Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT5039

Datum uitspraak2005-02-02
Datum gepubliceerd2005-05-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.003199.03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ofschoon het hof komt tot een bewezen verklaring van minder dan waarvan in de vordering van de advocaat-generaal is uitgegaan, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd omdat daarin onvoldoende tot uitdrukking komt: - de ernst van het bewezen verklaarde, te weten de omvang en de duur daarvan, de schaamteloosheid van verdachte bij het duperen van zijn slachtoffers; het hof houdt rekening met de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - dat door zijn handelswijze de verdachte de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers ernstig heeft geschonden, waarbij het door de slachtoffers in verdachte gestelde vertrouwen door verdachte op grove wijze is beschaamd, waardoor de slachtoffers naast materiële schade ook immateriële schade hebben geleden; - dat het ergerlijk en bedrieglijk karakter van de bewezen verklaarde feiten niet alleen gevolgen heeft voor de directe slachtoffers, maar tevens maatschappelijke verontrusting tot gevolg heeft; - dat de verdachte geen enkel inzicht heeft getoond in de onjuistheid van zijn handelwijze. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof acht geen termen aanwezig te bepalen dat een gedeelte van de op te leggen straf niet zal worden tenuitvoer gelegd, dit mede gelet op de omvang en de duur van de bewezenverklaarde feiten, ook gelet op de justitiële documentatie van verdachte.


Uitspraak

parketnummer: 20.003199.03 datum uitspraak: 2 februari 2005 verstek dnip GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van 5 februari 2003 in de strafzaak onder parketnummer 04/610072-02 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande. Het hoger beroep De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep van de verdachte richt zich mede tegen de vrijspraak door de eerste rechter van hetgeen aan de verdachte onder 4 ten laste werd gelegd. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in zoverre niet ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen, behoudens hetgeen de rechtbank heeft beslist omtrent de benadeelde partij [benadeelde 1] met dien verstande dat anders dan de rechtbank heeft beslist mede voor toewijzing vatbaar zijn de kosten ten behoeve van incasso ad € 662,--, alsmede dat de verplichting tot betaling aan de Staat in dier voege dient te worden gewijzigd. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis vernietigen, omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring. De tenlastelegging Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over. In deze weergave van de tenlastelegging zijn de door de eerste rechter aangebrachte verbeteringen begrepen. Voor zover daarnaast in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door het hof verbeterd. De verdachte is door deze verbetering niet in de verdediging geschaad. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn strafvervolging Het hof is uit het procesdossier en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting gebleken, dat de rechter-commissaris op 12 juni 2002 desgevorderd een gerechtelijk vooronderzoek tegen verdachte geopend heeft. Aan verdachte is zulks op 21 juni 2002 bij gelegenheid van het verhoor inbewaringstelling bekend gemaakt. Het recht tot strafvordering terzake het onder sub 3 tenlastegelegde feit vervalt in zes jaren, nu het het misdrijf van oplichting betreft, waarop een gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld. De verjaringstermijn vangt aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd en wordt gestuit door een daad van vervolging, mits die daad aan de vervolgde bekend of betekend is. Het Openbaar Ministerie kan derhalve in het recht tot strafvordering met betrekking tot feit 3 slechts worden ontvangen voorzover het is gepleegd op of na 21 juni 1996. Het hof acht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn vervolging met betrekking tot feit 3 voorzover het de periode van 26 februari 1996 tot en met 20 juni 1996 betreft. De bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 1, sub 2 en sub 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij: 1. in de jaren 1999 en 2000 en 2001 op na te noemen plaatsen, een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten: a) in de maand mei 1999, in de gemeente Weert, bij [benadeelde 2] drie horloges (merk Breitling) voor fl. 16.530,--; b) op 23 oktober 2000, in de gemeente Weert, bij [benadeelde 3] een personenauto (merk Opel) voor fl. 51.000,--; c) in de periode van 05 februari 1999 tot en met 11 februari 1999, te Leveroy, bij [benadeelde 1] een hoeveelheid bouwmateriaal en gereedschap voor fl. 5.202,27; d) in de periode van 12 februari 1999 tot en met 20 februari 1999, te Leveroy, bij [benadeelde 1] een hoeveelheid bouwmateriaal en gereedschap voor fl. 3.361,05; e) in de periode van 22 februari 1999 tot en met 27 februari 1999, te Leveroy, bij [benadeelde 1] een hoeveelheid bouwmateriaal en gereedschap voor fl. 2.883,17; f) op 05 maart 1999, te Leveroy, bij [benadeelde 1] een hoeveelheid bouwmateriaal en gereedschap voor fl. 1.894,94; g) op 23 februari 1999, te Leveroy, bij [benadeelde 1] 5600 gevelstenen voor enig bedrag aan geld; h) op 09 december 2000 en 20 december 2000, in de gemeente Eindhoven, bij [benadeelde 4] een auto, merk Chrysler, type PT Cruiser, en een auto, merk Jeep, type Grand Cherokee, voor (respectievelijk) Euro 31.933,18 en Euro 60.023,04; i) in de maand mei 1999, in de gemeente Rotterdam, bij [benadeelde 5] een auto, merk Mercedes-Benz, type ML 270, voor fl. 159.784,--; j) op 12 mei 2000 en 20 mei 2000, in de gemeente Heerlen, bij [benadeelde 6] een auto, merk Ford Mondeo, type Wagon, en een auto, merk Ford, type Puma, voor (respectievelijk) fl. 57.098,-- en fl. 45.332,--; k) in de periode van 20 november 2000 tot en met 14 december 2000, in de gemeente Weert, bij [benadeelde 7] een hekwerk voor fl. 3.975,03; l) op 13 maart 2000 en 18 maart 2000, in de gemeente Roggel, bij [benadeelde 8] een fiets, merk Johny Bravo, voor fl. 620,-- en een fiets, merk Target, voor fl. 1.180,-- en een fiets merk Target, voor fl. 1.180,--; 2. in de periode van 22 december 1999 tot en met 14 januari 2000, te Rosmalen, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 9] heeft bewogen tot de afgifte van telkens een hoeveelheid geld tot een totaalbedrag van fl. 24.500,--, hebbende verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk, tegen die [benadeelde 9] gezegd dat hij haar plannen allemaal heel snel kon verwezenlijken en dat hij werk zou verrichten tegen een bedrag van fl. 25.000,-- en dat dit bedrag inclusief alle materialen en werk was en dat zij hem het geld van tevoren moest betalen omdat hij geen officieel bedrijf had en alles zelf ook vooruit moest betalen en dat hij materialen en goederen voor haar moest ophalen en dat hij deze direct moest betalen en dat hij anders de goederen niet kon kopen en dan ook niet voor haar kon werken en dat hij inmiddels alles had gekocht en dat hij straks alles in een keer zou laten bezorgen met een grote vrachtwagen, waardoor die [benadeelde 9] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; 3. in de periode van 21 juni 1996 tot en met 31 mei 2002 te Tegelen en/of elders in Nederland telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 10] heeft bewogen tot de afgifte van telkens een hoeveelheid geld, hebbende verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk zich voorgedaan als bonafide aannemer en tegen die [benadeelde 10] verteld of medegedeeld dat hij op het Ministerie van Economische zaken een kennis had en dat hij via deze kennis aan een bouwproject op St. Maarten kwam en dat naar aanleiding van een storm daar vele huizen vernield waren en dat die woningen herbouwd moesten worden en dat hij ([benadeelde 10]) uiteindelijk hout, keukens, dakbedekkingen e.d. voor die woningen moest leveren en dat hij ([benadeelde 10]) de bouwmaterialen franco haven zou afleveren en dat vervolgens de vracht en de materialen betaald werden door het Ministerie van Economische zaken en dat hij geld nodig had als smeergeld voor zijn kennis op het Ministerie van Economische zaken en om het project op St. Maarten te financieren en dat hij uit zijn huis was gezet en dat hij kanker had en dat hij moest reizen naar het buitenland om daar te regelen dat het geld teruggestort zou worden naar hem ([benadeelde 10]) en bedrieglijk aan die [benadeelde 10] tekeningen van woningen, die daar gebouwd moesten worden, en tekeningen van het bouwproject op St. Maarten laten zien of getoond, waardoor die [benadeelde 10] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte. Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte sub 1, sub 2 en sub 3 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De door het hof gebruikte bewijsmiddelen De door het hof gebruikte bewijsmiddelen staan vermeld in de aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering; deze aanvulling is aan dit arrest gehecht. De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit. Het sub 1 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 326a van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Het sub 2 en sub 3 bewezen verklaarde is telkens als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf of maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Ofschoon het hof komt tot een bewezen verklaring van minder dan waarvan in de vordering van de advocaat-generaal is uitgegaan, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd omdat daarin onvoldoende tot uitdrukking komt: - de ernst van het bewezen verklaarde, te weten de omvang en de duur daarvan, de schaamteloosheid van verdachte bij het duperen van zijn slachtoffers; het hof houdt rekening met de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - dat door zijn handelswijze de verdachte de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers ernstig heeft geschonden, waarbij het door de slachtoffers in verdachte gestelde vertrouwen door verdachte op grove wijze is beschaamd, waardoor de slachtoffers naast materiële schade ook immateriële schade hebben geleden; - dat het ergerlijk en bedrieglijk karakter van de bewezen verklaarde feiten niet alleen gevolgen heeft voor de directe slachtoffers, maar tevens maatschappelijke verontrusting tot gevolg heeft; - dat de verdachte geen enkel inzicht heeft getoond in de onjuistheid van zijn handelwijze. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof acht geen termen aanwezig te bepalen dat een gedeelte van de op te leggen straf niet zal worden tenuitvoer gelegd, dit mede gelet op de omvang en de duur van de bewezenverklaarde feiten, ook gelet op de justitiële documentatie van verdachte. De vorderingen van de benadeelde partijen De onderstaande partijen hebben zich in de strafzaak tegen de verdachte gevoegd teneinde toewijzing te verkrijgen van hun civiele vorderingen ter zake rechtstreekse schade. 1) [benadeelde 2], wonende te [woonplaats], [adres] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 8.313,32. De rechter in eerste aanleg heeft de vordering integraal toegewezen, zodat de voeging van rechtswege voortduurt in hoger beroep. De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij zijn in eerste aanleg toegewezen vordering. 2)[benadeelde 3] gevestigd te [vestigingsplaats], [adres] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 26.280,47. De rechter in eerste aanleg heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 24.854,40, zodat de voeging voor dit laatste bedrag van rechtswege voortduurt in hoger beroep. 3) [naam] namens fa. [benadeelde 1], wonende te [woonplaats], [adres] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 8.801,65. De rechter in eerste aanleg heeft de somma € 8.139,65 toegewezen, en de vordering van de benadeelde partij voor het overige afgewezen. De benadeelde partij heeft middels een woordvoerder ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg gedane vordering. 4)[benadeelde 7], gevestigd te [vestigingsplaats], [adres] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 1.943,80. De rechter in eerste aanleg heeft de somma € 1.853,80 toegewezen, en de vordering van de benadeelde partij voor het overige afgewezen. De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij vergoeding van hetgeen aan de handelsonderneming in eerste aanleg is toegewezen. 5) [benadeelde 9], wonende te [woonplaats], [adres] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 11.117,61. De rechter in eerste aanleg heeft de vordering integraal toegewezen, zodat de voeging van rechtswege voortduurt in hoger beroep. 6) [benadeelde 10], wonende te [woonplaats], [adres] heeft zich overeenkomstig het bepaald in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 145.381,58. De rechter in eerste aanleg heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard aangezien de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding en bepaald dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij zijn in eerste aanleg gedane vordering. Het hof zal deze partijen (1 tot en met 6) niet ontvankelijk verklaren in hun vordering, om de hierna vermelde redenen. Art. 361 lid 3 Sv stelt onder meer als voorwaarde voor de ontvankelijkheid van de benadeelde partij de eis dat de vordering eenvoudig van aard is. Daarbij had de wetgever onder meer het oog op die vorderingen die beoordeeld konden worden zonder grondig onderzoek met behulp van getuigen of onderzoek door deskundigen. De ratio van de bepaling is duidelijk te maken dat de civiele vorderingen ondergeschikt zijn aan de strafzaak en dat de strafzaak niet al te veel vertraging mag oplopen. Ambtshalve is het hof bekend dat de verdachte thans in staat van faillissement verkeert. Civielrechtelijk heeft dit als consequentie dat verdachte de failliete boedel niet kan binden, tenzij de boedel gebaat wordt. Krachtens de Faillissementswet is slechts de curator bevoegd de boedel te binden. Het toewijzen van de vorderingen tot schadevergoeding jegens de verdachte kan derhalve niet tot gevolg hebben dat de boedel gebonden wordt. Wil een veroordeling jegens de boedel het gevorderde rechtsgevolg hebben, dan zal de curator in de procedure betrokken moeten worden. De Faillissementswet schrijft dit in artikel 28 ook voor. Naar het oordeel van het hof leent art. 28 Fw zich niet voor overeenkomstige toepassing in het strafproces. Daar komt bij dat voor het betrekken van de curator in de strafzaak het onderzoek ter terechtzitting heropend dient te worden en de curator opgeroepen moet worden. Deze heropening en oproeping heeft echter ? naar analogie van de door de wetgever genoemde voorbeelden - tot gevolg dat de vorderingen niet meer eenvoudig van aard zijn. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partijen niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen en dat deze vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partijen veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vorderingen gemaakt, begroot op nihil. De toegepaste wettelijke voorschriften De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 10, 27, 57, 63, 326 en 326a van het Wetboek van Strafrecht. B E S L I S S I N G: Het hof: Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht. Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep met betrekking tot de vrijspraak door de eerste rechter van hetgeen aan de verdachte onder 4 ten laste is gelegd. Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging met betrekking tot feit 3 voorzover het de periode van 26 februari 1996 tot en met 20 juni 1996 betreft. Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 1, sub 2 en sub 3 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte sub 1, sub 2 en sub 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: sub 1:"Een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren", sub 2 en sub 3 telkens: "Oplichting, meermalen gepleegd". Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van dertig maanden. Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering. Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot heden begroot op nihil. Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering. Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot heden begroot op nihil. Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in haar vordering. Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot heden begroot op nihil. Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 7] niet-ontvankelijk in zijn vordering. Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot heden begroot op nihil. Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 9] niet-ontvankelijk in haar vordering. Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot heden begroot op nihil. Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 10] niet-ontvankelijk in zijn vordering. Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot heden begroot op nihil. Dit arrest is gewezen door Mr. Nieuwenhuijsen, als voorzitter Mrs. Huurman-van Asten en Sterk, als raadsheren in tegenwoordigheid van Mw. Visser, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 februari 2005.