Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT5005

Datum uitspraak2005-04-29
Datum gepubliceerd2005-05-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers05 / 457 BESLU V1 V
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft de aanvraag van Stichting Rooms Katholieke Begraafplaats Almelo om haar op basis van artikel 29 van de Wet op de lijkbezorging een vergunning te verstrekken voor het opgraven van het op 1 april 2005 begraven lijk van mevrouw [overledene] geweigerd.


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Voorzieningenrechter Registratienummer: 05 / 457 BESLU V1 V UITSPRAAK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8:84 AWB in het geschil tussen: [verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster, gemachtigde: mr. J.J. Paalman, advocaat te Almelo, en De Burgemeester van de gemeente Almelo, verweerder, Belanghebbenden: Erven van mevrouw [overledene]; Stichting Rooms Katholieke Begraafplaats Almelo. 1. Besluit waarop het verzoek betrekking heeft Besluit van verweerder d.d. 15 april 2005. 2. De feiten en het verloop van de procedure Bij het bestreden besluit d.d. 15 april 2005 heeft verweerder de aanvraag van Stichting Rooms Katholieke Begraafplaats Almelo (hierna: de Stichting) om haar op basis van artikel 29 van de Wet op de lijkbezorging een vergunning te verstrekken voor het opgraven van het op 1 april 2005 begraven lijk van mevrouw [overledene] geweigerd. Bij brief van 15 april 2005 is namens de Stichting een bezwaarschrift tegen dit besluit ingediend. Bij verzoekschrift van gelijke datum is aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat verweerder het besluit intrekt en vervangt door een besluit waarbij mevrouw [overledene] wel opgegraven mag worden. Bij brief van 22 april 2005 heeft de Stichting zijn verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken. Bij brief van 19 april 2005 is namens mevrouw [verzoekster] een bezwaarschrift tegen het besluit van 15 april 2005 ingediend. Bij verzoekschrift van 20 april 2005 is aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat hij - een (voorlopige) vergunning tot het opgraven verleent; - verweerder gelast om binnen een nader te bepalen zeer korte termijn een beslissing op het bezwaarschrift te nemen; - een andere voorlopige voorziening treft die hij nuttig of nodig acht; - verweerder in de proceskosten veroordeelt. Bij aanvullend bezwaarschrift van 21 april 2005 is verweerder namens verzoekster gevraagd om op grond van artikel 7:1a Awb met rechtstreeks beroep bij de rechtbank in te stemmen. Bij brief van 22 april 20054 is namens verzoekster een nader stuk in geding gebracht. Bij besluit van 25 april 2005 heeft verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingestemd met het verzoek van verzoekster en de Stichting om rechtsreeks beroep in te stellen bij de rechtbank. De genoemde bezwaarschriften zijn onverwijld aan de rechtbank gezonden. Gevolg hiervan is dat de bezwaarschriften tot beroepschriften zijn getransformeerd. De rechtbank heeft de bezwaarschriften derhalve als beroepschriften behandeld. Op 29 april 2005 heeft de rechtbank beslist, dat verweerder kennelijk ten onrechte heeft ingestemd met de rechtstreekse beroepen bij de rechtbank. Dit was voor de rechtbank aanleiding om het onderzoek te sluiten en te bepalen dat de beroepschriften met toepassing van het bepaalde in artikel 8:54a Awb als bezwaarschriften dienen te worden behandeld. De rechtbank heeft de beroepschriften derhalve naar verweerder doorgezonden, zoals bedoeld in artikel 6:15 Awb. Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 27 april 2005, waar verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mevrouw P. Slot, ambtenaar in dienst van verweerders gemeente. Namens de erven van mevrouw [overledene] is het woord gevoerd door [overledene]. De Stichting heeft zich niet doen vertegenwoordigen. 3. Overwegingen Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, door de indiener van het bezwaarschrift aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd. Bij de beoordeling van een zodanig verzoek dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Voorzover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt uitgesproken dat tevens het onderwerp van de bezwarenprocedure raakt, heeft dit oordeel een voorlopig karakter. Gelet hierop dient in het onderhavige geding de vraag te worden beantwoord of onverwijlde spoed vereist dat het besluit van 15 april 2005 wordt geschorst dan wel dat anderszins een voorlopige voorziening wordt getroffen. Hieromtrent wordt het volgende overwogen. Op 1 april 2005 is het lichaam van mevrouw [overledene] begraven in een graf van de Rooms Katholieke Begraafplaats te Almelo. Op grond van een overeenkomst van 25 april 2003 is verzoekster rechthebbende op dat graf. Het graf is gelegen naast het graf waarin het lijk van de vader van verzoekster is begraven. Het is de bedoeling van de familie [familie verzoekster] dat moeder met vader in het naastgelegen graf wordt begraven. Verzoekster en haar zus zouden in het gekochte graf begraven moeten worden. De erven van mevrouw [overledene] verzetten zich tegen opgraving. Verweerder heeft een verzoek om vergunning voor het opgraven van het lijk van mevrouw [overledene] afgewezen. Verweerder heeft daarbij toepassing gegeven aan artikel 29, lid 1, van de Wet op de Lijkbezorging, dat luidt: “Geen lijk wordt opgegraven dan, indien het een graf betreft waarop een uitsluitend recht berust, met toestemming van de rechthebbende op het graf en voorts met vergunning van de burgemeester der gemeente, binnen welker gebied het begraven is, nadat deze de betrokken regionale inspecteur van de volksgezondheid heeft gehoord.” De bevoegdheid van verweerder strekt er toe dat hij betrokken belangen inventariseert en afweegt, alvorens op een verzoek te beslissen. In dit geval betreft dat enerzijds het belang dat het lijk van mevrouw [overledene] blijft rusten waar het is begraven en anderzijds het belang van de aanvrager van de vergunning (de Stichting) en het belang van de rechthebbende op het graf (verzoekster). Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Als reden heeft hij enkel opgegeven dat het belang van de overledene om niet opgegraven te worden zwaarder moet wegen dan het recht van de rechthebbende om een schending van haar grafrecht ongedaan te maken. Door zo ongemotiveerd te beslissen heeft verweerder geen enkel inzicht gegeven op welke wijze hij belangen heeft afgewogen, welke feiten en omstandigheden voor hem relevant waren en welk gewicht hij daaraan heeft toegekend. Daardoor heeft verweerder artikel 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat de motivering van een besluit bij de bekendmaking van het besluit wordt vermeld, overtreden. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder niet veel meer inzicht in de besluitvorming van verweerder kunnen verschaffen dan door er op te wijzen dat verweerder er goed over heeft nagedacht en dat dat nu eenmaal zijn afweging en standpunt is. De voorzieningenrechter kan niet tot een andere conclusie komen dan dat het besluit van verweerder niet berust op een deugdelijke motivering zoals is voorgeschreven in artikel 3:46 van de Awb. Ook lijkt artikel 3:2 van de Awb te zijn geschonden. Dat artikel bepaalt dat het bestuur bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart. Voorzover uit het bondige standpunt van verweerder moet blijken dat hij aan het belang van de rustplaats van de overledene altijd, los van bijzondere omstandigheden van het geval, meer gewicht toekent dan aan het belang van een rechthebbende op een graf, komt dat standpunt in strijd met de strekking van artikel 29 van de Wet op de Lijkbezorging. Ter zitting is tevens gebleken dat op de internetsite www.uitvaart.nl een juridisch advies is gepubliceerd, kennelijk van de hand van mr. W.G.H.M. van de Putten, gedateerd 6 april 2005. De vraag waarover dat advies gaat, betreft de onderhavige zaak. Iemand van verweerders gemeente, aldus de gemachtigde van verweerder ter zitting, heeft dit advies gevraagd. Onduidelijk is gebleven wat de status van het advies is en in hoeverre verweerder met dat advies rekening heeft gehouden. Ook in zoverre is er sprake van een gebrekkige motivering van het bestreden besluit. Het is duidelijk dat verweerders beslissing in bezwaar grondig dient te worden heroverwogen. Daarbij dient verweerder zijn ingenomen standpunt, zoals verwoord door diens gemachtigde ter zitting, namelijk dat hij toch niet anders zal beslissen, te laten varen. Dat standpunt is in strijd met artikel 2:4, lid 1, van de Awb: een bestuursorgaan moet zijn taak zonder vooringenomenheid vervullen. Het standpunt verdraagt zich ook niet met artikel 7:11 van de Awb: heroverweging in bezwaar kan leiden tot herroeping van het bestreden besluit en tot het nemen van een nieuw besluit. Het is evident dat verweerder uiterst snel op het bezwaar dient te beslissen. Daarom zal de voorzieningen rechter de na te melden voorlopige voorziening uitspreken. De voorzieningenrechter is niet bevoegd om een vergunning tot opgraven af te geven, zodat dit verzoek zal worden afgewezen. Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. 4. Beslissing De voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo, Recht doende: - bepaalt dat verweerder binnen veertien dagen na verzending van deze uitspraak een beslissing neemt op het bezwaarschrift van verzoekster; - veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, zijnde EURO 644,-- vanwege de kosten van de gemachtigde van verzoekster, door verweerders gemeente te betalen aan verzoekster; - verstaat dat verweerders gemeente het griffierecht vergoedt aan verzoekster, ad EURO 138,--. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open. Aldus gegeven door mr. R.J. Jue, in tegenwoordigheid van mr. G.J.M. Annink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2005. Afschrift verzonden op 29 april 2005 wn