Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT4536

Datum uitspraak2005-04-07
Datum gepubliceerd2005-04-27
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers03/02372
Statusgepubliceerd


Indicatie

Naheffingsaanslag loonbelasting, opgelegd aan een ondernemer die actief is in de schoonmaak- en uitzendbranche. De inspecteur heeft de zgn. WID-gegevens onderzocht. Naar het oordeel van het Hof is het beroep ontvankelijk en heeft de inspecteur het anoniementarief en de brutering terecht toegepast. Het Hof verlaagt de vergrijpboete.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vijfde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 22 mei 2003, ingediend door A als gemachtigde en aangevuld bij brief van 29 augustus 2003. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 21 februari 2003, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 en de tegelijkertijd opgelegde boete. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag opgelegd van ƒ 1.588.953. Tegelijkertijd is hem een boete opgelegd van ƒ 397.238. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de boete zijn deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot ƒ 100.103. Voorts strekt het beroep tot vernietiging van de boete. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert uiteindelijk primair tot niet-ontvankelijkverklaring van belanghebbende in zijn beroep, subsidiair tot gegrondverklaring van het beroep, vermindering van de naheffingsaanslag tot ƒ 1.141.425 en vermindering van de boete tot ƒ 285.356 en meer subsidiair tot gegrondverklaring van het beroep, vermindering van de naheffingsaanslag tot ƒ 713.404 en vermindering van de boete tot ƒ 178.351. Ter zitting van 15 april 2004 zijn verschenen genoemde gemachtigde en, namens de inspecteur, mr. (...). De gemachtigde en de inspecteur hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De gemachtigde heeft bij zijn pleitnota een bijlage gevoegd, waarvan de inspecteur kennis heeft kunnen nemen en waarover hij zich heeft kunnen uitlaten. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. In het tijdvak waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft dreef belanghebbende onder de naam ‘B’ een onderneming op het gebied van uitleen van personeel en het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden. 2.2. Op 27 maart 2000 is namens de inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd. Op 21 september 2000 en 26 september 2000 heeft belanghebbende twee suppletieaangiften loonheffing over 1999 gedaan ter grootte van respectievelijk ƒ 191.927 en ƒ 30.761 (in totaal derhalve ƒ 222.688). Het bedrag van deze suppletieaangiften heeft de inspecteur opgenomen in het bedrag van de in geschil zijnde naheffingsaanslag. 2.3. Het op 30 november 2000 gedateerde verslag van het eerdergenoemde onderzoek luidt onder meer als volgt: “1 Reikwijdte van het onderzoek Op verzoek van collega C is een onderzoek gehouden naar de aanvaardbaarheid van de WID-administratie van inhoudingsplichtige. … Door mij iks alleen onderzocht de WID-administratie en voorstellen worden gedaan aan genoemde collega’s. 2 WID-administratie In de aangetroffen administratie zijn een tweetal ordners gevonden waarin loonbelastingverklaringen, kopieën identiteitsbewijzen en overige van belang zijnde gegevens met betrekking tot de (ex-)werknemers aangetroffen. In de eerste ordner zijn aangetroffen de personeelsleden onder de nummers 1 tot en met 240 en in de tweede ordner de personeelsleden onder de nummers 241 tot en met 375 en de illegale medewerkers. De boekhouder van inhoudingsplichtige deelde voorafgaand aan het feitelijk onderzoek mede dat zij de gewerkte uren niet allen aan personen kon toerekenen. Hierbij heeft zij de WID-administratie reeds bekeken en een aantal personeelsleden waarvan zij wist dat zij illegaal waren en zijn door haar reeds apart in de WID-administratie opgenomen. Met betrekking tot deze personen heeft zij reeds een suppletieaangifte loonbelasting gedaan voor af te dragen loonbelasting naar het zogenaamde anoniementarief (…). 3 Aangetroffen personeelsleden 3.1 Personeelsleden 1 tot en met 375 Een overzicht van alle aangetroffen personeelsleden is als bijlage 1 van dit rapport gevoegd.(…) 4 Onderzoek WID-administratie In dit hoofdstuk wordt alleen gesproken over de personeelsleden 1 tot en met 375 zoals in punt 3.1 van dit rapport is genoemd. 4.1 Vervalste identiteitsbewijzen In de administratie zijn van diverse personen identiteitsbewijzen aangetroffen welke (duidelijk) zijn vervalst. (…) Uit de totaal 131 personeelsdossiers blijkt dat 24 identiteitsbewijzen zijn vervalst. Dit is 18,3%. 4.2 Vervalste verklaringen sofi-nummer In de administratie zijn van diverse personen (kopieën van) verklaringen sofi-nummer aangetroffen welke zijn vervalst. (…) Uit de totaal 131 personeelsdossiers blijkt dat bij 11 personeelsleden de verklaringen sofi-nummers zijn vervals. Dit is 14,4%. 4.3 Geen identiteitsbewijzen In de administratie zijn van diverse personen geen kopieën identiteitsbewijzen aangetroffen. (…) Uit de totaal 131 personeelsdossiers blijkt dat van 6 personeelsleden geen identiteitsbewijs aanwezig is. Dit is 4,6%. 4.4 Look-a-likes Van diverse personeelsleden zijn de handtekeningen op de loonbelastingverklaringen duidelijk anders dan de handtekening welke op het identiteitsbewijs is genoteerd. Derhalve kan worden aangenomen dat de personen welke gewerkt hebben niet de personen zijn die zij zeggen te zijn. Vermoedelijk zijn het look-a-likes. (…) Uit de totaal 131 personeelsdossiers blijkt dat van 49 personeelsleden geen juist identiteitsbewijs is overgelegd. Dit is 37,4%. 4.5 Tewerkstellingsvergunning Krachtens artikel 28 lid 1 letter f van de Wet op de loonbelasting dient een inhoudingsplichtige een kopie identiteitsbewijs in zijn administratie op te nemen krachtens artikel 1 Wet op de identificatieplicht. In dit laatste artikel wordt limitatief genoemd welke identiteitsbewijzen het zijn. In de administratie is van diverse personeelsleden alleen een kopie van een buitenlands, niet Europees, land aanwezig, zonder daarbij een vreemdelingendocument of een tewerkstellingsvergunning. Er kan worden uitgegaan dat deze personen niet legaal hier ten lande zijn en derhalve niet over een tewerkstellingsvergunning beschikken. (…) Uit de totaal 131 personeelsdossiers blijkt dat van 2 personeelsleden geen juist identiteitsbewijs krachtens de WID aanwezig is. Dit is 1,5%. 4.6 Vreemdelingendocumenten Van diverse personen is de achterzijde van het vreemdelingendocument niet in de administratie opgenomen. Op de achterzijde van het document staat vermeld of de personen al dan niet werkzaamheden mogen verrichten en of daar al dan niet een tewerkstellingsvergunning voor nodig is. Derhalve is de achterzijde van wezenlijk belang voor de inhoudingsplichtige. (…) Uit de totaal 131 personeelsdossiers blijkt dat van 7 personeelsleden geen tewerkstellingsvergunning blijkt. Dit is 5,4%. 4.7 Verlopen documenten bij indiensttreding Gebleken is dat bij indiensttreding documenten verlopen waren. Het betroffen hier allen niet Europese onderdanen. Bij verlenging van een IND-document kan de verblijfsrechtelijke positie van een persoon veranderen waardoor deze illegaal hier ten lande is of dat niet zonder tewerkstellingsvergunning gewerkt mag worden. (…) Uit de totaal 131 personeelsdossiers blijkt dat van 5 personeelsleden geen geldig IND-document aanwezig was bij indiensttreding. Dit is 3,8%. 4.8 Loonbelastingverklaringen Van diverse volgende personeelsleden zijn in de administratie geen (volledige) loonbelastingverklaring aangetroffen. (…) Uit de totaal 131 personeelsdossiers blijkt dat van 8 personeelsleden geen loonbelastingverklaringen aanwezig zijn. Dit is 6.1%. 5 Conclusie en voorstel Van de totaal 131 aangetroffen personeelsdossiers blijkt bij 113 personeelsleden één of meerdere onjuistheden zijn geconstateerd. Dit is 86,3%.” Dit boekenonderzoek heeft niet tot het opleggen van naheffingsaanslagen geleid. 2.4. Nadien is bij belanghebbende wederom een boekenonderzoek ingesteld. Het op 24 juni 2002 gedateerde rapport van dit onderzoek luidt onder meer als volgt: “3.1.1 Aangiften en afdrachten In 1998, 1999 en 2000 stemt de aangegeven loonbelasting/premie volksverzekeringen niet overeen met de bedragen die op het loon van de werknemers zijn ingehouden. De verschuldigde loonbelasting/premie volksverzekeringen hef ik na volgens de onderstaande berekening. Naheffing 1998 1999 2000 Ingehouden loonheffing 41.389 525.891 215.394 Verantwoord op aangiften/nageheven 40.529 264.360 120.648 Na te heffen: 860 261.531 94.746 Nog na te heffen suppletieaangiften 222.688 Totaal na te heffen (bedragen zijn in guldens) 860 484.219 94.746 3.1.2 Art. 28, letter f, Wet op de loonbelasting (…) Ik heb geconstateerd dat inhoudingsplichtige in zeer groot aantal gevallen verzuimd heeft de identiteit van zijn werknemers vast te stellen aan de hand van een voorgeschreven geldig document, alsmede de aard, het nummer en een afschrift daarvan in de loonadministratie op te nemen. Door het verder ontbreken van loonbelastingverklaringen, kopieën van identiteitsbewijzen en salarisafrekeningen is de identiteit van de betreffende personen niet vast te stellen. (…) Ook heeft inhoudingsplichtige in een aantal gevallen geen deugdelijke kopie van het identificatiedocument bij de loonadministratie bewaard. Het gevolg hiervan is dat op het loon van de betreffende werknemers het anoniementarief van toepassing is. Het gaat om (…) 3.1.3 Brutering De inhoudingsplichtige zal de nageheven bedragen niet op de werknemers verhalen. Dit betekent dat deze bedragen een nieuw loonbestanddeel vormen in het jaar 2002 Hierover hef ik, met toepassing van het anoniementarief na volgens de onderstaande berekening. Jaar Netto Loon Fiscaal loon Loonbelasting/premie volksverzekeringen 1998 30.614 63.779 33.165 1999 319.566 665.741 346.196 2000 134.202 279.587 145.385 TOTAAL 524.746 (…) 4 Overzicht correctie 4.1 Loonbelasting/premie volksverzekeringen Correctie 1998 1999 2000 TOTAAL Correctie 3.1.1 860 484.219 94.746 579.825 Correctie 3.1.2 30.614 319.566 134.202 484.382 Correctie 3.1.3 33.165 346.196 145.385 524.746 Totaal 64.639 1.149.981 374.333 1.588.953 (of EUR 721.035) (…) 6 Boeten (…) 6.1.1 Tijdvakken aanvangend op of na 1 januari 1998 (…) - Uit het verweer dat de inhoudingsplichtige heeft gevoerd, blijkt dat hij wist, althans redelijkerwijs kon weten, dat er voor een te laag bedrag aangifte is gedaan. Inhoudingsplichtige heeft echter geen actie ondernomen dit recht te zetten. Er is daarom sprake van grove schuld. - Het is algemeen bekend dat de bovenbedoelde uitbetalingen/loonbestanddelen in de heffing moeten worden betrokken. De inhoudingsplichtige heeft over deze bedragen te weinig loonbelasting en premie volksverzekeringen ingehouden en afgedragen. Daarom is er sprake van grove schuld. - Van de inhoudingsplichtige mocht worden verwacht dat hij zich zou overtuigen van de fiscale aanvaardbaarheid van de bovenbedoelde feiten. Hij heeft dit kennelijk nagelaten. Daarom is er sprake grove schuld.” 2.4. Met dagtekening 25 september 2002 is aan belanghebbende de in geding zijnde naheffingsaanslag opgelegd. De uitspraak op bezwaar - waarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd werd - is gedagtekend 21 februari 2003. In zijn verweerschrift concludeert de inspecteur dat van 6 werknemers - wier loon in de naheffingsaanslag is betrokken - gesteld kan worden dat belanghebbende te goeder trouw kon menen dat zij aan hun identificatieverplichting hadden voldaan. Deze conclusie leidt er - aldus de inspecteur - toe dat de naheffingsaanslag op ƒ 1.402.956 dient te worden vastgesteld. In zijn pleitnota concludeert de inspecteur dat het over 1999 geconstateerde afdrachtverschil ad ƒ 261.531 (zie het onder 2.3 genoemde controlerapport onderdeel 3.1.1) verklaard is door de suppletieaangiften ten bedrage van ƒ 222.688 (zie onder 2.2), zodat de naheffingsaanslag met ƒ 261.531 moet worden verminderd tot ƒ 1.141.425. 3. Geschil In geschil is: - of belanghebbende ontvankelijk is in zijn beroep, - of het anoniementarief van toepassing is, - of de bewijslast moet worden omgekeerd, - of het uitgekeerde loon moet worden gebruteerd, - of de eindheffingregeling van toepassing is, en - of de boete te hoog is. 4. Standpunten van partijen 4.1. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken. Ter zitting is daaraan het volgende toegevoegd. 4.2. Namens belanghebbende: Belanghebbende heeft niet eerder dan 19 of 20 mei 2003 ervan kennisgenomen dat uitspraak was gedaan op het bezwaar. De naheffingsaanslag is terecht voor zover deze betrekking heeft op belasting die wel is ingehouden, maar niet afgedragen. De boete is te hoog. Ik betwist dat de sofi-verklaring van D vervalst is, althans dat zichtbaar is dat deze is vervalst. Ik betwist dat belanghebbende kon zien dat de identiteitsbewijzen vals waren, maar ik kan u niet zeggen waarom ik dat betwist. Ik bestrijd alles. Voor 2001 noemde artikel 52 Awr de loonadministratie niet als bestanddeel van de administratie. De relatie tussen belanghebbende en zijn boekhouder was niet optimaal, daarom was een grote suppletie noodzakelijk. Op basis van de administratie van belanghebbende was het mogelijk de nageheven belasting te verhalen op de werknemers. Ik weet niet of daartoe pogingen zijn gedaan. 4.3. Namens de inspecteur: Belanghebbende heeft mij telefonisch meegedeeld dat E geen gemachtigde meer was. Hij heeft toen niet gezegd dat er een nieuwe gemachtigde was of zou komen. De nieuwe gemachtigde heeft mij meegedeeld gemachtigde te zijn, maar hij heeft geen machtiging overgelegd. Ik heb ook niet om een machtiging gevraagd. Daarom is de uitspraak op bezwaar naar belanghebbende zelf gezonden. Ik betwist dat belanghebbende niet eerder dan 19 of 20 mei 2003 ervan heeft kennisgenomen dat uitspraak was gedaan op het bezwaar. De uitspraak is niet aangetekend verzonden. Het in het rapport vermelde afdrachtverschil is hetzelfde als waarop de suppletieaangiften betrekking hebben. De naheffingsaanslag is gebaseerd op het rapport uit 2002. Daarbij is al rekening gehouden met de omstandigheid dat sommige vervalsingen door belanghebbende niet als zodanig herkenbaar waren. Voor zover aan de hand van openbare kenmerken te zien was dat het om vervalsingen ging, is het belanghebbende aangerekend. Die openbare kenmerken zijn te kennen uit bijvoorbeeld folders. Die folders worden niet door de Belastingdienst verstrekt. Waar het gaat om vervalste sofi-verklaringen, zijn die uiteraard niet door de Belastingdienst afgegeven. Dat is bijvoorbeeld het geval bij D. Die had overigens ook geen identiteitsbewijs overgelegd. Ik weet niet waarom bij hem in 1998 niet is gecorrigeerd. Voor zover suppletieaangiften zijn gedaan na de aankondiging van het boekenonderzoek, is geen sprake van een vrijwillige verbetering. Eindheffing naar het anoniementarief is mogelijk. Er is geen verzoek gedaan eindheffing achterwege te laten. Verhaal van de nageheven belasting was bij voorbaat onmogelijk gemaakt. Daarom is direct gebruteerd. Bovendien heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij pas later dan bij de loonbetaling van verhaal heeft afgezien. 5. Beoordeling van het geschil Ontvankelijkheid beroep 5.1.1. Belanghebbende stelt dat hij de uitspraak op bezwaar niet eerder dan op 19 of 20 mei 2003 heeft ontvangen en dat zijn gemachtigde toen per omgaande een pro forma beroepschrift heeft ingediend. De inspecteur stelt dienaangaande dat mr. E (als advocaat verbonden aan het kantoor F) die namens belanghebbende bezwaar had gemaakt, hem telefonisch had meegedeeld geen gemachtigde van belanghebbende meer te zijn, dat een medewerker van de huidige gemachtigde hem op 20 februari 2003 had meegedeeld gemachtigde van belanghebbende te zijn, dat hem dienaangaande geen machtiging was toegezonden en dat de uitspraak op het bezwaarschrift op 21 februari 2003 aan het huisadres van belanghebbende is gezonden. 5.1.2. In zijn uitspraak van 21 februari 2003 stelt de inspecteur dat hij op basis van de verklaring van de nieuwe adviseur, nader aangeduid als het kantoor van de huidige gemachtigde, heeft aangenomen dat belanghebbende afzag van het horen. Kennelijk heeft de inspecteur aangenomen dat dat kantoor namens belanghebbende bindende verklaringen kon afleggen. Door enkel de uitspraak aan belanghebbende te zenden, heeft de inspecteur gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof acht belanghebbende daarom ontvankelijk in zijn beroep. Afdrachtverschillen 5.2. Voor zover de naheffingsaanslag betrekking heeft op de afdrachtverschillen (zie onderdeel 3.1.1 uit het controlerapport van 24 juni 2002) heeft belanghebbende zijn daartegen in zijn pleitnota aangevoerde grieven ter zitting ingetrokken. Toepassing anoniementarief 5.3. Belanghebbende stelt dat in de onderhavige jaren op hem niet de plicht rustte van de werknemers opgave te verlangen van hun sofi-nummer, de identiteit van de werknemers vast te stellen en in de administratie het desbetreffende sofi-nummer, een afschrift van het identificatiedocument en de aard en het nummer van het identificatiedocument op te nemen. Naar het oordeel van het Hof rustte deze verplichting wel op belanghebbende, en wel op grond van artikel 28 van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet), artikel 23 en artikel 23a van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990. 5.4.1. Niet in geschil is: - dat de personen waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft (en die genoemd worden in onderdeel 3.1.2 van het rapport van 24 juni 2002) gedurende het naheffingstijdvak bij belanghebbende in dienst waren; - dat als het anoniementarief niet van toepassing is belanghebbende conform de wettelijke bepalingen loonheffing heeft ingehouden en afgedragen (zodat de naheffingsaanslag in zoverre ten onrechte is opgelegd). 5.4.2. Ingeval een werknemer zijn naam, adres of woonplaats niet aan de inhoudingsplichtige heeft verstrekt, de identiteit van de werknemer niet is vastgesteld en opgenomen in de loonadministratie overeenkomstig artikel 28, eerste lid, onderdeel f, van de Wet, alsmede ingeval de werknemer ter zake onjuiste gegevens heeft verstrekt en de inhoudingsplichtige dit weet of redelijkerwijs moet weten bedraagt de belasting 60 percent van het loon. In onderdeel f van genoemd artikel is bepaald dat de inhoudingsplichtige verplicht is de identiteit vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht (Stb. 1993, 660), verder het WID-document, alsmede dat hij de aard, het nummer en een afschrift daarvan in de loonadministratie dient op te nemen. Naar het oordeel van het Hof houdt bovenstaande regelgeving tevens in dat het anoniementarief van toepassing op het loon van een werknemer indien met betrekking tot die werknemer de enige tekortkoming in de loonadministratie er uit bestaat dat een conform artikel 23, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling (tekst 2000) ingevulde en ondertekende loonbelastingverklaring ontbreekt. 5.4.3. In het verweerschrift geeft de inspecteur een overzicht van de werknemers op wier loon hij het anoniementarief heeft toegepast. De inspecteur stelt in zijn verweerschrift dat het werknemers betreft: - I: waarvan belanghebbende de identiteit niet aan de hand van een WID-document heeft vastgesteld, - II: waarvan belanghebbende een loonbelastingverklaring heeft ontvangen die niet ondertekend was of niet volledig ingevuld was, dan wel waarvan een loonbelastingverklaring ontbrak; - III: waarvan belanghebbende de identiteit niet met behulp van een geldig WID-document heeft bepaald én hij de ongeldigheid of vervalsing kende dan wel had moeten kennen. De stukken waarop de inspecteur zijn stellingen baseert behoren tot het procesdossier. Na bestudering van die stukken is het Hof van oordeel dat met betrekking tot de categoriën I en II de inspecteur - gelet op de gedingstukken en dan met name de als bijlage 7 geduide kopieën - aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van de door hem genoemde tekortkomingen zodat de administratie niet voorzag in een toereikende en controleerbare vastlegging van de in artikel 26b van de Wet genoemde gegevens. Dit betekent dat aan de voorwaarden voor het toepassen van het anoniementarief is voldaan. In zoverre is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. 5.5.1. Belanghebbende stelt dat de werknemers beschikten over een sofi-nummer dat hen door de Belastingdienst was verstrekt. De Belastingdienst zal zich, aldus belanghebbende, voor de afgifte hebben overtuigd van de geldigheid van de aan haar overgelegde documenten. Voorts wijst belanghebbende erop dat de inspecteur stelt dat het in de loonadministratie opgenomen sofi-nummer van de werknemers D en G vals is, maar dat ten aanzien van het jaar 1998, toen zij ook al in dienst waren, geen correctie wordt voorgesteld. Belanghebbende stelt voorts dat hij - anders dan de bestreden uitspraak vermeldt - de onderhavige werknemers steeds heeft verzocht de originele identiteitsbewijzen over te leggen, dat hij aan de hand daarvan de identiteit van de desbetreffende medewerkers heeft vastgesteld en dat hij een door de werknemers meegebrachte kopie van het identiteitsbewijs in de administratie heeft bewaard. 5.5.2. De hiervoor onder 5.4.1 vermelde grieven kunnen belanghebbende niet baten, nu de inspecteur de naheffingsaanslag erop heeft gebaseerd dat van de desbetreffende werknemers geen kopie van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en/of geen volledig ingevulde en ondertekende loonbelastingverklaring in de loonadministratie aanwezig was. Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat de in geding zijnde naheffingsaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, nu de inspecteur over het jaar 1998 bij de werknemers D en G niet heeft nageheven, heeft belanghebbende bij zijn klacht geen belang. Het enkele feit dat de inspecteur in deze niet heeft nageheven wettigt niet enig in rechte te honoreren vertrouwen dat zulks ook voor latere jaren achterwege zou blijven. 5.6.1. Met betrekking tot de categorie III geldt het volgende. Naar het oordeel van het Hof is slechts sprake van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht indien dat document echt en onvervalst is en voorts de geldigheidsduur ervan niet is verstreken. Dat brengt mee dat ten aanzien van werknemers die geen echt en onvervalst identificatiebewijs overleggen, het anoniementarief van toepassing is. Naar het oordeel van het Hof kan bij naheffing van de inhoudingsplichtige het anoniementarief echter niet toegepast worden ingeval de werknemer een vervalst document heeft overgelegd, maar de inhoudingsplichtige niet wist en ook niet had behoren te weten dat het vervalst was. Ten aanzien van zes werknemers uit deze categorie stelt de inspecteur zich in zijn verweerschrift (onderdeel 6.2.4 slot) op het standpunt dat het belanghebbende niet valt te verwijten dat hij niet heeft onderkend dat het identiteitsbewijs vals of vervalst was. De inspecteur concludeert dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd voor zover zij betrekking heeft op deze werknemers. Het Hof sluit zich daarbij aan. Zulks heeft geleid tot een nadere berekening van het verschuldigde bedrag in de pleitnota van de inspecteur, genoemd onder subsidiair, respectievelijk meer subsidiair. 5.6.2. Belanghebbende heeft er op gewezen dat het verweerschrift (blz. 3) vermeldt dat bij H sprake is van een niet-verwijtbaar vals ID-document, maar dat H niet is vermeld in de lijst van werknemers ten aanzien waarvan de inspecteur concludeert tot vermindering van de naheffingsaanslag. Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur - gelet op zijn uitlating op dit punt - niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van H het anoniementarief van toepassing is. De naheffing ter zake van H is dan ook onterecht. De naheffingsaanslag moet worden verminderd met de op Toraman betrekking hebbende belasting. Uit het overzicht op blz 3 en 4 van het verweerschrift volgt dat deze vermindering uitkomt op (? 1.089 + ? 8.366 =) ? 9.455, vermeerderd met 108,33% (= brutering; zie onderdeel 3.1.3 van het in rechtsoverweging 2.4 aangehaalde rapport), ofwel ? 10.243, dus in totaal ? 19.698. 5.6.3. Belanghebbende stelt dat hij niet de plicht heeft de echtheid te onderzoeken van de door werknemers overgelegde identiteitsbewijzen en opgaven van sofi-nummers. Voorts stelt hij zich op het standpunt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, belanghebbende, redelijkerwijs moest weten dat de overgelegde identiteitsbewijzen vals zijn. Ten slotte stelt belanghebbende dat - anders dan de inspecteur stelt - de handtekening op het paspoort van I niet wezenlijk verschilt van de handtekening op diens loonbelasting-verklaring. 5.6.4. De inspecteur stelt dat van een aantal werknemers in de loonadministratie van belanghebbende weliswaar kopieën van op identiteitsbewijzen gelijkende documenten zijn aangetroffen, maar dat deze identiteitsbewijzen vals of vervalst waren. Zijns inziens betrof het ‘ook voor de leek duidelijke vervalsingen’. De inspecteur noemt als duidelijke vervalsingen: opgeplakte stickers, handtekeningen die afwijken van de handtekening op de loonbelastingverklaring, handtekeningen die niet lijken op de naam van de werknemer en een dubbele handtekening op een identiteitsbewijs. Belanghebbende heeft - zo begrijpt het Hof - gesteld dat hij niet wist en redelijkerwijs niet kon weten dat de desbetreffende identiteitsbewijzen vals of vervalst waren. 5.6.5. De stukken waarop de inspecteur zijn stelling dat sprake is van ‘vervalsingen’ baseert, behoren tot het procesdossier. Na bestudering van die stukken acht het Hof aannemelijk dat - de betreffende werknemer zijn eigen naam, adres of woonplaats niet heeft verstrekt, dan wel onjuiste gegevens daaromtrent heeft verstrekt en belanghebbende de onjuistheid daarvan kende of had moeten kennen; of - de betreffende werknemer destijds een identiteitsdocument heeft overgelegd dat ongeldig was, vervalst was of niet op hem betrekking had en belanghebbende dat wist of had moeten weten. Naar het oordeel van het Hof is met betrekking tot deze werknemers het anoniementarief terecht toegepast. 5.6.6. Ten aanzien van I heeft de inspecteur onweersproken gesteld dat in de loonadministratie geen kopie is opgenomen van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Reeds om deze reden is ten aanzien van I terecht het anoniementarief toegepast. Niet van belang is of de handtekening op zijn (Turkse) paspoort wezenlijk verschilt van de handtekening op zijn loonbelastingverklaring. Verzwaarde bewijslast 5.7. De inspecteur heeft gesteld dat de tekortkomingen met betrekking tot de afdracht in 1999 en het niet juist vaststellen van de identiteit van de werknemers moeten leiden tot verwerping van de loonadministratie. De inspecteur heeft aan deze stelling geen nadere consequenties verbonden, integendeel: op basis van de administratie heeft de inspecteur het bedrag van de te lage afdracht berekend. Met betrekking tot de vaststelling van de identiteit heeft belanghebbende betwist dat hij onjuist heeft gehandeld met betrekking tot het vaststellen van de identiteit van zijn werknemers. Nu de inspecteur voorts gedetailleerd heeft aangegeven tot welke bedragen de naheffingsaanslag verminderd moet worden, eventueel ambtshalve, zal het Hof aan deze stelling van de inspecteur geen gevolgen verbinden met betrekking tot de bewijslast omtrent de hoogte van de na te heffen bedragen. Brutering en eindheffingregeling 5.8. Bij het berekenen van de in geschil zijnde naheffingsaanslag heeft de inspecteur de niet verhaalde loonbelasting aangemerkt als loonbestanddeel over de jaren 1998, 1999 en 2000. De inspecteur heeft derhalve zogenaamd direct gebruteerd. Uit onderdeel 6.2.6 van het verweerschrift leidt het Hof af dat de inspecteur zijn beslissing om directe brutering toe te passen gebaseerd heeft op artikel 31, vierde lid, eerste volzin, van de Wet. Belanghebbende betwist - zo begrijpt het Hof - dat de uitbetaalde bedragen als nettoloon moeten worden aangemerkt en dat de inspecteur daarom bij de berekening van de naheffingsaanslag ten onrechte direct heeft gebruteerd. Naar het oordeel van het Hof rust op belanghebbende - gelet op artikel 31, vierde lid, eerste volzin, van de Wet - de bewijslast dat hij pas later de belasting en premie voor zijn rekening genomen heeft. Nu belanghebbende niet in dat bewijs is geslaagd heeft de inspecteur bij het berekenen van de in geschil zijnde naheffingsaanslag de zogenaamde directe brutering terecht toegepast. Suppletieaangifte 5.9. Voor zover belanghebbende stelt dat de door zijn voormalige boekhouder gedane “suppletieaangifte” onjuist is, heeft hij daarbij geen belang, aangezien de inspecteur de hoogte van de naheffingsaanslag onafhankelijk van deze “suppletieaangifte” heeft berekend. Slotsom 5.10. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat de in de naheffingsaanslag begrepen enkelvoudige belasting en premie volksverzekeringen moet worden verminderd als verwoord in het subsidiaire standpunt van de inspecteur, zoals dat in zijn pleitnota is opgenomen, en wel tot een bedrag van (? 55.640 + ? 773.010 + ? 312.775 =) ? 1.141.425. Dat bedrag wordt – zoals hiervoor onder 5.6.2 is overwogen – nog met ? 19.698 verminderd tot ? 1.121.727. Boete 5.11.1. Belanghebbende stelt dat ten aanzien van de afdrachtverschillen geen vergrijpboete kan worden opgelegd, althans voor het jaar 1998, toen het afdrachtverschil zeer klein was. Naar het oordeel van het Hof kan ingevolge artikel 67f van de Awr ook een vergrijpboete worden opgelegd indien het aan opzet of grove schuld van de inhoudingsplichtige is te wijten dat ingehouden loonbelasting en premie volksverzekeringen niet op aangifte is afgedragen. De omstandigheid dat het niet afgedragen bedrag in een bepaald jaar in verhouding tot de inhouden loonbelasting en premie volksverzekeringen gering is, staat er naar ’s Hofs oordeel op zichzelf niet aan in de weg een vergrijpboete op te leggen. 5.11.2. Voorts stelt belanghebbende dat de door zijn voormalige boekhouder ingediende suppletieaangiften moeten worden aangemerkt als een vrijwillige verbetering als bedoeld in artikel 67n van de Awr, zodat ter zake daarvan geen vergrijpboete kan worden opgelegd. De inspecteur heeft onweersproken gesteld dat toen de suppletieaangiften werden gedaan, aan belanghebbende reeds een boekenonderzoek was aangekondigd. Naar het oordeel van het Hof kon belanghebbende na die aankondiging redelijkerwijs vermoeden dat de inspecteur bij dat onderzoek met de onjuistheid en/of onvolledigheid van de aangiften bekend zou worden. Derhalve is geen sprake van een vrijwillige verbetering als bedoeld in artikel 67n van de Awr. 5.11.3. Het Hof acht aannemelijk dat het aan de grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de verschuldigde loonbelasting en premie volksverzekeringen niet is betaald. Een boete van 25% van de nageheven loonbelasting en premie volksverzekeringen is dan in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving en het toepasselijke beleid. Het Hof acht een boete van 25% van de nageheven belasting en premie, ofwel (25 % van ? 1.121.727 =) ? 280.431 in dit geval passend en geboden. 6. Proceskosten Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage van het Besluit opgenomen tarief op: 2 (proceshandelingen: beroepschrift en verschijnen ter zitting) ? 1,5 (wegingsfactor gewicht van de zaak) ? € 322, ofwel € 966. 7. Beslissing Het Hof: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak van de inspecteur; - vermindert de naheffingsaanslag tot ? 1.121.727 (€ 509.017,52); - vermindert de boete tot ƒ 280.431 (€ 127.254,03); - gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 232 aan belanghebbende te vergoeden, en - veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 966 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen. De uitspraak is vastgesteld op 7 april 2005 door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter, P.F. Goes en J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. G. Kreijns-Mostermans als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie ingesteld worden bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.