Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT4394

Datum uitspraak2005-04-19
Datum gepubliceerd2005-04-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08/004728-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte, een leraar, wordt vervolgd wegens het hebben van ontucht met een aan hem toevertrouwde leerlinge. Hij heeft gedurende enige tijd een affectieve relatie onderhouden met een leerlinge, gedurende welke relatie ook seksuele omgang heeft plaats gevonden. De verdediging bepleit vrijspraak omdat het niet meer van deze tijd zou zijn dat sprake is van ontucht wanneer de leerlinge op enkele maanden na 18 jaar oud is en zij de seksuele omgang uit vrije wil heeft en zich ook niet op enig moment heeft beklaagd over het gebeurde. De rechtbank deelt die mening niet. Bij de laatste grote wijziging in de zedelijkheidswetgeving (in werking getreden in 1991) heeft de wetgever een aantal strafbepalingen aangescherpt, zodat werd voldaan aan een aantal bestaande maatschappelijke behoeften. Uit het feit dat bij deze wijziging artikel 249 Sr op dit punt niet is aangepast, terwijl toen ook al werd uitgegaan van het seksuele zelfbeschikkingsrecht van minderjarigen vanaf 16 jaar, leidt de rechtbank af, dat de wetgever de relatie leraar-leerling, ook als de leerling ouder is dan 16 jaar, als maatschappelijk ongewenst heeft willen bestempelen. Dat dit niet afhankelijk is van de vraag of de minderjarige zelf achter de relatie staat, moge blijken uit het feit dat voor een vervolging door het openbaar ministerie geen klacht vereist is. Aan de leraar wordt een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, mede gelet op de leeftijd van de leerlinge.


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO. Parketnummer : 08/004728-04 Uitspraak d.d.: 19 april 2005. STRAFVONNIS De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafza-ken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen: [verdachte], geboren te [plaats] op [datum] 1955, wonende te [plaats en adres], terechtstaande terzake dat hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2004 tot en met 31 augustus 2004 in de gemeente(n) Almelo en/of Enschede en/of Deventer en/althans (elders) in Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [leerlinge], geboren op 8 oktober 1986, immers heeft hij, verdachte -als leraar van het Pius X College te Almelo waar die [leerlinge] toen leerling was-: - voornoemde [leerlinge] meermalen en/althans eenmaal gezoend/gekust en/of het lichaam van die [leerlinge] gestreeld en/of betast, en/of - meermalen, althans eenmaal, zijn, verdachtes, geslachtsdeel in de vagina van die [leerlinge] gebracht en/althans is hij, verdachte, (telkens) sexueel het lichaam van die [leerlinge] binnengedrongen; art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht Gezien de stukken; Gelet op het onderzoek ter terechtzitting; Gehoord de vordering van de officier van justitie; Gelet op de verdediging door en namens verdachte in het midden gebracht; De raadsman van verdachte heeft betoogd dat het betreffende wetsartikel dat thans is tenlastegelegd al 100 jaar oud is en door vernieuwd inzicht een relatie tussen een leraar en een leerling niet meer als sociaal-ethisch onaanvaardbaar is te bestempelen en de tenlastegelegde ontuchtige handelingen tussen verdachte en het slachtoffer hebben plaatsgevonden terwijl het slachtoffer 17 jaar, 7 maanden en 2 weken oud was, haar wil dus kon bepalen en zij ook zelf de handelingen wenste. De raadsman concludeert op grond daarvan dat verdachte dient te worden vrijgesproken subsidiair te worden schuldig verklaard zonder toepassing van straf. De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende. Verdachte heeft gedurende enkele maanden een relatie gehad met een minderjarig meisje van (ruim) 17 jaar, binnen welke relatie het (tweemaal) tot geslachtsgemeenschap is gekomen. Het meisje, [leerlinge], is aan dezelfde school verbonden als de school waar verdachte ten tijde van de relatie werkzaam was als –onder meer- docent. In artikel 249, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) speelt niet de leeftijd van de minderjarige een doorslaggevende rol, maar de verhouding ten opzichte van die minderjarige, die zich kenmerkt door het hebben van een zeker overwicht tegenover die minderjarige. De wetgever heeft daarbij de verhouding leraar-leerling uitdrukkelijk onder de werking van artikel 249 Sr gebracht door daarin “een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige”op te nemen. Het betoog van de raadsman van verdachte dat het betreffende wetsartikel zodanig verouderd is dat een relatie tussen leraar en leerling sociaal-ethisch niet meer onaanvaardbaar is te achten deelt de rechtbank niet. Bij de laatste grote wijziging in de zedelijkheidswetgeving (in werking getreden in 1991) heeft de wetgever een aantal strafbepalingen aangescherpt, zodat werd voldaan aan een aantal bestaande maatschappelijke behoeften. Uit het feit dat bij deze wijziging artikel 249 Sr op dit punt niet is aangepast, terwijl toen ook al werd uitgegaan van het seksuele zelfbeschikkingsrecht van minderjarigen vanaf 16 jaar, leidt de rechtbank af, dat de wetgever de relatie leraar-leerling, ook als de leerling ouder is dan 16 jaar, als maatschappelijk ongewenst heeft willen bestempelen. Dat dit niet afhankelijk is van de vraag of de minderjarige zelf achter de relatie staat, moge blijken uit het feit dat voor een vervolging door het openbaar ministerie geen klacht vereist is. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de relatie tussen verdachte -als leraar- en [leerlinge] -als leerling- door de wetgever nog immer in strijd met de sociaal-ethische norm wordt beschouwd. Indien in de tenlastelegging taal-en/of schrijffouten c.q. misslagen voorkomen zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen -die in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen- waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij in de periode van 1 februari 2004 tot en met 31 augustus 2004 in de gemeenten Almelo en Deventer, telkens ontucht heeft gepleegd met de aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige [leerlinge], geboren op 8 oktober 1986, immers heeft hij, verdachte -als leraar van het Pius X College te Almelo waar die [leerlinge] toen leerling was-: - voornoemde [leerlinge] meermalen gezoend/gekust en het lichaam van die [leerlinge] gestreeld en betast, en - meermalen zijn, verdachtes, geslachtsdeel in de vagina van die [leerlinge] gebracht; Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmid-delen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het feit, waarop die inhoud bijzonderlijk betrekking heeft. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlaste-ge-legd, zodat hij daarvan behoort te worden vrij gesproken. Het bewezene levert op: "Ontucht plegen met een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige", strafbaar gesteld bij artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd; De verdachte is deswege strafbaar aangezien van geen zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid is gebleken. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van preventieve hechtenis, proeftijd 2 jaar. De rechtbank zal, anders dan namens verdachte is betoogd, niet bepalen dat geen straf zal worden opgelegd. De rechtbank overweegt dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd zoals deze hierna zal worden bepaald, waarbij de rechtbank nog het volgende heeft overwogen: Verdachte heeft gedurende enkele maanden een relatie gehad met een minderjarig meisje van 17 jaar, [leerlinge], waarbij het tweemaal tot sexuele gemeenschap is gekomen. Verdachte was als leraar verbonden aan de school die door haar werd bezocht en deze relatie ontstond tijdens de zogenaamde Titsing-repetities, waarvan verdachte de regisseur was en [leerlinge] één van de hoofdrolspeelsters. Verdachte stelt dat [leerlinge] de relatie alsmede de daaruit voortvloeiende seksuele gemeenschap zelf gewild heeft en er zijnerzijds geen dwang is gebruikt, dan wel misbruik van zijn positie is gemaakt. De rechtbank overweegt dat wat daarvan ook moge zijn, verdachte in zijn hoedanigheid van leraar, aan wiens opleiding de minderjarige is toevertrouwd, niet een dergelijke relatie had mogen aanknopen met een leerlinge. Door de directie van de school, vrienden en familie is verdachte meermalen gewaarschuwd om niet een meer dan vriendschappelijke relatie met het meisje te onderhouden. Ook heeft verdachte door zijn handelen het vertrouwen van ouders van leerlingen in het algemeen en het vertrouwen van de ouders van [leerlinge] in het bijzonder geschonden. De rechtbank rekent het de verdachte ernstig aan dat hij zich als docent in zijn omgang met [leerlinge] erg naïef heeft opgesteld en daarmee onvoldoende verantwoordelijkheidsbesef heeft getoond. Anderzijds zal de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening houden met de destijds bijna volwassen leeftijd van [leerlinge] en het feit dat verdachte psychologische hulp heeft gezocht voor de mogelijke problematiek wat betreft partnerkeuze en het zoeken naar een levensvullend en zinvol bestaan. Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank, ook rekening houdend met de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals het ontslag als leraar en het niet in aanmerking komen voor een WW-uitkering, afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidstraf en volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke vrijheidsstraf, die in tijdsduur beperkt zal blijven tot 2 maanden. De na te noemen straf is gegrond, behalve op voormeld artikel, op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht. RECHTDOENDE: Verklaart bewezen, dat het tenlastegelegde in voege als bovenomschreven door verdachte is begaan; Verstaat, dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld; Verklaart verdachte deswege strafbaar; Veroordeelt hem te dier zake tot: een gevangenisstraf voor de tijd van twee (2) maanden; Beveelt dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzeke-ring doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan ierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij; Aldus gewezen door mr. Rikken, voorzitter, mrs. Lunenborg en Taalman, rechters, in tegenwoordigheid van Groot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank voor-noemd, op 19 april 2005. De rechter, mr. Lunenborg, is wegens uitstedigheid niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.