Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT4724

Datum uitspraak2005-04-27
Datum gepubliceerd2005-04-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200407176/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 16 februari 2004 heeft de gemeenteraad van Enschede, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 2 februari 2004, het bestemmingsplan "Roombeek" vastgesteld.


Uitspraak

200407176/1. Datum uitspraak: 27 april 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend dan wel kantoor houdend te [plaats], en het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 16 februari 2004 heeft de gemeenteraad van Enschede, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 2 februari 2004, het bestemmingsplan "Roombeek" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 29 juni 2004, no. RWB/2004/834, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 25 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2004, beroep ingesteld. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad van Enschede. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. van Maurik, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Voorts is ter zitting de gemeenteraad van Enschede, vertegenwoordigd door drs. T.J. Kooistra en drs. E.R. Smits, ambtenaren van de gemeente, gehoord. Appellanten zijn, zonder kennisgeving, niet verschenen. 2.    Overwegingen Toetsingskader 2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. Standpunt appellanten 2.2.    Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden  -W-" dat voorziet in de bouw van een appartementencomplex aan de Lasondersingel 31-33. 2.2.1.    Appellanten stellen daartoe dat het gebouw grenst aan het tracé van de Hoogwaardige Openbaar Vervoerlijn (hierna te noemen: de HOV) waarbij in het kader van de geluidsbelasting ten onrechte is uitgegaan van een maximumsnelheid van 30 km/u. Voorts kan volgens appellanten niet voldaan worden aan de parkeernormen. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt past de bouwmassa van het appartementencomplex niet bij de omgeving en er bestaat geen behoefte aan hoogbouw op deze locatie, aldus appellanten. Voorts is volgens hen ten onrechte geen hoorzitting gehouden over het voorgenomen bouwplan. In het bijzonder vrezen appellanten een aantasting van hun woon- en leefklimaat en veiligheid en voorzien zij problemen met het grondwaterpeil in verband met de aan te leggen parkeergarage. Ten slotte vrezen zij schade aan hun eigendommen alsmede waardedaling van het pand [locatie 1] en van andere panden in de directe omgeving. Het bestreden besluit 2.3.    Verweerder heeft het bestemmingsplan niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en heeft het goedgekeurd met uitzondering van enkele planvoorschriften. Verweerder stelt dat het gebied Enschede-Noord grotendeels is aangemerkt als 30 kilometer zone, zodat ook voor de HOV kan worden uitgegaan van deze maximumsnelheid. Nu naast de bouw van een parkeergarage bij de inrichting van het openbaar gebied rekening zal worden gehouden met de benodigde voorziening in de resterende parkeerbehoefte, ziet verweerder geen aanleiding voor de vrees dat sprake zal zijn van een onaanvaardbare parkeerdruk. Ten aanzien van de te bouwen parkeergarage stelt hij dat gezien de kleinschaligheid van het bouwwerk geen belangrijke veranderingen in de grondwatersituatie te verwachten zijn. Wel zal de gemeenteraad zorg moeten dragen voor adequate drainagevoorzieningen. Voorts is hij van mening dat, gelet op het behoud van de voorbouw van het voormalige gebouw aan de Lasondersingel 31-33 vanuit cultuurhistorisch oogpunt tezamen met een aanpassing van de bebouwingshoogte, het straatbeeld van de Lasondersingel in grote mate blijft gehandhaafd. Er is voldoende rekening gehouden met de belangen van omwonenden, waarbij verweerder zich op het standpunt stelt dat enig verlies aan privacy en licht, gezien de stedelijke situatie, niet onaanvaardbaar is. Vaststelling van de feiten 2.4.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.4.1.    Het bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de wijk Roombeek die in het hart van Enschede-Noord ligt. In het zuiden van het plangebied wordt op de hoek van de Tollensstraat en de Lasondersingel de bouw van een appartementencomplex mogelijk gemaakt. De voorbouw van een garage die voorheen op deze hoek was gevestigd, is als cultuurhistorisch waardevol aangemerkt en zal worden behouden. Achter deze voorbouw mogen ingevolge het plan ten hoogste drie bouwlagen met een maximale bebouwingshoogte van 11 meter worden gebouwd. Appellanten wonen dan wel zijn gevestigd aan de [locatie 1] en [locatie 2] aan de oostzijde en zuidzijde van het te bouwen appartementencomplex. 2.4.2.    De besluitvorming over de aanleg van de HOV is volgens de gemeenteraad nog niet afgerond. In het plan wordt voorzien in een reservering om te voorkomen dat de toekomstige verbinding onmogelijk wordt gemaakt. Het tracé door de wijk Roombeek is overigens één van de opties, aldus de gemeenteraad. De gemeenteraad stelt dat de bouw van het appartementencomplex op de genoemde locatie aanvaardbaar is. Hij voert hiertoe aan dat het appartementencomplex past in de stedenbouwkundige visie voor het plangebied waarbij langs de oostzijde van het oude spoorwegtracé wordt voorzien in aansluitende, gesloten stedelijke bebouwing. Ten aanzien van de vormgeving van het appartementencomplex stelt de gemeenteraad dat naar aanleiding van vooroverleg met omwonenden en de ingediende zienswijzen het bouwplan, in overleg met de ontwikkelaar, is aangepast. 2.4.3.    Bij de normering van het aantal parkeerplaatsen is uitgegaan van een parkeernorm van 1,6 parkeerplaats per woning en 1,9 parkeerplaats voor kantoren per 100 m2 brutovloeroppervlak. De benodigde parkeercapaciteit is volgens de gemeenteraad begroot op 29 parkeerplaatsen waarvan 21 parkeerplaatsen worden voorzien in de te bouwen parkeergarage met één ondergrondse parkeerlaag. De overige benodigde parkeerruimte zal onder meer aan beide zijden van de bouwblokken aan de Lasonderbleek worden gerealiseerd evenals in het achterliggende deelgebied de Bamshoeve. Het oordeel van de Afdeling 2.5.    Vaststaat dat de gemeenteraad en verweerder appellanten in de gelegenheid hebben gesteld hun zienswijzen dan wel bedenkingen mondeling toe te lichten. Appellanten hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt. Mitsdien hebben de gemeenteraad en verweerder niet gehandeld in strijd met artikel 23, eerste lid, onder d, en artikel 27, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. 2.5.1.    Gelet op artikel 74, eerste en tweede lid, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 77 van de Wet geluidhinder, behoeft bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek te worden ingesteld indien voor een weg een maximumsnelheid geldt van 30 kilometer per uur. Uit de stukken blijkt dat het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 22 maart 2000 een groot deel van het plangebied heeft aangewezen als 30 kilometer zone waaronder het plandeel met de aanduiding "hoofdroute langzaam verkeer/reservering HOV". Gelet hierop kon verweerder stellen dat ook indien de HOV wordt aangelegd, moet worden uitgegaan van een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur. Hierbij wordt van belang geacht dat de aanleg van de HOV weliswaar wordt voorzien in het mobiliteitsplan van de gemeente Enschede voor de periode 1996-2015, maar dat de verwezenlijking van de HOV en het beoogde tracé van de HOV niet zodanig duidelijk zijn dat daaruit kan worden afgeleid dat de HOV binnen de planperiode ter plaatse van de aanduiding op de plankaart zal worden aangelegd. In dit geval kon verweerder, gelet op artikel 74, eerste en tweede lid, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 77 voornoemd, het uitvoeren van een akoestisch onderzoek voor deze weg achterwege laten. Daarbij is voorts niet gebleken van feiten en omstandigheden die aanleiding geven voor het oordeel dat de geluidsbelasting bij de beoogde woningen nabij het plandeel met de aanduiding "hoofdroute langzaam verkeer/reservering HOV" vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet acceptabel is. 2.5.2.    Wat er ook zij van het ontbreken van bijlage C van de planvoorschriften, het beroepsonderdeel van appellanten inzake de parkeerdruk moet aldus worden begrepen dat zij vrezen dat niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Vaststaat dat volgens de CROW-normen 32 parkeerplaatsen nodig zijn, waarvan 23 plaatsen zullen worden gesitueerd in een onder het appartementencomplexgebouw aan te leggen parkeergarage. Ook is de aanleg van deze parkeergarage voldoende verzekerd. Voorts blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat de overige parkeerruimte zal worden gerealiseerd in het openbare gebied. Verweerder heeft zich mitsdien in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet gevreesd hoeft te worden voor een ernstige verhoging van de parkeerdruk rondom de Lasondersingel. 2.5.3.    Gelet op de voorgestane stedenbouwkundige invulling voor dit deel van het plangebied, heeft verweerder in redelijkheid kunnen stellen dat het straatbeeld niet op onaanvaardbare wijze zal worden aangetast. Hierbij wordt mede van belang geacht dat de voorbouw van het perceel Lasondersingel 31-33 vanuit cultuurhistorisch oogpunt wordt behouden, zodat het straatbeeld van de Lasondersingel voor een belangrijk deel blijft gehandhaafd. Dat de gemeenteraad voorstaat zoveel mogelijk appartementen om te zetten in andere dan gestapelde bouw doet hier niet aan af, nu gebleken is dat, gezien de geringe diepte van het betreffende perceel, het perceel minder geschikt is voor andere dan gestapelde woningbouw. 2.5.4.    Wat betreft het mogelijke verlies aan privacy tengevolge van de bouw van het appartementencomplex heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, gezien de stedelijke situatie en de verlaging van de maximaal toegelaten bebouwingshoogte, het verlies aan privacy slechts gering is. De schaduwwerking is blijkens de stukken beperkt tot de namiddag, waarbij voornamelijk laat in de middag minder licht tot het perceel van appellanten toetreedt. Verweerder heeft hieraan geen overwegende betekenis behoeven toe te kennen, waarbij mede van belang is dat de bebouwingshoogte met 3 meter is verminderd ten opzichte van het ontwerp-bestemmingsplan. Appellanten hebben voorts niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de veiligheid rondom hun perceel zal verslechteren. Gelet op het vorenstaande kan binnen het kader van het bestemmingsplan een bouwwerk worden verwezenlijkt dat uit het oogpunt van privacy en veiligheid en wat betreft lichttoetreding niet op overwegende bezwaren behoeft te stuiten. Gelet op de kleinschaligheid van de parkeergarage heeft verweerder verder in redelijkheid kunnen stellen dat niet gevreesd hoeft te worden voor een grote  verandering van het grondwaterpeil waarbij van belang wordt geacht dat de gemeente zorg zal dragen voor de aanleg van drainagevoorzieningen rond de parkeergarage. 2.5.5.    Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de door appellanten gestelde schade, waaronder de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning dan wel het kantoor, zodanig zal zijn dat verweerder hieraan doorslaggevend gewicht had moeten toekennen. 2.5.6.    Voorzover appellanten bezwaar hebben tegen het concrete bouwplan voor het perceel Lasondersingel 31-33, waaronder het bezwaar niet gehoord te zijn over dit bouwplan, wordt opgemerkt dat thans de beoordeling van het bestemmingsplan voorligt en niet het bouwplan voor het desbetreffende appartementencomplex. Bezwaren die verband houden met het bouwplan kunnen in deze procedure niet nader aan de orde komen. 2.5.7.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond. Proceskostenveroordeling 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat. w.g. Cleton    w.g. Kooijman Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2005 177-461.