Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT4761

Datum uitspraak2005-04-06
Datum gepubliceerd2005-04-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-004170-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

In het dossier bevindt zich geen direct bewijs van de gedragingen die aan verdachte verweten worden, zoals bijvoorbeeld verklaringen van ooggetuigen. De verklaring van de aangeefster, de moeder van [betrokkene]l, geeft slechts weer wat zij van haar zoon [betrokkene] gehoord heeft over hetgeen verdachte gedaan zou hebben, niet wat zij zelf dienaangaande heeft waargenomen. Op deze verklaring van de aangeefster zou een bewezenverklaring in beslissende mate komen te rusten. Het hof merkt in dit verband nog op dat [betrokkene]l, jegens wie verdachte het strafbaar feit gepleegd zou hebben, in geen enkel stadium van het strafrechtelijk onderzoek zelf gehoord is, alhoewel daartoe wel de mogelijkheid bestond.


Uitspraak

Parketnummer: 20-004170-04 Uitspraak dd.: 6 april 2005 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 18 augustus 2004 in de strafzaak met parketnummer 02-016754-04 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943, wonende te [woonplaats], [adres]. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het ten laste gelegde onder 1 en onder 2 zal bewezen verklaren en aan de verdachte op zal leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich ambulant zal laten behandelen bij het centrum voor ambulante forensische psychiatrie "De Waag" te Utrecht, en tevens aan de verdachte op zal leggen een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdveertig uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, en voorts dat het hof de vordering van de benadeelde partij, zal toewijzen tot het bedrag van Eur. 4.200,00 subsidiar 82 dagen hechtenis, alsmede dat het hof de schadevergoedingsmaatregel op zal leggen. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: Pro memorie Vrijspraak Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat voor het bewijs van het ten laste gelegde mag worden gebezigd de getuigenverklaring omtrent andere door verdachte bedreven strafbare feiten. Het hof overweegt hieromtrent het navolgende. In het dossier bevindt zich geen direct bewijs van de gedragingen die aan verdachte verweten worden, zoals bijvoorbeeld verklaringen van ooggetuigen. De verklaring van de aangeefster, de moeder van [betrokkene]l, geeft slechts weer wat zij van haar zoon [betrokkene] gehoord heeft over hetgeen verdachte gedaan zou hebben, niet wat zij zelf dienaangaande heeft waargenomen. Op deze verklaring van de aangeefster zou een bewezenverklaring in beslissende mate komen te rusten. Het hof merkt in dit verband nog op dat [betrokkene]l, jegens wie verdachte het strafbaar feit gepleegd zou hebben, in geen enkel stadium van het strafrechtelijk onderzoek zelf gehoord is, alhoewel daartoe wel de mogelijkheid bestond. Bij deze stand van zaken brengt artikel 6 EVRM met zich dat slechts tot een bewezenverklaring gekomen kan worden in het geval er in voldoende mate steunbewijs aanwezig is, waarbij het hof zware eisen aan het steunbewijs stelt omdat [betrokkene] niet zelf een verklaring heeft afgelegd jegens opsporingsambtenaren of een rechter. Dit steunbewijs dient voorts rechtstreeks betrekking te hebben op de tenlastegelegde gedraging van verdachte. Aan de genoemde vereisten voor steunbewijs is naar het oordeel van het hof niet voldaan. De enkele verklaring van verdachte dat [betrokkene] in verdachtes flat is geweest acht het hof onvoldoende. Hetzelfde geldt voor het feit dat verdachte wel een soortgelijk feit bekend heeft als hem thans ten laste gelegd wordt, maar dan gepleegd jegens een ander kind. Aldus oordeelt het hof dat geen sprake is van wettig bewijs. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij in de periode van 1 januari 2003 tot en met 22 augustus 2003 te Bergen op Zoom, met [benadeelde] (geboren op [geboortedatum] 1997), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande telkens hierin dat hij, verdachte, zich in het bijzijn van en zichtbaar voor die [benadeelde] heeft afgetrokken en zijn penis heeft laten zien en de (met kleding bedekte) penis van die [benadeelde] heeft betast en over de ontblote penis van die [benadeelde] heeft gewreven, althans de ontblote penis van die [benadeelde] heeft betast. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Kwalificatie Het bewezen verklaarde onder 2 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid Er zijn geen feiten en of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf of maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Het hof heeft bij de strafoplegging betrokken het feit dat het plegen van ontucht met een kind van zo'n jonge leeftijd een ernstig misdrijf betreft, omdat het inbreuk maakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid, dat slachtoffers van een dergelijk misdrijf psychische problemen zouden kunnen ervaren. Blijkens stukken overgelegd als bijlage bij het voegingsformulier benadeelde partij is dat ook in concreto het geval geweest. Anderzijds heeft het hof er rekening mee gehouden dat verdachte zich reeds uit eigener beweging heeft aangemeld bij het centrum voor ambulante forensische psychiatrie "De Waag" te Utrecht, teneinde een herhaling van het gepleegde feit te voorkomen. Gelet op het bovenstaande, zoals dit uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van na te melden taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden, alsmede de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te vermelden duur. Hierdoor wordt naar het oordeel van het hof enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het hof zal de in het dictum nader te noemen bijzondere voorwaarde stellen. Schadevergoeding De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van Eur. 6.233,40 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van Eur. 4.200,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof zal een bedrag van Eur. 4.000,00 aan immateriële schade toewijzen en een bedrag van Eur.1002,00 aan kosten die zijn gemaakt ten behoeve van bezoeken aan de psycholoog. Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof gemotiveerd betwist zodat deze niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld. Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert: ten aanzien van het 2 bewezenverklaarde: Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden. Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich poliklinisch zal laten behandelen bij het centrum voor ambulante forensische psychiatie "De Waag", te Utrecht, voor de duur en voor zover centum "De Waag" zulks nodig acht; Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toe. Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van Eur. 5002,00 (vijfduizend en twee euro). Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde], wonende te [adres] [woonplaats], een bedrag te betalen van Eur.5.002,00 (vijfduizend en twee euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis. Aldus gewezen door mr Sterk, voorzitter, mrs Lo-Sin-Sjoe en Ficq, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Polkamp, griffier, en op 6 april 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.