Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT4649

Datum uitspraak2005-04-26
Datum gepubliceerd2005-04-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers004595-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

"In een periode van 6 jaren hebben verdachte en medeverdachten zich schuldig gemaakt aan de diefstal van door politie, justitie en douane bij een vuilverwerkingsbedrijf ter vernietiging aangeboden sigaretten, soft- en harddrugs. Deze goederen werden vervolgens verhandeld dan wel aangewend voor eigen gebruik."


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Parketnummer: 004595-04 1 Partijen. Onderzoek van de zaak. In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen: [naam verdachte], geboren [geboortedatum] [adres], thans gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda, heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsvrouw, mr. Kranenburg, advocaat te Bergen op Zoom. 2 De tenlastelegging. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het wetboek van strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat 1. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks 1 januari 1998 tot en met 12 oktober 2004 te Roosendaal, in elk geval Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer partij(en) sigaretten en/of een partij van ongeveer 139.710, althans (een) (grote) hoeveelheid, XTC-pillen en/of een partij van ongeveer 50.000, althans een (grote) hoeveelheid, XTC-pillen en/of een partij van circa 3 a 4 kilo, althans een (grote) hoeveelheid, MDMA en/of een partij van circa 5,5 kilo, althans een (grote) hoeveelheid, heroïne en/of een of meer hoeveelhe(i)d(en) softdrugs en/of een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of een of meer andere goederen, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan Sita ReEnergy, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als als medewerker van Sita ReEnergy, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 12 oktober 2004 te Roosendaal, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer partij(en) sigaretten en/of een partij van ongeveer 139.710, althans (een) (grote) hoeveelheid, XTC-pillen en/of een partij van ongeveer 50.000, althans een (grote) hoeveelheid, XTC-pillen en/of een partij van circa 3 a 4 kilo, althans een (grote) hoeveelheid, MDMA en/of een partij van circa 5,5 kilo, althans een (grote) hoeveelheid, heroïne en/of een of meer hoeveelhe(i)d(en) softdrugs en/of een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of een of meer andere goederen, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan Sita ReEnergy, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s); tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 12 oktober 2004 te Roosendaal, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer partij(en) sigaretten en/of een partij van ongeveer 139.710, althans een (grote) hoeveelheid, XTC-pillen en/of een partij van ongeveer 50.000, althans een (grote) hoeveelheid, XTC-pillen en/of een partij van circa 3 a 4 kilo, althans een (grote) hoeveelheid, MDMA en/of een partij van circa 5,5 kilo, althans een (grote) hoeveelheid, heroïne en/of een of meer hoeveelhe(i)d(en) softdrugs en/of een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, waarop door de politie en/of de douane, op grond van de Strafwetgeving en/of Douanewetgeving en/of Belastingwetgeving, in elk geval krachtens de wet, beslag was gelegd, aan dat beslag heeft onttrokken; 2. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 12 oktober 2004 te Roosendaal, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een partij van ongeveer 50.000 en/of een partij van ongeveer 139.710, althans (telkens) een groot aantal, zogeheten XTC-pillen, bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine, in elk geval een middel vermeld op lijst 1 bij de Opiumwet en/of een partij van circa 3 a 4 kilo, althans een (grote) hoeveelheid, MDMA en/of een partij van circa 5,5 kilo, althans een (grote) hoeveelheid, heroïne en/of een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, zijnde MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine en/of heroïne en/of cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I; 3. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 12 oktober 2004 te Roosendaal, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer hoeveelhe(i)d(en) (van meer dan 30 gram) weed en/of hashish en/of hennep, zijnde weed en/of hashish en/of hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II; 4. hij op of omstreeks 13 oktober 2004 te Roosendaal, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer ongeveer 87 XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 5. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 12 oktober 2004 te Roosendaal, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie II en/of III, te weten een pistool, en/of de bijbehorende munitie van categorie II en/of III voorhanden heeft gehad; 3 De geldigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4 De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Hij kan dus in zijn vordering worden ontvangen. 6 Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7 De bewezenverklaring. 7.1 Vrijspraak en de gronden daarvoor. De rechtbank stelt vast dat het navolgende zich feitelijk op het terrein van SITA ReEnergy heeft afgespeeld. Door ambtenaren van politie, justitie en de douane werden goederen, onder meer verdovende middelen en sigaretten, ter vernietiging naar SITA ReEnergy gebracht. Deze goederen werden òf in de trechter van de verbrandingsoven (drugs) òf in de stortbunker ter vermenging met het huisvuil gegooid (sigaretten). De afspraak was dat de ambtenaren van politie en justitie de drugs zelf in de trechter gooiden, hetgeen feitelijk ook gebeurde. Vervolgens werden de goederen door medewerkers van SITA ReEnergy uit de trechter en stortbunker weggenomen. De stortbunker was vrij toegankelijk voor deze medewerkers, waardoor het niet moeilijk was om daar goederen weg te nemen, zij het dat op dat moment de grijper van de kraan niet gebruikt kon worden. Het uit de trechter halen van de goederen vergde een actieve handeling van één van de in de controlekamer aanwezige operators, die onder andere de grijpkraan bedienden. Zodra bekend werd dat een partij goederen ter vernietiging zou worden aangeboden, werd de trechter volgegooid, opdat deze goederen wat hoger zouden komen te liggen en daardoor makkelijker bereikbaar werden voor verdachten. De goederen werden vervolgens uit de trechter gehaald, soms al voordat de betreffende ambtenaar bij de controlekamer was aangekomen; soms nadat deze was vertrokken. Daarbij werd door degene die in de controlekamer was “weggekeken” bij het weghalen van goederen uit de trechter door verdachten. De op deze wijze buitgemaakte goederen werden doorverkocht dan wel aangewend voor eigen gebruik. De rechtbank ziet zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde voor de vraag gesteld of door vorengenoemde handelwijze sprake is geweest van verduistering uit hoofde van de persoonlijke dienstbetrekking dan wel of sprake is geweest van diefstal. Bij een bewezenverklaring van verduistering dient onder andere aan het bestanddeel “anders dan door misdrijf onder zich hebben” te worden voldaan. Voor “onder zich hebben” is nodig een toevertrouwen waaruit noodzakelijkerwijs voortvloeit dat verdachte het goed onder zich heeft. Gelet op het gegeven dat ambtenaren van politie en justitie de goederen zelf, in ieder geval ten aanzien van de drugs, in de trechter van de verbrandingsoven gooiden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat deze goederen aan de medewerkers van SITA ReEnergy waren toevertrouwd en dat zij daardoor de goederen onder zich hadden. Ten aanzien van de sigaretten, die niet rechtstreeks in de trechter werden gegooid, maar (tijdelijk) in bunkers werden opgeslagen om te worden vermengd met huisvuil, geldt evenmin dat deze aan de medewerkers werden toevertrouwd. Dat er een feitelijke machtsverhouding tot de goederen is, is immers niet steeds voldoende om “onder zich hebben” in de zin van artikel 321 van het wetboek van strafrecht aan te nemen. Nu aan het bestanddeel “anders dan door misdrijf onder zich hebben” niet is voldaan, wordt verdachte van de hem onder 1, primair, ten laste gelegde verduistering vrijgesproken. Verdachte wordt voorts voor het hem onder 5 ten laste gelegde vrijgesproken, aangezien uit het dossier en het verhandelde ter zitting niet voldoende duidelijk valt op te maken om welke categorie wapen en munitie het gaat. 7.2 Hetgeen bewezen is. Door het onderzoek ter terechtzitting is evenwel naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte 1, subsidiair, op tijdstippen in de periode van 1 januari 1998 tot en met 12 oktober 2004 te Roosendaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen partijen- sigaretten en een partij van ongeveer 139.710, XTC-pillen en een partij van circa 3 a 4 kilo, MDMA en een grote hoeveelheid, heroïne en hoeveelheden softdrugs en hoeveelheden cocaïne toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s); 2. op tijdstippen in de periode van 1 januari 1998 tot en met 12 oktober 2004 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd, een partij van ongeveer 50.000 en een partij van een groot aantal, zogeheten XTC-pillen, bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine, en een grote hoeveelheid MDMA en een grote hoeveelheid, heroïne zijnde MDMA en tenamfetamine (MDA) en Nethyl-MDA (MDEA) en methamfetamine en amfetamine en heroïne en cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I; 3. op tijdstippen in de periode van 1 januari 1998 tot en met 12 oktober 2004 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd, hoeveelheden van meer dan 30 gram- weed en/of hashish en/of hennep, zijnde weed en hashish en hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II; 4. op 13 oktober 2004 te Roosendaal, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 87 XTC-pillen, bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; Hetgeen onder 1, subsidiair en 2 tot en met 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8 Het bewijs. De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. 8.1 De bewijsmiddelen. 8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de verdediging van een aantal verdachten aangevoerd dat de aan SITA ReEnergy ter vernietiging aangeboden goederen gekwalificeerd kunnen worden als “res nullius”, aangezien van deze goederen afstand is gedaan en derhalve aan niemand toebehoren. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. De veronderstelling dat van de onderhavige goederen afstand is gedaan is op zichzelf niet onjuist. Van deze goederen is echter niet onvoorwaardelijk afstand gedaan. Voorwaarde was immers dat de goederen vernietigd dienden te worden. In die zin kan er dus geen sprake zijn van “res nullius” en wordt het verweer verworpen. Voorts blijkt uit de in het dossier voorhanden zijnde stukken en hetgeen ter terechtzitting is voorgevallen, dat door verdachten een aantal stoffen, waarvan het Openbaar Ministerie van mening is dat het verdovende middelen zijn, is weggenomen en verhandeld. Naar het oordeel van de rechtbank dient de vraag beantwoord te worden of deze stoffen daadwerkelijk verdovende middelen zijn. Ten aanzien van de volgende op de tenlastelegging voorkomende stoffen, overweegt de rechtbank het navolgende. - een partij van 139.710 pillen en 3 à 4 kilo poeder. Uit het dossier blijkt dat een partij van bovengenoemde grootte op 16 september 2004 door de politie Etten-Leur (paginanummer 4226 van het eindproces-verbaal) ter vernietiging aan SITA ReEnergy is aangeboden. Blijkens het dossier is deze partij afkomstig uit een grote drugszaak. Dat de pillen MDMA bevatten blijkt uit de in die zaak opgemaakte forensische rapportage (paginanummer 4305). Verdachte [naam verdachte] heeft op 14 oktober 2004 verklaard dat hij drie à vier weken daarvoor een partij bestaande uit ongeveer 150.000 pillen en drie of vier kilo poeder uit de trechter van de verbrandingsoven van SITA ReEnergy heeft gehaald. Deze pillen en poeder zouden volgens verdachte [naam verdachte] door de politie even daarvoor in de trechter zijn gegooid. Verdachte [naam verdachte] heeft voorts verklaard dat de bij hem thuis aangetroffen 87 pillen uit deze door hem weggenomen partij komt. Uit het NFI rapport blijkt dat deze 87 pillen MDMA bevatten (paginanummer 4221). Ten aanzien van het poeder is door verdachte [mededader] verklaard dat uit een van zijn afnemer gekregen test bleek dat het poeder MDMA zou bevatten. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat zowel de pillen als de poeder MDMA bevatten. - een partij van 50.000 pillen. De rechtbank stelt vast dat deze partij pillen, die door de politie ter vernietiging was aangeboden, door verdachte [mededader] uit de trechter van de verbrandingsoven van SITA ReEnergy is gehaald. Via verdachte [naam verdachte] is deze partij aan verdachte [mededader] geleverd. Deze [mededader] heeft de pillen vervolgens weten te verkopen aan een derde. Uit het dossier blijkt niet van een ontevreden afnemer van de pillen. Wat wel valt vast te stellen is dat een tweede partij pillen via dezelfde personen aan een derde is verkocht. Gelet op deze gang van zaken en op de uiterlijke verschijningsvorm van de pillen, staat voor de rechtbank vast dat deze partij een partij XTC-pillen, bevattende één van de stoffen zoals in de tenlastelegging genoemd, betrof. - cocaïne. De verdachten [naam verdachte] en [mededader] hebben ten overstaan van de politie verklaard dat zij een aantal keren hoeveelheden cocaïne uit de trechter van de verbrandingsoven hebben weggenomen. De verdachten gebruikten deze cocaïne zelf. Nu de verdachten dit meerdere keren hebben gedaan en daar kennelijk effect van ondervonden, gaat de rechtbank uit van hun eigen verklaringen dat het cocaïne betrof. - softdrugs. Uit het dossier kan voorts worden opgemaakt dat verdachte hoeveelheden softdrugs, die door de politie ter vernietiging waren aangeboden, uit de trechter van de verbrandingsoven heeft gehaald. Verdachte heeft deze softdrugs telkens verkocht, onder meer meerdere partijen aan één afnemer. Uit zijn verklaringen blijkt niet van enige klacht die verdachte ontvangen zou hebben van deze of een andere koper omtrent de softdrugs. Gelet op dit gegeven is de rechtbank van oordeel dat ook dit onderdeel bewezen kan worden verklaard. - heroïne. Verdachte is ten laste gelegd een hoeveelheid van circa 5,5 kilo heroïne te hebben weggenomen. De rechtbank is van oordeel dat dit bewezen kan worden verklaard op grond van het navolgende: ? uit het dossier blijkt dat verdachte [naam verdachte] aan verdachte [mededader] een rugtas met stoffen, waarvan verdachte [naam verdachte] vermoedde dat het heroïne betrof, heeft meegegeven. Verdachte [mededader] heeft deze stoffen vervolgens weer doorgegeven aan verdachte [mededader], aangezien deze een mogelijke afnemer had. Deze afnemer zou [mededader] heten. Verdachte [mededader] heeft verklaard dat hij de stoffen in augustus 2004 aan deze [mededader] heeft meegegeven. ? op 13 augustus 2004 is bij de regiopolitie Haaglanden een anonieme melding binnengekomen dat ene [mededader] [achternaam mededader] zou handelen in drugs. Voorts zou er 4 kilo heroïne bij de vader van [mededader] [achternaam mededader] liggen.(pagina 4423) ? Bij een doorzoeking in de woning van de vader van [mededader] [achternaam mededader] is in de schuur in het vriesvak van een koelkast een plastic boodschappentas met daarin diverse blokken en diverse zakken bruin poeder aangetroffen.(pagina 4426) ? Bij een zogenaamde kleurenreactietest bleek het vermoedelijk om heroïne te gaan.(pagina 4428) ? [mededader] [achternaam mededader] heeft op 15 augustus 2004 verklaard (pagina 4435) een sleutel van de woning van zijn vader te hebben en af en toe in diens woning te komen. ? Na geconfronteerd te zijn met de in de schuur van zijn woning aangetroffen heroïne heeft de vader van [mededader] [achternaam mededader] op 14 augustus 2004 verklaard (pagina 4446) dat de heroïne hem helemaal niets zegt. ? [get[getuige] heeft op 20 augustus 2004 verklaard (pagina 4629) dat de [vrouw meded[vrouw mededader]] de partner van [mededader] [achternaam mededader], aan haar had verteld dat de harddrugs die bij de vader van [mededader] [achternaam mededader] zijn gevonden niet van hem zijn, maar aan [mededader] [achternaam mededader] toebehoren. Mevrouw [vrouw mededader] heeft vervolgens aan mevrouw [getuige] verteld dat [mededader] [achternaam mededader] vijf kilogram heroïne in het huis van zijn vader heeft gebracht. [get[getuige] heeft voorts op 24 augustus 2004 verklaard (pagina’s 4760 en 4761) dat [mededader] [achternaam mededader] haar op 11 augustus 2004 vroeg of hij een doos bij haar thuis mocht wegzetten. Zij heeft dat toegestaan. Vervolgens heeft mevrouw [getuige] in de doos gekeken en gezien dat er kennelijk verdovende middelen in zaten. Zij heeft [mededader] [achternaam mededader] te kennen gegeven dat hij de doos meteen weer moest meenemen, hetgeen hij ook heeft gedaan. Op 12 augustus 2004 heeft mevrouw [getuige] [mededader] [achternaam mededader] tegen zijn partner horen zeggen dat hij dat spul, dat “Her”, moest wegbrengen. [mededader] [achternaam mededader] zei dat hij nog drugs had en dat dat “Her” heroïne betrof. Verder heeft mevrouw [getuige] [mededader] [achternaam mededader] horen vertellen dat hij de heroïne goedkoop had gekocht. ? Uit het proces-verbaal van politie Haaglanden, Bureau Recherche Expertise Wapens, Explosieven en Narcotica, d.d. 17 augustus 2004, blijkt dat de bij de doorzoeking aangetroffen plastic boodschappentas een doorzichtige zak met brokken met een gewicht van 477,7 gram en een gripzak met beige brokken en poeder met een gewicht van 465,9 gram bevatte. Deze hoeveelheden zijn bemonsterd en voorzien van de nummers GL176003 en GL176004. In de plastic boodschappentas werd daarnaast een drietal zakken met brokken en poeder aangetroffen. De zakken hadden een gewicht van 1485,9 gram, 1842,2 gram en 1016 gram. De rechtbank stelt vast dat de totale hoeveelheid brokken en poeder in deze boodschappentas een gewicht heeft van ongeveer 5,5 kilo. (pagina 4557) ? Het Nederlands Forensisch Instituut heeft de monsters met nummers GL176003 en GL176004 onderzocht. Geconcludeerd werd dat deze monsters heroïne bevatten. ? De rest van het geteste poeder bleek geen heroïne te zijn. Daarom gaat de rechtbank bij de bewezenverklaring uit van een hoeveelheid heroïne van ruim 900 gram. Naast de vraag of de in de tenlastelegging genoemde stoffen daadwerkelijk verdovende middelen betroffen, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of er sprake is geweest van medeplegen. De rechtbank is bij de beantwoording van deze vraag uitgegaan van een actief aandeel bij de wegnemingshandeling. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank het volgooien van de trechter van de verbrandingsoven, het wegkijken en het versjouwen van de weggenomen goederen meteen na de wegnemingshandeling in combinatie met het delen in de opbrengst van de verkoop van de weggenomen goederen zijn. Daar waar het vorenstaande van toepassing is, is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, op grond waarvan de rechtbank het medeplegen bewezen heeft verklaard. 9 De strafbaarheid van het bewezene. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven op: 1, subsidiair. Diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd. 2. tot 17 maart 2003: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd (oud). vanaf 17 maart 2003: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. 3. tot 17 maart 2003: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd (oud). vanaf 17 maart 2003: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. 4. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod. 10 De strafbaarheid van verdachte. Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen. 11 De straffen en maatregelen. 11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf. Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen. 11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 7 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Bij de bepaling van de hoogte van deze eis heeft de officier van justitie aansluiting gezocht bij de richtlijnen die het openbaar ministerie volgt bij het opleggen van straffen aan producenten van harddrugs. Daartoe is in dit geval alle reden, aldus de officier van justitie, omdat door toedoen van verdachte grote partijen harddrugs opnieuw op de markt kwamen. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte en zijn mededaders zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige feiten. Hoewel het tamelijk onschuldig is begonnen met het wegnemen van goederen waarvan het vernietigen zonde leek, zijn de grenzen van de verdachten steeds verder opgeschoven, eerst naar sigaretten en softdrugs om ten slotte met harddrugs te eindigen. Op de werkvloer was daarbij een cultuur ontstaan waarin men elkaar niet aansprak op ieders verantwoordelijkheid, maar waarbij het door veel werknemers normaal werd gevonden om goederen mee naar huis te nemen. In dit verband spreekt de rechtbank haar verbazing uit over de amateuristische wijze waarop de in beslaggenomen drugs ter vernietiging werden aangeboden. Uit het dossier is gebleken dat er noch aan de zijde van SITA noch aan de zijde van politie en justitie een risico-inventarisatie was gemaakt van deze procedure. Evenmin bestond er een (daarop gebaseerd) protocol waarin beschreven wordt op welke wijze de drugs vernietigd dienden te worden. Illustratief hiervoor is hetgeen getuige [naam getuige] bij de RC heeft verklaard over de wijze waarop de aangeboden drugs werden gewogen. Hierdoor bestond er geen controle op het gewicht van de drugs die ter vernietiging werden aangeboden. Dit alles laat uiteraard de eigen verantwoordelijkheid van de verdachten onverlet. De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat hiermee geen rekening gehouden. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf, gelet op de ernst van de feiten, onvermijdelijk is. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij hetgeen voor de handel in harddrugs pleegt te worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank zich in zijn algemeenheid laten leiden door de rol die de verschillende verdachten in het geheel hebben gespeeld (initiator of meeloper) en de al dan niet actieve betrokkenheid bij het verhandelen van de drugs. Daarnaast heeft de rechtbank in haar overwegingen betrokken dat ook verdachten nou niet bepaald als professionele handelaren kunnen worden beschouwd, met de drugs hebben lopen leuren en de drugs ver onder de marktprijs hebben verkocht. Ten slotte speelt mee dat de verdachten óf geen óf slechts een zeer gering strafblad hebben. Concreet betekent dit dat aan verdachte [naam verdachte], die naar het oordeel van de rechtbank de leidende en initiërende rol heeft gespeeld, een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren wordt opgelegd. De rechtbank heeft daarbij geen ruimte gezien rekening te houden met hetgeen in het rapport van Novadic/Kentron wordt opgemerkt t.a.v. de verslavingsproblematiek van verdachte. Dit zou immers betekenen dat aan verdachte slechts een gevangenisstraf van maximaal drie jaren, waarvan een deel voorwaardelijk, zou kunnen worden opgelegd. Daarvoor zijn evenwel de feiten te ernstig. 12 De overwegingen omtrent het beslag. 12.1 De overwegingen omtrent de onttrekking aan het verkeer. De volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen: I.IV.1.1. 179 gram hennep in plastic boodschappentas; I.IV.1.2. 87,5 pillen, gebroken wit, met indruk “dolfijn”, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat Deze voorwerpen geheel door middel van de bewezen verklaarde feiten 2 en 3 zijn verkregen. Voorts zijn deze voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. 12.2 De overwegingen omtrent de verbeurdverklaring. Het volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp: een geldbedrag van 9500 euro, is vatbaar voor verbeurdverklaring. Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat verdachte dit geld geheel door middel van de bewezen verklaarde feiten 2 en 3 heeft verkregen. 12.3 De overwegingen omtrent de teruggave aan verdachte. De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen voorwerpen: I.II.2.1. afgesloten geldkistje, kleur groen; I.III.3.1. afgesloten geldkistje, kleur wit; I.II.1.1. PC kast, merk HPC; I.I.5.1. lap-top, merk Packard Bell I.IV.2.3. 3 kerosine lampen, merk Coleman, aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen. 13 De toepasselijke wetsartikelen. De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 91, 310 en 311 van het wetboek van strafrecht en de artikelen 2(oud), 2, 3(oud), 3, 10(oud), 10, 11, 13 en 14 van de Opiumwet. 14 De beslissing. RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt. Zij verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1, primair en 5 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7.2 is omschreven. Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, subsidiair en 2 tot en met 4 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Zij verklaart het bewezen verklaarde strafbaar. Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 9 vermelde strafbare feiten. Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar. Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER JAREN. Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf. Zij verklaart aan het verkeer onttrokken de onder 12.1 omschreven voorwerpen. Zij verklaart verbeurd het onder 12.2 omschreven voorwerp. Zij gelast de teruggave aan verdachte van de onder 12.3 omschreven voorwerpen. Dit vonnis is gewezen door mr. Janssen, voorzitter, mr. Luijks en mr. Breeman, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Tafazzul en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 april 2005, zijnde mr. Luijks buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.