Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT5549

Datum uitspraak2005-04-29
Datum gepubliceerd2005-05-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-004437-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gedeeltelijk niet-ontvankelijkverklaring OM in verband met schending behoorlijke procesorde. (Opmerking van de verhorende verbalisanten dat - zakelijk weergegeven - verdachte vervolgd en bestraft zou kunnen worden voor ten hoogste drie zaken en dat het voor verdachte dus zinvol zou zijn om (verder) schoon schip te maken.)


Uitspraak

Arrestnummer: Rolnummer: 23-004437-04 Datum uitspraak: 29 april 2005 TEGENSPRAAK VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 15 oktober 2004 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-127139-04 (zaak A) en 13-031967-04 (zaak B), van het openbaar ministerie tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] in [1984], ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres en woonplaats], thans gedetineerd in [detentieadres]. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 6 oktober 2004 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 8 april 2005 en 15 april 2005. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. Tenlasteleggingen Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen A en B, in zaak A onder 2 en in zaak B onder 5 overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 6 oktober 2004 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaardingen en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlasteleggingen worden hier overgenomen. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad. Vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte op 5 april 2004 is verhoord op een wijze die strijdig is met het bepaalde in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering. Hij wijst in dit verband op de in het dossier gerelateerde opmerking van de verhorende verbalisanten dat - zakelijk weergegeven - verdachte vervolgd en bestraft zou kunnen worden voor ten hoogste drie zaken en dat het voor verdachte dus zinvol zou zijn om (verder) schoon schip te maken. De raadsman concludeert deswege tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie terzake van de vervolging van al die feiten, waarin verdachte een bekentenis heeft afgelegd op een tijdstip gelegen na de gewraakte mededeling. De advocaat-generaal voert het woord en concludeert tot verwerping van het verweer van de raadsman. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Geoordeeld moet worden dat het gewraakte handelen een ernstige schending oplevert van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Met het doen van voormelde evident onjuiste mededeling is immers - en het kan niet anders zijn dan: doelbewust - tekortgedaan aan het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Het hof acht het voorts aannemelijk dat verdachte als gevolg van deze mededeling ten aanzien van meer feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd dan anders het geval zou zijn geweest. Dat verdachte, wellicht mede ten gevolge van zijn verstandelijke beperkingen, meerbedoelde opmerking niet op haar juiste waarde heeft geschat, kan hem niet worden aangerekend. Het hof acht deze schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde van een dusdanige aard en importantie dat in dit geval geen andere sanctie op zijn plaats is dan een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie terzake van de vervolging in de door deze aangelegenheid getroffen zaken, te weten de zaken met de nummers 40 (zaak A onder 1), 45 (zaak A onder 6), 42 (zaak B onder 2), 43 (zaak B onder 3), 44 (zaak B onder 4) en 46 (zaak B onder 5). Het vorenstaande laat onverlet het vervolgingsrecht van het openbaar ministerie in de zaken met de nummers 21 (zaak A onder 2), 11 (zaak A onder 3), 20 (zaak A onder 4), 25 (zaak A onder 5) en 37 (zaak B onder 1). Bewezengeachte Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in zaak A onder 2, 3, 4 en 5 en in zaak B onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: in zaak A: ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde: hij op 12 maart 2004 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 157 telefoonkaarten en een mobiele telefoon en een geldbedrag van 200 euro en 5 pakjes sigaretten, toebehorende aan [...] en aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [...], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en zijn mededaders die [...] hebben gezegd dat hij niets moest doen en niets moest zeggen en die [...] hebben gedwongen in het kantoor te gaan en die [...] hebben gedwongen tegen een muur te gaan staan en een hand voor de ogen van die [...] hebben gehouden; ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde: hij op 20 februari 2004 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag toebehorende aan [...], welke diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen [...], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij en zijn mededader een vuurwapen op die [...] hebben gericht en dreigend de woorden hebben toegevoegd: “we willen al het geld”; ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde: hij op 27 februari 2004 te Amsterdam tezamen en in verenging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aantal telefoonkaarten, toebehorende aan [...]; ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde: hij op 30 januari 2004 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld toebehorende aan [...] en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan van bedreiging met geweld tegen [...], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, naar die [...] is toegelopen en een vuurwapen op haar borst gericht heeft en daarbij dreigend de volgende woorden heeft toegevoegd: “naar achteren jij, naar achteren”. In zaak B: ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde: hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 29 februari 2004 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen beltegoedkaarten toebehorende aan [...]. Hetgeen in zaak A onder 2, 3, 4 en 5 en in zaak B onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Strafbaarheid van het bewezengeachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezengeachte levert op: In zaak A: ten aanzien van het onder 2 bewezengeachte: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. ten aanzien van het onder 3 bewezengeachte: diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. ten aanzien van het onder 4 bewezengeachte: diefstal door twee of meer verenigde personen. ten aanzien van het onder 5 bewezengeachte: poging tot diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden. In zaak B: ten aanzien van het onder 1 bewezengeachte: diefstal door twee of meer verenigde personen. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. Oplegging van straf en/of maatregel De rechtbank te Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van de reeds in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd. De rechtbank heeft voorts de vordering van de benadeelde partij [...] toegewezen, tot een bedrag van € 484,=. De vordering van de benadeelde partij [...] werd eveneens toegewezen, tot een bedrag van € 500,=. De vordering van de benadeelde partij [...] werd toegewezen tot een bedrag van € 380,= en de vordering van de benadeelde partij [...] werd toegewezen tot een bedrag van € 287,50. De schadevergoedingsmaatregel werd in alle voornoemde gevallen opgelegd. De benadeelde partij [...] werd niet ontvankelijk verklaard in haar vordering. Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van de reeds in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen overeenkomstig het vonnis van de rechtbank, met dien verstande dat de vordering van de benadeelde partij [...] wordt toegewezen tot een bedrag van € 480,=. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft zich (in bijna alle zaken: tezamen met anderen) schuldig gemaakt aan drie overvallen alsmede aan twee gevallen van diefstal. Bij twee van deze overvallen werd met een vuurwapen gedreigd. Verdachte heeft, ondanks zijn jeugdige leeftijd, zeer ernstige feiten begaan. Een gevangenisstraf is een passende en noodzakelijke reactie op dergelijke vergrijpen. Gewapende overvallen veroorzaken namelijk niet alleen gevoelens van onveiligheid in de samenleving, maar laten ook een diepe indruk achter op de slachtoffers. De ervaring leert dat slachtoffers van overvallen veelal een langdurige en ernstige nasleep van de gebeurtenissen ondervinden. Zo ook de personen die het slachtoffer zijn geworden van verdachte en zijn mededaders. Uit de verklaringen van de benadeelde partijen blijkt immers dat zij niet alleen materiële schade hebben geleden, maar ook psychisch de gevolgen van de overval ondervinden. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatiedienst van 7 maart 2005, is verdachte eerder ter zake van soortgelijke feiten veroordeeld. Het hof heeft de inhoud van de over verdachte uitgebrachte rapportages bij zijn oordeel betrokken. De psycholoog J.W.G.M. van Soest heeft vastgesteld dat verdachte ten tijde van het begaan van de tenlastegelegde feiten leed aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een verstandelijke beperking die zwakbegaafdheid kan worden genoemd. De psycholoog concludeert dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. Het hof neemt deze conclusie over. Vordering van de benadeelde partij [...] De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte in zaak A onder 3 tenlastegelegde. De vordering is in eerste aanleg toegewezen. De verdachte heeft deze vorderingen niet betwist. Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 3 bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen. Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van € 484,= aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer. Vordering van de benadeelde partij [...] De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte in zaak A onder 5 tenlastegelegde. De vordering is in eerste aanleg toegewezen. De verdachte heeft deze vorderingen niet betwist. Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 5 bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen. Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van € 500,= aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer. Vordering van de benadeelde partij [...] De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte in zaak A onder 6 tenlastegelegde. De vordering is in eerste aanleg toegewezen. De verdachte heeft deze vorderingen niet betwist. Nu het openbaar ministerie niet ontvankelijk zal worden verklaard in zijn strafvervolging van - onder andere - het in zaak A onder 6 tenlastegelegde feit, zal het hof de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk verklaren. Vordering van de benadeelde partij [...] De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte in zaak B onder 2 tenlastegelegde. De vordering is in eerste aanleg toegewezen. De verdachte heeft deze vorderingen niet betwist. Nu het openbaar ministerie niet ontvankelijk zal worden verklaard in zijn strafvervolging van - onder andere - het in zaak B onder 2 tenlastegelegde feit, zal het hof de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk verklaren. Vordering van de benadeelde partij [...] De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte in zaak B onder 5 tenlastegelegde. De benadeelde partij is in eerste aanleg niet ontvankelijk verklaard in haar vordering. Nu de benadeelde partij in eerste aanleg niet ontvankelijk is verklaard in haar vordering en niet is gebleken dat zij zich op grond van het bepaalde van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering in hoger beroep (wederom) als benadeelde partij in dit strafproces heeft gevoegd, dient haar vordering buiten beschouwing te blijven. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in zijn strafvervolging van verdachte ter zake van het in zaak A onder 1, zaak A onder 6, zaak B onder 2, zaak B onder 3, zaak B onder 4 en zaak B onder 5 tenlastegelegde. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 2, 3, 4 en 5 en het in zaak B onder 1 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak A onder 2, 3, 4 en 5 en in zaak B onder 1 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren. Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Ten aanzien van de benadeelde partij [...]: Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in dier voege dat indien (en voor zover) de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan (in zoverre) zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [...], wonende te [...], rekeningnummer [...], een bedrag van € 484,= (vierhonderdvierentachtig euro), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil. Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds, groot € 484,= (vierhonderdvierentachtig euro), zulks ten behoeve van [...] voornoemd. Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 9 (negen) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft. Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen. Ten aanzien van de benadeelde partij [...]: Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in dier voege dat indien (en voor zover) de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan (in zoverre) zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [...], wonende te [...], rekeningnummer [...], een bedrag van € 500,= (vijfhonderd euro), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil. Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds, groot € 500,= (vijfhonderd euro), zulks ten behoeve van [...] voornoemd. Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft. Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen. Ten aanzien van de benadeelde partij [...]: Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Ten aanzien van de benadeelde partij [...]: Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Dit arrest is gewezen door de 7e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Van Asperen, IJland-van Veen en Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. Klippel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 april 2005.