Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT4121

Datum uitspraak2005-04-15
Datum gepubliceerd2005-04-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/1577 VEROR
Statusgepubliceerd


Indicatie

[...] De te beantwoorden vraag in dit geschil is of naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het in bezwaar bestreden besluit van verweerder, strekkende tot tijdelijke sluiting voor de periode van twaalf maanden van de speelautomatenhal Swiss Leisure na heroverweging in stand kan blijven. [...] Op grond van het voorgaande zal het bestreden besluit naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter na heroverweging in stand kunnen blijven. Mitsdien komt het verzoek om voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking. [...]


Uitspraak

Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht Reg. nr. AWB 05/1577 VEROR UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van Swiss Leisure Group Holland B.V., gevestigd te 's-Gravenhage, en [bestuurder], bestuurder van Swiss Leisure, verzoekers, ten aanzien van het besluit van 3 maart 2005 van de burgemeester van Den Haag, verweerder, waarbij is besloten: I. te bevelen, dat de speelautomatenhal in het perceel Spui 10 te Den Haag voor de periode van twaalf maanden wordt gesloten, ingaande vrijdag 11 maart 2005 om 12.00 uur en eindigend op vrijdag 10 maart 2006 om 12.00 uur; II. de politie opdracht te geven de sluiting openbaar te maken op de wijze als aangegeven in artikel 67, derde lid, APV; III. met toepassing van artikel 5:21 Awb het strijdig inrichten en drijven zo nodig van gemeentewege - doch voor rekening van de overtreder - te beletten, indien mocht blijken dat op vrijdag 11 maart 2005 na 12.00 uur de exploitatie van de onderhavige recreatie-inrichting niet is gestaakt. Zitting Het verzoek om voorlopige voorziening is behandeld op 6 april 2005. Namens verzoekers is verschenen mr. J.A.N. Baas. [bestuurder] is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C.E.J.M. Vaars en [betrokkene]. Tevens is verschenen mr. R. Steen, zaaksofficier van Justitie. Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure. Verweerder heeft op 20 december 2003 aan de Swiss Leisure Group Holland B.V. een vergunning verleend om in het perceel Spui 10 te Den Haag een speelautomatenhal met 150 speelautomaten te exploiteren. De heer [bestuurder] fungeert als (mede-)directeur. Aan de verleende vergunning zijn voorschriften verbonden. Op zowel 5 januari 2005 als op 29 januari 2005 hebben zich in de speelautomatenhal van verzoekers geweldsincidenten voorgedaan. Op 5 januari 2005 is een bezoeker door een andere bezoeker met een mes gestoken na een ruzie over het spelen op een kansspelautomaat. Op 29 januari 2005 is een bezoeker door een andere bezoeker in het hoofd geschoten en vervolgens aan zijn verwondingen overleden. Bij brieven van 31 januari 2005 heeft de Politie Haaglanden verweerder hieromtrent geïnformeerd en hem tevens verzocht de maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn. Bij brief van 9 februari 2005 heeft verweerder verzoekers uitgenodigd voor een gesprek. In het gesprek d.d. 15 februari 2005, waarvan verslag is gelegd, hebben verzoekers hun zienswijze kenbaar gemaakt. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat tot een tijdelijke sluiting kan worden overgegaan indien de bescherming van de openbare orde dat vereist. Bij het thans bestreden besluit van 3 maart 2005 heeft verweerder besloten om tot tijdelijke sluiting van de inrichting voor een periode van twaalf maanden over te gaan. Verzoekers hebben bij brief van 10 maart 2005 bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn later aangevuld. Bij brief van dezelfde datum hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening. Bij brief van 10 maart 2005 heeft verweerder op verzoek van de voorzieningenrechter de effectuering van het bestreden besluit opgeschort totdat uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening is gedaan. Verzoekers hebben - kort samengevat - aangevoerd dat het bevel ten onrechte aan de bestuurder (de heer [bestuurder]) van Swiss Leisure is gericht en dat de in het besluit genoemde wettelijke grondslag (artikelen 125 juncto 174 van de Gemeentewet) de opgelegde maatregel niet (zelfstandig) kan dragen. Voorts is naar voren gebracht dat het incidentele incidenten betreffen die geen verband houden met criminele bendes die zich zouden ophouden in de speelautomatenhal en elkaar daar beconcurreren, dat de incidenten geen verband houden met elkaar en ook niet aan de wijze van exploitatie te wijten zijn. Verzoekers stellen zich op het standpunt voldoende maatregelen te hebben getroffen ter voorkoming van dergelijke incidenten en is ook bereid om overige door verweerder en/of politie voor te stellen maatregelen in overweging te nemen. Aangezien de incidenten op zichzelf staan vereist de openbare orde geen sluiting van de speelautomatenhal. Verzoekers betwisten nadrukkelijk dat thans, of voor de toekomst nog sprake is van actuele en concreet voorzienbare verstoringen van de openbare orde. De (financiele) gevolgen van de sluiting voor zowel de onderneming als haar werknemers zijn onvoldoende meegewogen bij het nemen van het besluit. Een sluiting voor een periode van twaalf maanden is volstrekt disproportioneel en onevenredig. Verzoekers zijn van mening dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden. Verweerder stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat sprake is van (dreigende) ernstige verstoringen van de openbare orde die in directe relatie staan met de exploitatie(wijze) van de hal, waardoor bestuurlijk optreden ter bescherming van de openbare orde noodzakelijk is. Een sluiting van twaalf maanden is noodzakelijk om nieuwe verstoringen van de openbare orde te voorkomen en de veiligheid van bezoekers, omwonenden en passanten te doen waarborgen. Ter zitting is door verweerder een nadere toelichting en onderbouwing gegeven. Deze komen er kort gezegd op neer dat uit schriftelijke en mondelinge informatie van de politie is gebleken dat sprake is van een concurrentiestrijd tussen twee groepen Chinezen die beide werken vanuit Swiss Leisure en de speelautomatenhal gebruiken voor activiteiten op het gebied van geldbemiddeling, waarbij woekerrentes van 20% worden gehanteerd. De noodzakelijke transacties en incassohandelingen vinden binnen de speelautomatenhal plaats. Indien niet tijdig wordt terugbetaald is sprake van bedreigingen en mishandeling. Dergelijke activiteiten zouden niet onopgemerkt moeten kunnen zijn gebleven voor verzoekers, temeer niet daar camera's in de speelautomatenhal zijn aangebracht en er toezichthoudend personeel op de vloer aanwezig is. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De te beantwoorden vraag in dit geschil is of naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het in bezwaar bestreden besluit van verweerder, strekkende tot tijdelijke sluiting voor de periode van twaalf maanden van de speelautomatenhal Swiss Leisure na heroverweging in stand kan blijven. Ingevolge het bepaalde in artikel 5:21 van de Awb wordt onder bestuursdwang verstaan het door feitelijk handelen bij of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Artikel 172 van de Gemeentewet bepaalt: 1. De burgemeester is belast met de handhaving van de openbare orde. 2. De burgemeester is bevoegd overtredingen van wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de openbare orde, te beletten of te beëindigen. Hij bedient zich daarbij van de onder zijn gezag staande politie. 3. De burgemeester is bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor handhaving van de openbare orde. Artikel 174 van de Gemeentewet bepaalt: 1. De burgemeester is belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. 2. De burgemeester is bevoegd bij de uitoefening van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn. 3. De burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht. Ingevolge artikel 67 eerste lid, APV kan de burgemeester, indien de openbare orde dit naar zijn oordeel vereist, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet. Allereerst dient te worden ingegaan op het (formele) argument van verzoekers dat het bestreden besluit ten onrechte is gericht aan [bestuurder], aangezien deze slechts bestuurder is van Swiss Leisure Group Holland B.V.. Het feit dat het besluit ten onrechte is gericht aan de bestuurder van de inrichting vormt vooralsnog geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal kunnen houden. Daartoe wordt overwogen dat niet aannemelijk is dat het de heer [bestuurder] niet meteen duidelijk is geweest dat het besluit hem in zijn hoedanigheid van als bestuurder van Swiss Leisure Group Holland B.V. is uitgereikt. Gesteld noch gebleken is dat verzoekers hierdoor in hun belangen zou zijn geschaad. Nu het een voorlopige voorziening hangende bezwaar betreft heeft verweerder de gelegenheid om deze omissie in de beslissing op bezwaar te herstellen. Voorzover verzoekers stellen dat hun ten tijde van het zienswijze-gesprek op 15 februari 2005 niet duidelijk is geweest dat verweerder het voornemen had om tot (tijdelijke) sluiting over te gaan overweegt de voorzieningenrechter dat alhoewel de formulering in de uitnodigingsbrief van 9 februari 2005 geen schoonheidsprijs verdient, verzoekers voldoende gelegenheid hebben gehad om een reactie te geven op het voornemen van de burgemeester om de speelautomatenhal Swiss Leisure tijdelijk te sluiten. In het zienswijze-gesprek van 15 februari 2005, waarvan ook verslag is gelegd, zijn de dreigende sluiting voor een periode van twaalf maanden en de overwegingen daartoe, uitgebreid met verzoekers besproken. Voorts stellen verzoekers dat de door verweerder in het bestreden besluit gekozen wettelijke grondslag, te weten artikel 5:21 Awb juncto de artikelen 125 en 174 van de Gemeentewet, de maatregel van tijdelijke sluiting voor twaalf maanden niet (zelfstandig) kan dragen. Verzoekers stellen dat de bevelsbevoegdheid van artikel 174 lid 2 van de Gemeentewet enkel ziet op plotselinge noodsituaties waar door de burgemeester moet worden ingegrepen en niet van toepassing is op de onderhavige situatie. Verweerder heeft zich in de ter zitting overgelegde pleitnota op het standpunt gesteld dat aan het bestreden besluit ten grondslag liggen artikel 5:21 Awb juncto de artikelen 172 en 174 van de Gemeentewet juncto artikel 67, eerste lid, van de APV. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting medegedeeld dat het tweede lid van artikel 174 van de Gemeentewet van toepassing is. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan de bevelsbevoegdheid zoals neergelegd in het tweede lid van artikel 174 van de Gemeentewet geen grondslag vormen voor een sluiting zoals hier aan de orde is. Derhalve berust het bestreden besluit van 3 maart 2005 op een onjuiste grondslag. Verweerder heeft ter zitting verklaard nader van mening te zijn dat het eerste en het derde lid van artikel 174 van de Gemeentewet aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Anders dan verzoekers is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder de onjuiste grondslag bij de (volledige) heroverweging in bezwaar kan herstellen. De voorzieningenrechter baseert zich daarbij op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 juli 2004 (gepubliceerd AB 2004, 428). Uit die uitspraak blijkt dat verweerder in het kader van een volledige heroverweging in bezwaar de mogelijkheid heeft om de grondslag van het besluit te wijzigen mits het aan het primaire (oorspronkelijke) besluit ten grondslag gelegde feitencomplex hetzelfde is, de opgelegde maatregel dezelfde is en de gehanteerde beleidsmatige overwegingen dezelfde zijn. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter wordt hieraan in het onderhavige geval voldaan. Ten aanzien van de vraag in hoeverre voor verweerder het schietincident met dodelijke afloop op 29 januari 2005 voldoende aanleiding kon vormen om te concluderen dat sprake is van zodanig ernstige verstoring van de openbare orde en een mogelijke bedreiging daarvan in de toekomst dat een bestuurlijke maatregel dient te worden getroffen overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Vast staat dat ten aanzien van het bevelen van sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven wegens verstoring van de openbare orde, aan verweerder niet alleen een discretionaire bevoegdheid toekomt, maar dat verweerder ook een zekere beoordelingsruimte dient te worden gelaten. De wijze waarop verweerder van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt en de noodzaak daartoe kunnen door de voorzieningenrechter slechts terughoudend worden getoetst. Bij die toetsing dient de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel te geven aangaande de vraag of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Vast staat dat zich zowel op 5 als op 29 januari 2005 in de speelautomatenhal Swiss Leisure geweldsincidenten hebben voorgedaan. Op 5 januari 2005 is een bezoeker door een andere bezoeker met een mes gestoken naar aanleiding van een ruzie over het spelen op een kansspelautomaat, die zou zijn geclaimd door het slachtoffer. Op 29 januari 2005 heeft een bezoeker een andere bezoeker met een vuurwapen in het hoofd geschoten; het slachtoffer is aan zijn verwondingen overleden. Naar de toedracht en omstandigheden van deze schietpartij is een strafrechtelijk onderzoek gaande. Van het eerste incident zijn ambtsedig opgemaakte politierapportages en processen-verbaal overgelegd. Met betrekking tot het dodelijke schietincident op 29 januari 2005 zijn deze niet overgelegd. Ter zitting heeft de zaaksofficier van Justitie aangegeven dat het belang van een ongestoord onderzoek naar deze kwestie hieraan in de weg staat. De zaaksofficier heeft - kort gesteld - verklaard dat binnen de speelautomatenhal Swiss Leisure sprake is van twee elkaar reeds langere tijd beconcurrende groepen Chinezen en onderschrijft het daartoe ambtsedig opgemaakte rapport d.d. 21 februari 2005 door een brigadier van de Politie Haaglanden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de door de zaaksoffier van Justitie afgelegde verklaring ter zake voldoende aannemelijk en heeft verweerder op grond daarvan, ondanks het ontbreken van de ambtsedig opgemaakte politierapportages en processen-verbaal met betrekking tot het dodelijk schietincident op 29 januari 2005, in redelijkheid mogen concluderen dat sprake is van een ernstige verstoring van de openbare orde, waartegen bestuurlijke maatregelen dienen te worden genomen. Dat verzoekers stellen geen enkele notie te hebben gehad van twee rivaliserende groepen binnen haar inrichting maakt dit niet anders. De voorzieningenrechter kan verzoekers niet volgen in hun standpunt dat geen sprake zou zijn van dergelijke groeperingen binnen Swiss Leisure. Verweerder dient er echter voor zorg te dragen dat hij ten tijde van de hoorzitting hangende de bezwaarschriftprocedure wel kan beschikken over de betreffende politierapportages en processen-verbaal, aangezien anders de belangen van verzoekers onevenredig zouden kunnen worden geschaad. Voor wat betreft de duur van de sluiting heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter bij ontbreken van specifiek beleid ten aanzien van speelautomatenhallen in redelijkheid kunnen aansluiten bij het ten aanzien van horeca-inrichtingen gevoerde beleid, zoals neergelegd in de Structuurvisie Horeca Den Haag (14 september 2000, rv 240). Dit beleid is gericht op de bescherming van het woon- en leefklimaat en op het tegengaan van inbreuken op de openbare orde en veiligheid. In paragraaf 8 wordt aangegeven dat in ieder geval tot sluiting van een recreatie-inrichting voor twaalf maanden wordt overgegaan indien op grond van politie-informatie moet worden aangenomen dat in of buiten, doch in directe relatie met de recreatie-inrichting geschoten is. Sluiting van een recreatie-inrichting op grond van dit beleid dient er in alle gevallen toe om verstoring van de openbare orde te beëindigen, de kans op nieuwe verstoringen van de openbare orde te verkleinen, de rust in de directe omgeving te doen wederkeren, de veiligheid van bezoekers, passanten en omwonenden te waarborgen, dan wel om een signaal af te geven dat de geconstateerde feiten onacceptabel zijn. Dit horeca-beleid van verweerder acht de voorzieningenrechter vooralsnog niet onjuist of onredelijk. De tijdelijke sluiting van Swiss Leisure voor een periode van twaalf maanden is gelet hierop dan ook niet onevenredig te achten. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer een uitspraak van 4 juli 2001, nr. 200004191/1, AB 2002/6) de persoonlijke verwijtbaarheid van de exploitant van een inrichting geen rol speelt bij de vraag of zich een situatie voordoet die tot sluiting van de inrichting noopt. De exploitant wordt verantwoordelijk gehouden voor de gang van zaken in de inrichting. Verweerder behoeft niet aannemelijk te maken dat het betreffende schietincident verzoekers als exploitant kunnen worden aangerekend. Voldoende is dat er een directe relatie bestaat tussen de geconstateerde verstoringen van de openbare orde en de (exploitatiewijze van) de inrichting. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een directe relatie tussen het schietincident met dodelijke afloop en (de wijze van exploitatie van) de recreatie-inrichting. Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kunnen oordelen dat de openbare orde sluiting vereist en in redelijkheid kunnen besluiten tot een tijdelijke sluiting voor een periode van twaalf maanden. Op grond van het voorgaande zal het bestreden besluit naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter na heroverweging in stand kunnen blijven. Mitsdien komt het verzoek om voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking. Beslist wordt als volgt. Beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: Wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus gegeven door mr. M.D.J. van Reenen-Stroebel, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2005, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M. van Dijk.