Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT5068

Datum uitspraak2005-04-05
Datum gepubliceerd2005-05-04
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers04/01218
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ook voor openbare wegen geldt dat de gemeente daar niet zo maar parkeerbelasting kan heffen als zij die niet zelf in eigendom of beheer heeft. Daarvoor is de instemming van de eigenaar noodzakelijk.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Dertiende Enkelvoudige Belastingkamer PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen de uitspraak van het hoofd afdeling Belastingen van de gemeente Alkmaar, verweerder, gedagtekend 23 februari 2004, betreffende de aan belanghebbende opgelegde nahef-fingsaanslag parkeerbelasting. Het beroep is behandeld ter zitting van 22 maart 2005. Beslissing Het Hof - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de bestreden uitspraak; - vernietigt de naheffingsaanslag; - gelast de gemeente Alkmaar het gestorte griffierecht ad € 37 aan belanghebbende te vergoeden, en - veroordeelt verweerder tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 644 en wijst de gemeente Alkmaar aan als rechtspersoon die dit bedrag zal voldoen. Gronden 1. Belanghebbende is medewerker van Advocatenkantoor A te Alkmaar. Het kantoor is gevestigd op het adres A-gracht aldaar. De A-gracht is een openbare weg in de zin van de Wegenwet (Wet van 31 juli 1930, Stb. 1930, 342). 2. Naast een zijkant van het kantoorgebouw ligt een strook grond, die van de weg is afgescheiden door gebruik van een ander soort steentjes dan de straatstenen en door een daarlangs getrokken gele streep (verder: de strook). Achter een raam van het advocaten-kantoor, dat uitkijkt op de strook, is een bordje geplaatst met de tekst: “Let op: eigen terrein. VERBODEN TE PARKEREN”. Achter een tweede raam dat eveneens uitkijkt op de strook is een afbeelding geplaatst van een rond verkeersbord met een rode rand, blauwe binnenkant en een rode streep van linksboven naar rechtsonder (parkeren verbo-den). Eigenaar van de strook is Advocatencollectief Z BV. Beheerder van de strook is de maatschap Advocatenkantoor A. 3. De gemeente Alkmaar heeft een Parkeerverordening 2003 en een Parkeergeldveror-dening 2003 vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 31 oktober 2002, gewij-zigd bij raadsbesluit van 19 december 2002, welke verordeningen in werking zijn getre-den op 1 februari 2003. In het bij de Verordeningen behorende Aanwijzingsbesluit, vastgesteld bij collegebesluit van 20 augustus 2002, is de A-gracht als onderdeel van de Binnenstad aangewezen als gebied waar met vergunning of tegen een uurtarief van € 1,70 mag worden geparkeerd. 4. Belanghebbende heeft op 16 december 2003 zijn auto geparkeerd op de strook zonder parkeerbelasting te voldoen (net zoals een viertal andere medewerkers of vennoten van het kantoor). Verweerder had aan het advocatenkantoor parkeervergunningen aangebo-den voor de strook. Op 16 december 2003 waren die vergunningen nog niet door de betrokkenen afgehaald. 5. In geschil is of verweerder bevoegd is parkeerbelasting (na) te heffen voor het parke-ren op de onderhavige strook. 6. In zowel de Parkeerverordening als de Parkeergeldverordening 2003 wordt - voor zover te dezen van belang - het belastbare feit “parkeren” gedefinieerd als “het gedu-rende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig (…) op binnen de gemeente gelegen voor het verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.” Deze definitie is gelijk aan die in artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet. 7. In de parlementaire geschiedenis van artikel 225 (toen nog artikel 276a) van de Ge-meentewet is onder meer het volgende opgemerkt: “De belasting wordt immers niet geheven omdat geparkeerd wordt op gemeentelijke grond (ze kan in voorkomende gevallen ook geheven worden ook al is de grond geen gemeentelijk eigendom), maar ter bevordering van een effectieve parkeerregulering. In de definitie van parkeren van het tweede lid van artikel 276a wordt dan ook, in aanslui-ting op de Wegenverkeerswet, gesproken over “voor het openbare verkeer openstaande terreinen of weggedeelten.”(Memorie van Antwoord, Kamerstukken 19405 nr. 6, pag. 7), en verder: “Ten slotte stellen deze leden nog de vraag waarom in het tweede lid van het voorge-stelde artikel 276a onderscheid wordt gemaakt tussen de openbare weg en voor het ver-keer openstaande terreinen. Om zeker te stellen dat ook terreinen waar auto’s kunnen worden neergezet, maar die bijvoorbeeld slechts via een uitrit met de openbare weg in de zin van de Wegenverkeerswet zijn verbonden en waar daarom de toepasselijkheid van die wet en de daarop gebaseerde regelingen niet bij voorbaat vast staat, onderwor-pen kunnen worden aan parkeerbelasting, is de uitdrukkelijke vermelding van <> opgenomen. Deze moeten dan wel fei-telijk toegankelijk zijn voor voertuigen en het heffen van belasting op het parkeren op dergelijke terreinen moet wel nodig zijn in het kader van de parkeerregulering. Boven-dien kan de gemeente uiteraard niet zo maar belasting heffen op terreinen die zij niet zelf in eigendom of beheer heeft. Daarvoor is de instemming van de eigenaar noodza-kelijk.”(Memorie van Antwoord, Kamerstukken 19405 nr. 6, pag. 25). 8. Vaststaat dat de gemeente geen eigenaar is van de strook, dat de eigenaar van de strook geen toestemming heeft gegeven voor het heffen van parkeerbelasting en dat de gemeente niet de beheerder is van de strook. 9. Verweerder stelt dat toestemming van de eigenaar/beheerder niet nodig is omdat sprake is van een openbare weg. In de visie van verweerder zou het toestemmingsver-eiste, dat uit de onder 7. geciteerde wetsgeschiedenis volgt, alleen gelden voor terreinen en niet voor openbare wegen. Het Hof kan verweerder hierin niet volgen. Uit de onder 7. geciteerde passages – die verder in de wetsgeschiedenis niet zijn weersproken – blijkt dat de wetgever parkeerregulering voor gemeenten via het heffen van parkeerbelasting mogelijk wilde maken zowel op wegen als op terreinen die voor het openbaar verkeer openstaan. Tevens kan uit de geciteerde passages worden opgemaakt dat de wetgever er van uitging dat de gemeente in het algemeen zonder meer heffingsbevoegd zou zijn ter zake van openbare wegen in de zin van de Wegenverkeerswet, wat begrijpelijk is aan-gezien deze openbare wegen in het algemeen in eigendom of in beheer zullen zijn bij de gemeente. Niet blijkt echter dat een onderscheid als door verweerder gesteld zou zijn beoogd in dier voege dat de gemeente een ruimere bevoegdheid zou hebben tot heffing van parkeerbelasting op voor het openbaar verkeer openstaande wegen dan op voor het openbaar verkeer openstaande terreinen die niet in eigendom of beheer van de gemeente zijn. Het Hof is dan ook van oordeel dat het toestemmingsvereiste zowel geldt voor (gedeelten van) wegen als voor terreinen die de gemeente niet zelf in eigendom of beheer heeft. 10. De verwijzing in de onder 7. geciteerde wetsgeschiedenis naar de Wegenverkeers-wet en het gegeven dat in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 het begrip “wegen” wordt gedefinieerd als: “alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden of bermen of zijkanten” zodat de strook mogelijk - zoals verweerder stelt - voor de Wegenverkeerswet wordt beschouwd als onderdeel van de weg, doen aan het onder 9 overwogene niet af. 11. Het onder 7. tot en met 10. overwogene leidt tot de conclusie dat de gemeente niet bevoegd was parkeerbelasting voor de strook te heffen zodat de onderhavige aanslag moet worden vernietigd. Proceskostenvergoeding Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskos-ten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de proceskosten gesteld op € 644 ( 2 punten voor proceshandelingen à € 322, met toepassing van factor 1 wegens het gewicht van de zaak). De uitspraak is gedaan op 5 april 2005 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door de voorzitter van de belastingkamer en de griffier ondertekend. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht. d. de gronden van het beroep in cassatie. Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten. Samenvatting Parkeerbelasting. Gemeente mag geen parkeerbelasting heffen voor parkeren op een strook grond aan de openbare weg die niet bij haar in eigendom en beheer is indien de eigenaar daarvan daar geen toestemming voor heeft gegeven.