Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT5008

Datum uitspraak2005-04-29
Datum gepubliceerd2005-05-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers05/483 BESLU V1 A en 05/484 BESLU V1 A
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van Stichting Rooms Katholieke Begraafplaats Almelo om haar op basis van artikel 29 van de Wet op de lijkbezorging een vergunning te verstrekken voor het opgraven van het op 1 april 2005 begraven lijk van mevrouw [overledene] geweigerd.
Toepassing art 7:1a en 8:54a Awb.


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector Bestuursrecht Enkelvoudige Kamer Registratienummers: 05/483 BESLU V1 A en 05/484 BESLU V1 A UITSPRAAK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8:54a AWB in het geschil tussen: 1. mevrouw [eiseres], wonende te [woonplaats], gemachtigde: mr. J.J. Paalman, advocaat te Almelo, 2. Stichting Rooms Katholieke Begraafplaats Almelo eisers, en de Burgemeester van de gemeente Almelo, verweerder, Belanghebbenden: Erven van mevrouw [overledene]. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder d.d. 25 april 2005. 2. Overwegingen Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van Stichting Rooms Katholieke Begraafplaats Almelo (hierna: de Stichting) om haar op basis van artikel 29 van de Wet op de lijkbezorging een vergunning te verstrekken voor het opgraven van het op 1 april 2005 begraven lijk van mevrouw [overledene] geweigerd. Bij brief van 15 april 2005 is namens de Stichting een bezwaarschrift tegen dit besluit ingediend. Bij brief van 19 april 2005 is namens mevrouw [eiseres] een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 25 april 2005 heeft verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingestemd met het verzoek van eisers om rechtstreeks beroep in te stellen bij de rechtbank. De genoemde bezwaarschriften zijn onverwijld aan de rechtbank gezonden. Gevolg hiervan is dat de bezwaarschriften tot beroepschriften zijn getransformeerd. De rechtbank zal de bezwaarschriften derhalve behandelen als beroepschriften, waarbij de rechtbank ingevolge artikel 8:54a Awb dient te beoordelen of verweerder niet kennelijk ten onrechte heeft ingestemd met de rechtstreekse beroepen. Ingevolge artikel 8:54a, eerste lid, Awb kan de rechtbank totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het bestuursorgaan kennelijk ten onrechte heeft ingestemd met rechtstreeks beroep bij de rechtbank. In dat geval strekt ingevolge het tweede lid de uitspraak ertoe dat het bestuursorgaan het beroepschrift als bezwaarschrift behandelt. Artikel 7:10 Awb is van overeenkomstige toepassing. Allereerst stelt de rechtbank vast dat de verzoeken van eisers niet in hun bezwaarschriften zijn gedaan. De verzoeken zijn immers later en separaat ingediend, namelijk op 21 april 2005 respectievelijk 22 april 2005. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan artikel 7:1a, eerste lid, Awb, omdat zij ervan uitgaat dat de verzoeken in een aanvullend bezwaarschrift zijn en mogen worden gedaan. Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat verweerder kennelijk ten onrechte heeft ingestemd met de rechtstreeks beroepen bij de rechtbank. Daartoe wordt het volgende overwogen. Doel van artikel 7:1a Awb is om bestuursrechtelijke geschilbeslechting waar mogelijk te vereenvoudigen en te verkorten. Het bieden van de mogelijkheid van het overslaan van de bezwaarschriftprocedure is, zo blijkt uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel, bedoeld voor die gevallen waarin bij de totstandkoming van het primaire besluit van het bestuur al een zodanig uitputtende gedachtewisseling tussen bestuur en belanghebbende heeft plaatsgevonden, dat de bezwaarschriftprocedure daar weinig meer aan kan toevoegen, terwijl tevens vaststaat dat de belanghebbende het met het besluit niet eens is (Kamerstukken II, 2000/01, 27 563, nr. 3, p.3). Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste kamer heeft de Minister van Justitie benadrukt dat in de visie van de regering rechtstreeks beroep uitzondering moet blijven en dat de bezwaarschriftenprocedure slechts in bijzondere gevallen achterwege behoort te blijven. De minister voegde daar aan toe dat het voor de hand ligt dat de bezwaarmaker die het bestuur verzoekt de bezwaarschriftprocedure over te slaan, gemotiveerd aangeeft waarom zijn bezwaarschrift een bijzonder geval is. Als voorbeelden van uitzonderlijke situaties noemt de minister de in het rapport van de Commissie rechtsbescherming van de Vereniging voor bestuursrecht VAR genoemde situatie dat alle betrokkenen hun argumenten reeds bij de voorbereiding van het besluit zo uitputtend hebben gewisseld, dat bij voorbaat vaststaat dat een bezwaarschriftenprocedure geen toegevoegde waarde zal hebben, en gevallen waarin geen enkel verschil van mening over de feiten bestaat, maar waarin partijen een rechterlijke beslissing over een rechtsvraag nodig hebben om hun geschil te beƫindigen (Kamerstukken I, 2004/4, 27 563, p. 1-2). De rechtbank stelt in dit verband vast dat de Stichting haar verzoek niet heeft onderbouwd. Mevrouw [eiseres] heeft haar verzoek om met rechtstreeks beroep in te stemmen enkel gegrond op de veronderstelling dat verweerder toch niet bereid is om een andere beslissing op haar bezwaarschrift te nemen dan de primaire beslissing. Hiermee hebben verzoekers onvoldoende gemotiveerd aangegeven waarom hun bezwaarschriften bijzondere gevallen betreffen, zoals hiervoor omschreven. Bovendien is het de rechtbank niet gebleken dat bij de voorbereiding van het bestreden besluit sprake is geweest van een uitputtende gedachtewisseling tussen betrokkenen. In het bestreden besluit komt dat niet naar voren en helemaal blijkt dat niet uit de stukken die zijn overgelegd terzake de verzoeken om voorlopige voorziening. Hierdoor staat allerminst vast dat de bezwaarschriftenprocedure geen toegevoegde waarde zal hebben. Bovendien ligt niet zo zeer een (rechts)vraag voor waarop de rechter een beslissing kan nemen. Het gaat hier om een bevoegdheid van de burgemeester om te beslissen inzake het al dan niet vergunnen van het opgraven van een lijk, waarbij belangen dienen te worden afgewogen. Het is eisers meer te doen om met het overslaan van de bezwaarschriftenprocedure zo snel mogelijk een rechterlijke beslissing te verkrijgen. Hiertoe hebben ze echter reeds een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Artikel 7:1a juncto artikel 8:54a Awb zijn hiervoor niet bedoeld. Nu verweerder kennelijk ten onrechte heeft ingestemd met de rechtstreekse beroepen bij de rechtbank, vindt de rechtbank aanleiding om het onderzoek te sluiten en bepaalt zij dat de beroepschriften met toepassing van het bepaalde in artikel 8:54a Awb als bezwaarschriften dienen te worden behandeld. De rechtbank zal de beroepschriften derhalve naar verweerder doorzenden, zoals bedoeld in artikel 6:15 Awb. Gelet op de aard van de zaak behoeft het geen betoog dat verweerder uiterst voortvarend te werk dient te gaan om binnen zeer korte termijn op de bezwaarschriften te beslissen. 3. Beslissing De Rechtbank Almelo, Recht doende: zendt de beroepschriften ter behandeling als bezwaarschriften door naar verweerder Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Aldus gegeven door mr. R.J. Jue, in tegenwoordigheid van mr. G.J.M. Annink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2005. Afschrift verzonden op 29 april 2005 wn