Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT5295

Datum uitspraak2005-04-26
Datum gepubliceerd2005-05-10
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6006 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Is het terug te vorderen bedrag aan bijstand terecht verhoogd met de kosten van het conservatoir beslag.


Uitspraak

04/6006 NABW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 1 oktober 2004, reg.nr. 03/528 NABW. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is, gevoegd met de gedingen met reg.nrs. 03/426 NABW en 03/428 NABW, behandeld ter zitting van 15 maart 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. R. van Asperen, kantoorgenoot van mr. Van Dijk, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. R.O. Bakker, werkzaam bij de gemeente Groningen. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In de gedingen met reg.nrs. 03/426 NABW en 03/428 NABW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan. II. MOTIVERING De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Appellant heeft op 2 januari 2001 een auto gekocht voor een bedrag van f 76.040,--. Op 6 april 2001 heeft de gemeente Groningen bij de president van de rechtbank Groningen een verzoekschrift ingediend tot het leggen van conservatoir beslag op deze auto in verband met de uit artikel 84, tweede en derde lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) voortvloeiende hoofdelijke aansprakelijkheid van appellant voor de terugvordering van de aan [naam partner ] gemaakte kosten van bijstand. Op 6 april 2001 is aan de gemeente Groningen hiertoe toestemming verleend waarna op 9 april 2001 conservatoir beslag op de auto van appellant is gelegd. Bij besluit van 11 april 2001 heeft gedaagde het recht op bijstand van [naam partner ] met ingang van 1 juli 1997 met toepassing van artikel 69, derde lid, aanhef en onder a, van de Abw ingetrokken op de grond dat zij over de periode van 1 mei 1996 tot en met 31 januari 2001 een gezamenlijke huishouding met appellant heeft gevoerd zonder hiervan opgave te doen, en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 mei 1996 tot en met 31 januari 2001 tot een bedrag van f 91.655,87 met toepassing van artikel 81, eerste lid, van de Abw van [naam partner ] teruggevorderd. Voorts heeft gedaagde bij besluit van 11 april 2001 het bedrag van f 91.655,87 met toepassing van artikel 84, tweede en derde lid, van de Abw mede van appellant teruggevorderd. Bij besluit van 8 januari 2002 heeft gedaagde appellant meegedeeld dat het van hem terug te vorderen bedrag van f 91.655,87 met toepassing van artikel 14f, zevende lid, van de Abw wordt verhoogd met f 2.528,31, zijnde de kosten van het conservatoir beslag. Gedaagde heeft bij besluit van 11 april 2003, voorzover van belang, het tegen het besluit van 8 januari 2002 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 april 2003 ongegrond verklaard. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Artikel 87, eerste lid, van de Abw bepaalt dat het besluit tot terugvordering een executoriale titel oplevert in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is, voorzover hier van belang, artikel 14f van de Abw van overeenkomstige toepassing. Anders dan appellant heeft aangevoerd volgt hieruit dat het bepaalde in artikel 14f van de Abw niet alleen ziet op administratieve boetes, doch tevens van toepassing is op terugvorderingsbesluiten. Artikel 14f, zevende lid, van de Abw bepaalt dat bij gebreke van tijdige betaling de verschuldigde boete wordt verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten. Artikel 14f van de Abw in samenhang met artikel 87, eerste lid, van de Abw ziet blijkens de tekst op de situatie dat, nadat een terugvorderingsbesluit is genomen, door burgemeester en wethouders tot invordering wordt overgegaan, welke invordering plaatsvindt op de in artikel 14f van de Abw omschreven wijzen dan wel, gelet op het feit dat een terugvorderingsbesluit een executoriale titel oplevert, door middel van het leggen van executoriaal beslag. Artikel 14f van de Abw in samenhang met artikel 87 van de Abw ziet naar het oordeel van de Raad gelet hierop uitsluitend op de tenuitvoerlegging van terugvorderingsbesluiten, zodat het bepaalde in artikel 14f, zevende lid, van de Abw enkel betrekking heeft op de met die tenuitvoerlegging samenhangende kosten. De aan de orde zijnde kosten van conservatoir beslag, die zijn gemaakt voordat het terugvorderingsbesluit is genomen, kunnen hiertoe dan ook niet worden gerekend. Die kosten kunnen met toepassing van artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de betrokkene worden teruggevorderd. Het voorgaande betekent dat gedaagde ten onrechte het terug te vorderen bedrag van f 91.655,87 met toepassing van artikel 14f, zevende lid, van de Abw heeft verhoogd met f 2.528,31. Het besluit van 11 april 2003, voorzover daarbij het besluit van 8 januari 2002 is gehandhaafd, moet derhalve in zoverre wegens strijd met de wet worden vernietigd. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak waarbij het besluit van 11 april 2003 in stand is gelaten komt derhalve voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het besluit van 11 april 2003, voorzover daarbij het besluit van 8 januari 2002 in stand is gelaten, vernietigen. De Raad ziet tevens aanleiding om, met gebruikmaking van de in artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde bevoegdheid, zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 8 januari 2002 te herroepen. De Raad ziet ten slotte aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en, in verband met de gevoegde behandeling, op € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep gegrond; Vernietigt het besluit van 11 april 2003, voorzover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 8 januari 2002 ongegrond is verklaard; Herroept het besluit van 8 januari 2002; Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 966,--, te betalen door de gemeente Groningen aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat de gemeente Groningen aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 133,-- vergoedt. Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 april 2005. (get.) Th.C. van Sloten. (get.) M. Pijper.