Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT4849

Datum uitspraak2005-04-01
Datum gepubliceerd2005-04-29
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers124037
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Eiseres heeft wegens teveel ontvangen werkloosheids-uitkering een schuld aan UWV van € 4.505,82, inclusief boetes. Naast UWV heeft eiseres nog drie schuldeisers. Eiseres vordert veroordeling van UWV om akkoord te gaan met de door BAC voorgestelde saneringsregeling. Eiseres legt aan haar vordering ten grondslag dat UWV misbruik van bevoegdheid maakt door niet in te stemmen met de voorgestelde regeling. Conclusie dat het UWV ingevolge de Werkloosheidswet niet is toegestaan om in te stemmen met het voorstel van eiseres, zodat in beginsel geen sprake kan zijn van misbruik van bevoegdheid. Artikel 7, lid 3, van het Besluit Tica inzake betaling, terugvordering en tenuitvoerlegging van boeten en onverschuldigd betaalde uitkering maakt dit, anders dan door eiseres betoogd, niet anders. Deze bepaling gaat er niet over of UWV mag meewerken aan een buitengerechtelijk accoord, maar bevat voorwaarden die aan een dergelijke medewerking moeten worden gesteld indien UWV op zichzelf een dergelijke bevoegdheid heeft.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 124037 / KG ZA 05-118 Datum vonnis: 1 april 2005 Vonnis in kort geding in de zaak van [eiseres], wonende te Arnhem, eiseres bij dagvaarding van 8 maart 2005, procureur mr. J.M. Bosnak, advocaat mr. M.A. Oostendorp te Arnhem, tegen het rechtspersoonlijkheid bezittende instituut UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN, gevestigd te Arnhem, gedaagde, advocaat mr. D.P. Kraak te Amsterdam. Partijen zullen hierna [eiseres] en UWV genoemd worden. Het verloop van de procedure [eiseres] heeft UWV ter terechtzitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding. UWV heeft geconcludeerd tot weigering van de gevraagde voorzieningen. De advocaten van partijen hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities. Zij hebben daarbij producties in het geding gebracht. Ten slotte is vonnis bepaald op heden. De vaststaande feiten 1. [eiseres] heeft wegens teveel ontvangen werkloosheids-uitkering een schuld aan UWV van € 4.505,82, inclusief boetes. Naast UWV heeft [eiseres] nog drie schuldeisers. 2. [eiseres] heeft op 2 januari 2005 met het Budget Advies Centrum (BAC) van de gemeente Arnhem een overeenkomst tot financieel beheer gesloten om te komen tot sanering van de schulden. BAC heeft in dat kader eind juli 2004 namens [eiseres] aan de schuldeisers een betalingsregeling voorgesteld, inhoudende dat tegen finale kwijting van de schulden 29,66% van de schulden zal worden voldaan over een periode van 3 jaar. De schuldeisers zijn met deze regeling akkoord gegaan, met uitzondering van UWV omdat UWV onder meer wil dat in ieder geval 5 jaar wordt afgelost op de schuld. 3. [eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen de weigering van UWV om in te stemmen met het voorstel. UWV heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Het geschil 1. [eiseres] vordert veroordeling van UWV om akkoord te gaan met de door BAC voorgestelde saneringsregeling. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat UWV misbruik van bevoegdheid maakt door niet in te stemmen met de voorgestelde regeling. Zij voert daarvoor aan dat de regeling in overeenstemming is met de Gedragscode Schuldregeling van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK-Gedragscode). [eiseres] stelt voorts dat zij door de weigering van UWV om met de regeling in te stemmen, gedwongen zal zijn om bij de rechtbank om toepassing te verzoeken van de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. Volgens [eiseres] zal als gevolg van de kosten die de wettelijke schuldsaneringsregeling met zich meebrengt UWV dan veel minder van de schuld voldaan krijgen dan het aangeboden percentage van 29,66%. 2. UWV voert als verweer tegen de vordering aan dat hij op grond van artikel 36 van de Werkloosheidswet (WW) niet bevoegd is om in te stemmen met de voorgestelde saneringsregeling voor drie jaar, omdat [eiseres] de inlichtingenverplichting van artikel 25 WW heeft overtreden door ten tijde van de verstrekking van de uitkering niet alle in die periode gewerkte uren op te geven. UWV stelt dat [eiseres] om die reden op grond van art. 288 lid 2 sub b van de Faillissementswet (Fw) ook niet zal worden toegelaten tot de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen. De beoordeling van het geschil 1. Dit geding gaat over de vraag of UWV, door te weigeren met het door [eiseres] gedane betalingsvoorstel in te stemmen, misbruik maakt van bevoegdheid om aanspraak te maken op volledige betaling door [eiseres] van de volledige vordering. Van misbruik van bevoegdheid is, voor zover voor deze zaak van belang, sprake, als degene die die bevoegdheid uitoefent, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Voor de beantwoording van de vraag of dit zich voordoet zal eerst worden ingegaan op de wettelijke bepalingen over de terugvordering van teveel betaalde uitkering. 2. Niet in geschil is dat [eiseres] teveel WW-uitkering heeft ontvangen. Uitgangspunt is dat ongeacht de oorzaak daarvan, UWV op grond van art. 36 lid 1 WW de teveel betaalde uitkering volledig moet terugvorderen van [eiseres]. Als aan één van de voorwaarden van art. 36 lid 2 WW is voldaan kan UWV echter besluiten om een gedeelte of het geheel van de teveel betaalde uitkering niet terug te vorderen. Op grond van die voorwaarden kan UWV afzien van de terugvordering van een gedeelte van het teveel betaalde als [eiseres] gedurende vijf jaar, of na vijf jaar alsnog, een getroffen afbetalingsregeling heeft uitgevoerd, of, ongeacht een termijn van vijf jaar, als [eiseres] in één keer tenminste 50% van de teveel ontvangen uitkering terugbetaalt. UWV kan van volledige terugvordering van de teveel ontvangen uitkering afzien als [eiseres] vijf jaar lang geen enkel bedrag heeft terugbetaald, ondanks een getroffen afbetalingsregeling, en het niet aannemelijk is dat zij nog iets zal kunnen terugbetalen. 3. Nu [eiseres] niet aanbiedt om in een keer tenminste 50% van de teveel ontvangen uitkering terug te betalen, zal zij op grond van art. 36 lid 2 WW met UWV derhalve een afbetalingsregeling moeten treffen voor minimaal vijf jaar, om mogelijk na vijf jaar kwijtschelding te krijgen van (een gedeelte van) de schuld. [eiseres] heeft een betalingsregeling voor drie jaar voorgesteld en kwijtschelding van een gedeelte van de schuld nadien. Als uitzondering op de vijf-jaarstermijn van art. 36 lid 2 WW kan UWV reeds na drie jaar goed betalingsgedrag van [eiseres] besluiten om een gedeelte van de schuld kwijt te schelden. Voorwaarde daarvoor is dat de schuld aan UWV niet is ontstaan door overtreding van de inlichtingenverplichting van art. 25 WW. 4. Over de vraag of sprake is van zo’n overtreding hebben partijen de volgende standpunten ingenomen. Van de zijde van [eiseres], die niet zelf op de zitting aanwezig was, is betoogd dat het haar niet kan worden aangerekend dat zij te weinig uren heeft opgegeven aan UWV, omdat [eiseres] door haar psychische problemen de gevolgen van de verkeerde opgave aanvankelijk niet heeft overzien. Daarbij wordt gesteld dat [eiseres] haar inlichtingenverplichting alsnog is nagekomen, omdat zij zelf, nadat BAC haar op de consequenties had gewezen van de verkeerde opgave, UWV heeft ingelicht over de gemaakte fout en dat UWV nadien pas boetes heeft opgelegd en vervolgens terugbetaling heeft gevorderd van teveel betaalde uitkering, vermeerderd met de boetes. UWV betwist dat [eiseres] niet beseft heeft welke gevolgen verbonden zouden zijn aan een verkeerde opgave van de gewerkte uren. UWV betwist ook dat [eiseres] uit eigen beweging aan hem gemeld heeft dat er te weinig uren waren opgegeven. Volgens UWV heeft hij juist [eiseres] ervan in kennis gesteld dat het aantal opgegeven uren mogelijk niet klopte en heeft bij haar om opheldering gevraagd. Die opheldering kwam bij brief van 24 april 2004 van [eiseres] aan UWV. Daarin schrijft [eiseres] dat zij door psychische problemen eerst een ziekte-uitkering heeft gehad en vervolgens een werkloosheidsuitkering. Zij had angst voor financiële onderzekerheid. Zij heeft daarom de werkbriefjes verkeerd ingevuld. 5. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt over deze standpunten. De stelling dat [eiseres] door psychische problemen aanvankelijk niet heeft beseft wat de gevolgen zouden zijn van het niet correct nakomen van de inlichtingenverplichting, is op geen enkele wijze onderbouwd. Er zijn van de zijde van [eiseres] geen stukken over haar psychische gesteldheid in het geding gebracht, zoals een verklaring van een arts. Het is daarom onvoldoende aannemelijk geworden dat [eiseres] door psychische problemen aanvankelijk niet wist wat de gevolgen zouden zijn van de verkeerde urenopgave. Veeleer lijkt het tegendeel aannemelijk, te weten dat [eiseres] heel goed begreep dat haar uitkering zou worden verlaagd als zij haar inkomsten zou melden. Ter zitting is van de zijde van [eiseres] immers betoogd dat [eiseres] bang was dat zij financieel niet voor haar kinderen zou kunnen zorgen en dat het haar daarom beter leek om niet door te geven aan UWV wat het werkelijk aantal gewerkte uren was. Dit beeld volgt ook uit de door UWV in het geding gebrachte brief van 24 april 2004 van [eiseres] aan UWV. Ook de stelling dat [eiseres] alsnog melding bij UWV heeft gedaan van de juiste uren is niet onderbouwd. Van de zijde van [eiseres] is slechts volstaan met het betoog dat [eiseres] aan BAC heeft verteld dat zij UWV van de verkeerde urenopgave in kennis heeft gesteld, nadat BAC haar geadviseerd had om dat te doen. Dat [eiseres] dit advies heeft opgevolgd, is niet gebleken. Hieruit volgt dat het aannemelijk is dat [eiseres] art. 25 WW heeft geschonden en dat haar dit kan worden toegerekend. [eiseres] kan dus geen beroep doen op de drie-jaarstermijn van art. 36 lid 3 WW, als gevolg waarvan UWV geen wettelijke basis heeft om in te gaan op het voorstel van BAC. Bijzondere omstandigheden die als dringende redenen ex art. 36 lid 4 WW voor UWV grond zouden kunnen zijn om ondanks al het vorenstaande te besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de schuld zijn gesteld noch gebleken. 6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het UWV ingevolge de Werkloosheidswet niet is toegestaan om in te stemmen met het voorstel van [eiseres], zodat in beginsel geen sprake kan zijn van misbruik van bevoegdheid. Artikel 7, lid 3, van het Besluit Tica inzake betaling, terugvordering en tenuitvoerlegging van boeten en onverschuldigd betaalde uitkering maakt dit, anders dan door [eiseres] betoogd, niet anders. Deze bepaling gaat er niet over of UWV mag meewerken aan een buitengerechtelijk accoord, maar bevat voorwaarden die aan een dergelijke medewerking moeten worden gesteld indien UWV op zichzelf een dergelijke bevoegdheid heeft. 7. Het is, tenslotte, onzeker of de rechter, die over een eventueel verzoek van [eiseres] om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal oordelen, haar tot die regeling zal toelaten. Artikel 288 Fw bepaalt immers dat het verzoek wordt afgewezen indien aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden niet te goeder trouw is geweest. Niet denkbeeldig is dat de rechter zal oordelen dat een verzoek van [eiseres] op deze grond moet worden afgewezen in verband met de wijze waarop de schuld aan UWV is ontstaan. Daarom doet hier niet de situatie voor (die aan de orde was in het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 11 januari 2005, rolnummer 2004/739 KG, waarnaar van de zijde van [eiseres] is verwezen) dat op voorhand duidelijk is dat het standpunt van de schuldeiser niet te willen meewerken aan een buitenwettelijke schuldsanering er slechts toe leidt dat uiteindelijk alle betrokkenen er slechter van worden. 8. De vordering van [eiseres] zal worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] worden veroordeeld in de kosten van dit kort geding. De beslissing De voorzieningenrechter weigert de gevraagde voorzieningen; veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit kort geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van UWV bepaald op € 244,00 voor griffierecht en op € 816,00 voor salaris procureur. Dit vonnis is gewezen door mr. H.Æ. Uniken Venema en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2005. de griffier de voorzieningenrechter