde werkzaamheden een sterk onafhankelijke positie innam. Daarbij acht de rechtbank van belang dat namens eiseres ter zitting is aangevoerd dat [bestuurder] de vergaderingen van de raad van toezicht voorzat en dat deze vergaderingen bedoeld waren om informatie uit te wisselen zonder dat daarbij sprake was van controle op de werkzaamheden van [bestuurder]. De rechtbank heeft moeten constateren dat verweerder de gestelde arbeidsverhouding heeft aangenomen zonder zich van die arbeidsverhouding een voldoende concreet en duidelijk beeld te verschaffen. Aldus beschouwd heeft verweerder het voorschrift van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht veronachtzaamd. De slotsom luidt dat er hier geen sprake is (geweest) van een (zodanige) gezagsrelatie dat verzekeringsplicht moet worden aangenomen. Eiseres is dan ook ten onrechte als verzeke-ringsplichtig in de zin van de sociale verzekeringswetten aangemerkt. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet in rechte in stand kan worden gelaten. Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde griffierechten. Beslist wordt derhalve als volgt. 4. Beslissing de rechtbank Almelo, Recht doende: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak; - verstaat dat verweerder aan eiseres het griffierecht ad € 273,-- vergoedt. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Aldus gegeven door mr. M.L.J. Koopmans, in tegenwoordigheid van mr. H.W.A. de Jong als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2005 . Afschrift verzonden op mtl