Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT4858

Datum uitspraak2005-04-21
Datum gepubliceerd2005-04-29
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/695 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Terugvordering betaling aan wethouder. Raad niet bevoegd en doorzending naar Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.


Uitspraak

04/695 AW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Son en Breugel, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellant is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen (een gedeelte van) de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 8 december 2003, nr. AWB 03/1384, waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 24 maart 2005, waar namens appellant is verschenen mr. P.F. Adolf, verbonden aan DAS rechtsbijstand, en waar gedaagde niet is verschenen. II. MOTIVERING 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder andere beslist over een beroep dat appellant had ingesteld tegen een besluit van gedaagde van 8 april 2003 tot handhaving van een terugvorderingsbesluit van 8 januari 2002. Deze terugvordering betreft de aan appellant over de jaren 1998, 1999 en 2000, toen hij wethouder was van de gemeente Son en Breugel, - op grond van het Rechtspositiebesluit wethouders - betaalde tegemoetkomingen in de premie van een ziektekostenverzekering. 2. Naar aanleiding van het namens appellant - overeenkomstig de bij de aangevallen uitspraak gegeven rechtsmiddelenverwijzing - bij de Raad ingestelde hoger beroep overweegt de Raad ambtshalve het volgende over zijn bevoegdheid om van dit hoger beroep kennis te nemen. 2.1. Voorzover hier van belang kan ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet een belanghebbende hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzake (a) een besluit of andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig belanghebbende is, en (b) een besluit, genomen op grond van een wettelijk voorschrift dat is opgenomen in de bijlage die bij de Beroepswet behoort. 2.2. Blijkens het onder 1.1. gestelde betreft de aangevallen uitspraak het besluit tot terugvordering van een aan appellant als wethouder gedane betaling die gedaan is op grond van het Rechtspositiebesluit wethouders. 2.2.1. Dit is niet een besluit dat is genomen op grond van een wettelijk voorschrift dat is opgenomen in de bijlage die behoort bij de Beroepswet. De aangevallen uitspraak is dus niet een uitspraak inzake een besluit als bedoeld in onderdeel b van het eerste lid van artikel 18 van de Beroepswet. 2.2.2. Evenmin is het een besluit of andere handeling van gedaagde waarbij appellant als ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig belanghebbende is. Appellant is immers belanghebbende bij dat besluit in zijn hoedanigheid van wethouder in de jaren 1998, 1999 en 2000. Tot 7 maart 2002, de datum van inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur, was een wethouder niet een ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet. De aangevallen uitspraak is dus (ook) niet een uitspraak inzake een besluit als bedoeld in onderdeel a van het eerste lid van artikel 18 van de Beroepswet. 2.3. De Raad is daarom niet bevoegd van het namens appellant ingestelde hoger beroep kennis te nemen. 3. In het vorenstaande ziet de Raad aanleiding toepassing te geven aan artikel 6:15, in verbinding met artikel 6:24, van de Awb. Nu er geen aanwijzing is dat appellant tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep kan instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, acht de Raad het, in het licht van artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, aangewezen het hoger-beroepschrift door te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 4. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb. Wel zal worden bepaald dat het in hoger beroep betaalde griffierecht aan appellant wordt terugbetaald. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart zich onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen; Bepaalt dat de griffier het hoger-beroepschrift, met de daarbij behorende stukken, doorzendt aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State; Bepaalt dat de griffier aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht terugbetaalt. Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en prof. mr. L.F.M. Verhey als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2005. (get.) H.A.A.G. Vermeulen. (get.) P.J.W. Loots.