Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT4602

Datum uitspraak2005-04-14
Datum gepubliceerd2005-04-25
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers635/2004 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Klager is geen belanghebbende in de zin van artikel 49 WNA.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 14 april 2005 in de zaak onder rekestnummer 635/2004 NOT van: [appellant] wonende te [woonplaats], APPELLANT t e g e n [geïntimeerde], notaris te [plaats], GEïNTIMEERDE 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Door appellant, verder te noemen klager, is bij een op 14 mei 2004 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te ‘s-Gravenhage, verder te noemen de kamer, van 21 april 2004, waarbij zijn klacht tegen geïntimeerde, verder te noemen de notaris, ongegrond is verklaard. 1.2. Door de notaris is op 29 juni 2004 een verweerschrift – met bijlagen - bij het hof ingediend. 1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 10 februari 2005. Verschenen zijn klager en de notaris. Zij hebben beiden het woord gevoerd. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken. 3. De feiten Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in haar beslissing van 21 april 2004 heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat. 4. Beoordeling van de bestreden beslissing Het hof kan zich niet verenigen met de beslissing van de kamer, met uitzondering van de vaststelling van de feiten, en zal deze beslissing derhalve in zoverre vernietigen. 5. Het standpunt van klager 5.1. Klager verwijt de notaris kort en zakelijk weergegeven, het volgende. De notaris heeft onzorgvuldig gehandeld bij het verstrekken van informatie bij diens brief van 13 december 2003 inzake de nalatenschap van mevrouw [S], hierna te noemen erflaatster. Dit houdt verband met het volgende. 5.2. De notaris heeft niets gedaan met de door klager verstrekte informatie, kort gezegd inhoudende dat hij, klager, door tweemaal plaatsvervulling, erfgenaam is van erflaatster voornoemd. Op die grond stelt klager recht te hebben op inzage in en kopie van erflaatsters testament. De notaris ontkent ten onrechte klagers belang bij het testament van erflaatster, terwijl klager zijn belang voldoende aangetoond meent te hebben. Tenslotte heeft de notaris ten onrechte aangenomen dat erflaatster wilsbekwaam was ten tijde van het opmaken van het testament. Klager stelt dit te kunnen aantonen met het bepalen van de correlatie tussen de overlijdensdata van familieleden van erflaatster en de data waarop zij haar negen testamenten heeft gemaakt. 5.3. In hoger beroep stelt klager dat de notaris ten onrechte heeft gesuggereerd dat het om technische redenen niet mogelijk zou zijn om de geestesgesteldheid van erflaatster te beoordelen. Voorts heeft de notaris in strijd gehandeld met artikel 21, leden 1 en 2, Wet op het Notarisambt, hierna WNA, door de door klager verlangde werkzaamheden niet te verrichten. 6. Het standpunt van de notaris 6.1. De notaris stelt serieus op alle verzoeken van klager te hebben gereageerd, echter niet met het door klager gewenste resultaat. 6.2. Zo heeft de notaris de door klager overgelegde kopieën bestudeerd, en op grond daarvan geconcludeerd dat klager bloedverwant is van erflaatster in de negende graad. Aangezien erflaatster vóór 1 januari 2003 is overleden is artikel 4:908 lid 1 BW (oud) van toepassing. De uitzondering van artikel 4:892 BW (oud) doet zich niet voor. Klager is derhalve geen wettelijk erfgenaam en dus geen belanghebbende in de zin van artikel 49 WNA. Klager heeft dan ook geen recht op inzage in het testament van erflaatster. De notaris stelt dat zijn geheimhoudingsplicht met zich mee brengt dat het hem niet vrij staat om een kopie af te geven aan klager. 6.3. Met betrekking tot de wilsonbekwaamheid van erflaatster stelt de notaris dat het klager vrij staat om in een civiele procedure het testament aan te vechten. 6.4. Met betrekking tot de in hoger beroep aangevoerde klachtonderdelen stelt de notaris dat hij nimmer inhoudelijk is ingegaan op de argumenten van klager op basis waarvan hij meent het testament te kunnen aanvechten. Een schending van artikel 21 WNA is volgens de notaris niet aan de orde nu het hem op grond van de artikelen 22 en 49 WNA niet vrijstaat om aan het verzoek van klager te voldoen. 7. De beoordeling 7.1. Het hof neemt, ten aanzien van het onderdeel van de klacht dat betrekking heeft op de vraag of klager belanghebbende is, de conclusie van de kamer over dat klager geen belanghebbende is. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond. Immers, ten tijde van erflaatsters overlijden op 17 december 2001 gold artikel 4:908 lid 1 BW, zodat bloedverwanten die de overledene verder dan de zesde graad in de zijlijn staan, niet erven. Aangezien klager – zoals de notaris met juistheid heeft vastgesteld – bloedverwant in de negende graad van erflaatster is, is te zijnen aanzien geen sprake van een erfgenaamschap volgens de wet. De invoering van het nieuwe erfrecht per 1 januari 2003 maakt dat – mede gelet op artikel 68a Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek – niet anders. Dat betekent dat klager aan artikel 49 WNA niet het recht kan ontlenen op inzage dan wel op een afschrift of uittreksel van het testament van erflaatster. De notaris heeft zich derhalve terecht op zijn geheimhoudingsplicht beroepen. 7.2. Het klachtonderdeel dat betrekking heeft op de geestesgesteldheid van erflaatster kan niet behandeld worden in een tuchtprocedure als deze. De vraag of erflaatster haar wil kon bepalen moet in een burgerlijke procedure aan de orde worden gesteld. Klager kan niet ontvangen worden in dit onderdeel van de klacht. 7.3. Met betrekking tot de klachtonderdelen inzake suggesties van de notaris dat het om technische redenen niet mogelijk zou zijn de geestesgesteldheid van klaagster te beoordelen en dat de notaris in strijd heeft gehandeld met artikel 21 WNA, overweegt het hof als volgt. Reeds omdat klager deze klachtonderdelen voor het eerst in hoger beroep naar voren heeft gebracht, behoeven zij geen nadere bespreking en behoort klager in zoverre in deze klachtonderdelen niet-ontvankelijk te worden verklaard. 7.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven. 7.5. Het hiervoor overwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing. 8. De beslissing Het hof: - vernietigt de bestreden beslissing behoudens voor wat betreft de daarin vervatte vaststelling van de feiten; - verklaart het onderdeel van de klacht zoals genoemd in 7.1. ongegrond; - verklaart klager niet ontvankelijk in zijn klacht zoals genoemd in de onderdelen 7.2. en 7.3. Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, A.L.G.A. Stille en P.J.N. van Os en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 14 april 2005. Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen ’s­Gravenhage Beslissing inzake de klacht onder nummer 03-33 van: [klager], hierna ook te noemen klager, wonende te [woonplaats], tegen [notaris], notaris te [plaats]. De procedure De Kamer heeft kennis genomen van: ? de klacht, met bijlagen, ingekomen op 4 september 2003, ? het antwoord van de notaris, met bijlagen, ? de repliek van klager, met bijlagen, ? de dupliek van de notaris. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 maart 2004. Daarbij waren aanwezig klager en de notaris, vergezeld van kandidaat-notaris mr [L] Van het verhandelde is proces-verbaal opgemaakt, met daaraan in afschrift gehecht het op de zitting door de notaris overgelegde overzicht van de stamboom van klager alsmede de pleitnotities van klager en de notaris. De feiten Naar aanleiding van het overlijden van mevrouw [S] (hierna te noemen: erflaatster) op 17 december 2001, heeft klager zich bij het kantoor van de notaris bij brief van 16 mei 2002 gemeld als erfgenaam. Bij brief van 19 juli 2002 heeft mr [L], als kandidaat-notaris werkzaam op het notariskantoor, aan klager medegedeeld, dat erflaatster bij testament, opgemaakt op 12 maart 1997 voor notaris mr. [K], is afgeweken van het wettelijk erfrecht en dat hij derhalve geen erfgenaam is in haar nalatenschap. Op 22 juli 2002 heeft klager volgens de notaris telefonisch contact gehad met de kandidaat-notaris. Hij heeft aangegeven het testament te willen aanvechten zonder de gronden aan te willen geven. De kandidaat-notaris heeft daarop een tweeledig algemeen advies gegeven. Bij brief van 11 december 2002 heeft klager om toezending van een kopie van het laatste testament van erflaatster verzocht. Bij brief van 13 december 2002 heeft de notaris als waarnemer van notaris [K] aan klager geschreven dat dit testament geen openbaar testament is, dat erflaatster bij testament is afgeweken van het wettelijk versterfrecht, dat klager op grond van het testament geen erfgenaam is van erflaatster en derhalve geen belanghebbende en dat het verzoek derhalve niet kon worden ingewilligd. Bij brief van 7 mei 2003 heeft klager nogmaals verzocht om toezending van een kopie van het testament onder overlegging van een aantal kopieën teneinde zijn familierechtelijke betrekking tot de erflaatster aan te tonen. Bij brief van 20 mei 2003 heeft de notaris uitgelegd wat een openbaar testament inhoudt en dat de notaris slechts bevoegd is aan belanghebbenden bij de akte kopieën en afschriften van akten af te geven. Voorts heeft de notaris nogmaals geschreven dat, aangezien erflaatster is afgeweken van het wettelijk versterfrecht, klager op grond van het testament geen erfgenaam is van erflaatster en tengevolge daarvan ook geen belanghebbende bij het testament, zodat het verzoek tot toezending van een kopie van het testament niet kan worden ingewilligd. De klacht De klacht houdt - kort samengevat -in dat de notaris niets heeft gedaan met de door klager verschafte informatie, dat de brief van 13 december 2002 van de notaris onjuist is en dat klager zijn belang bij toezending van een kopie van het testament voldoende heeft aangetoond. Klager heeft aangevoerd dat hij door twee maal plaatsvervulling de positie van neef van de erflaatster heeft geërfd: hij heeft de status van neef geërfd van zijn overgrootmoeder die een volle nicht was van de grootmoeder van erflaatster, die de plaats inneemt van deze grootmoeder. Aldus is klager bloedverwant in de vierde graad en mitsdien belanghebbende met recht op inzage in het testament. Klager wil inzage in het testament hebben, aangezien hij voornemens is het testament aan te vechten. Uit door hem verricht onderzoek blijkt – aldus klager – dat erflaatster ten tijde van de making van het testament niet compos mentis was. De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna ­voor zover nodig­ zal worden besproken. De beoordeling van de klacht Tijdens de behandeling heeft klager verklaard dat de essentie van de klacht luidt: 1. dat hij heeft aangetoond dat hij belanghebbende is, 2. dat het testament openbaar is en 3. dat de correlatie tussen de data van overlijden van erflaatsters familieleden en de making van haar negen testamenten erop wijst dat erflaatster niet compos mentis was ten tijde van het verlijden van het onderhavige (negende) testament. De Kamer overweegt als volgt: Ad punt 2: Klager heeft desgevraagd bij de behandeling verklaard dat hij zich kan verenigen met de uitleg die de notaris heeft gegeven over de betekenis van “openbaar”, te weten dat dit staat tegenover een geheim of besloten testament en niet betekent “publiek” en dat hij begrijpt dat de notaris een kopie of afschrift alleen aan een belanghebbende bij de bewuste akte kan afgeven. Hij stelt echter dat hij een belanghebbende is in voormelde zin. Ad punt 1: Op grond van artikel 49 van de Wet op het notarisambt mag de notaris geen grossen, afschriften of uittreksels uitgeven, noch inzage of mededelingen van de inhoud der akte doen dan aan partijen en rechtstreeks belanghebbenden. Onder rechtstreeks belanghebbenden wordt mede verstaan degenen die door een uiterste wilsbeschikking een erfrechtelijke aanspraak hebben verloren. De notaris heeft aangevoerd dat klager geen wettelijk erfgenaam is en dus geen belanghebbende in de zin dat hij recht heeft op inzage in het testament van erflaatster. Hij beroept zich op zijn geheimhoudingsplicht. Opgemerkt wordt dat, aangezien erflaatster is overleden op 17 december 2001 en derhalve voor één januari 2003, het oude erfrecht van toepassing is. Nu klager niet testamentair erfgenaam is, gaat het er om of hij wettelijk erfgenaam is. De erfopvolging bij versterf berust in de eerste plaats op de bloedverwantschap tussen de erflater en zijn erfgenamen. In sommige gevallen heeft de wet het erven bij plaatsvervulling toegelaten. Blijkens artikel 4:908 lid 1 BW(oud) strekt het erfrecht der bloedverwanten in de zijlinie zich niet verder uit dan tot de zesde graad. Verdere bloedverwanten erven niet bij versterf behoudens het bepaalde in artikel 4:892 BW(oud). Zoals door de notaris is aangevoerd, door klager niet is weersproken en ook blijkt uit het door de notaris ter zitting overgelegde overzicht van klagers stamboom, is klager bloedverwant van erflaatster in de negende graad. Nu niet is gebleken dat de uitzonderingsbepaling van artikel 4:892 BW(oud) zich voordoet, houdt het vorenstaande in dat klager niet uit eigen hoofde wettelijk erfgenaam is. Klager gaat uit van een verkeerde interpretatie van het begrip plaatsvervulling. In de rechte opgaande lijn, bezien vanuit de positie van erflater, vindt nimmer plaatsvervulling plaats (artikel 4:890 BW(oud)), terwijl plaatsvervulling in de zijlinie (artikel 4:891 BW(oud))voor de positie van klager niet relevant is. Zoals reeds boven overwogen is geen sprake van de uitzonderingsbepaling van artikel 4:892 BW(oud). De Kamer is dan ook van oordeel dat klager geen belanghebbende is. Ad punt 3: Voor zover de klacht betrekking heeft op de geestelijke gesteldheid van erflaatster ten tijde van het verlijden van dat testament, ligt het in deze procedure niet op de weg van de Kamer om daarover een oordeel te vellen. Klager voert hiertoe aan een door hem verricht statistisch onderzoek naar de correlatie tussen de tijdstippen waarop familieleden van erflaatster zijn overleden en het tijdstip waarop zij haar testamenten heeft gemaakt. Daarop kan hier niet nader worden ingegaan. De vraag of erflaatster haar wil kon bepalen dient in een burgerlijke procedure aan de orde gesteld en beoordeeld te worden. Conclusie: Nu geoordeeld is dat klager geen belanghebbende is, heeft de notaris niet onzorgvuldig gehandeld door met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht inzage in het testament dan wel afgifte van een kopie daarvan te weigeren. Evenmin is gebleken dat de notaris onvoldoende heeft gereageerd op de brieven en vragen van klager. Wel heeft de notaris toegegeven dat zijn standpunt in zijn brief van 13 december 2002 onjuist. In die brief heeft hij ten onrechte de status van belanghebbende beperkt tot de testamentaire erfgenamen. Nu de conclusie dat klager geen belanghebbende is, juist is, kan dit punt niet leiden tot gegrond verklaring van de klacht. Die brief is voorts verwarringwekkend ten aanzien van de mededeling dat het testament geen openbaar testament is. Dat is het wel, doch in de zin als door de notaris in zijn brief van 20 mei 2003 uiteengezet. Nu deze mogelijke verwarring tijdig door de notaris rechtgezet is, is zulks evenmin klachtwaardig. Het bovenstaande overziende wordt de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard. De beslissing De Kamer voornoemd: Verklaart de klacht ongegrond. Deze beslissing is gegeven door mrs R.J. Paris, voorzitter, R. van der Galiën, G.H.I.J. Hage, J. Hulsebosch en R.R.J.F.H. Muller, leden, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr E.G.H. Laurijssen, in het openbaar uitgesproken op 21 april 2004. Afschrift van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan de notaris en aan de klager gezonden. Binnen dertig dagen na de dagtekening van de begeleidende brief kunnen de notaris en de klager van deze beslissing in hoger beroep komen bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.