Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT5569

Datum uitspraak2005-05-11
Datum gepubliceerd2005-05-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.00639103
Statusgepubliceerd


Indicatie

De politierechter overweegt dat, zo verdachte zou hebben gehandeld uit oprechte bezorgdheid voor het algemeen belang, hij tot een andere keuze had kunnen en moeten komen om zijn doel te verwezenlijken.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN Sector Strafrecht STRAFVONNIS van de politierechter in bovengenoemde rechtbank in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [verdachte] geboren te [geboortegegevens] op [geboortedatum]1947 wonende te [adres]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2005. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. H. Anker, advocaat te Leeuwarden. De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.L. Van den Broek. De vordering houdt in dat hij het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht en dat de politierechter daarvoor zal opleggen een geldboete van ?. 500, subsidiair 10 dagen hechtenis. TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 22 augustus 2003 tot en met 23 augustus 2003, te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, althans te Vries, gemeente Vries, in ieder geval in het arrondissement Assen, enig geheim, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht was het te bewaren, (telkens) opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij - op of omstreeks 22 augustus 2003 in interviews met medewerkers van radio- en/of tv-Drenthe en/of op of omstreeks 23 augustus in een interview met een medewerker van het Dagblad van het Noorden inhoudelijke mededelingen omtrent het verloop van de procedure in het kader van de herbenoeming van de burgemeester van Tynaarlo gedaan, zijnde feiten die hem alleen als lid van de vertrouwenscommissie bekend konden zijn. Tengevolge van een kennelijke vergissing ontbreekt in de achtste regel van de tenlastelegging het jaartal 2003. De politierechter herstelt deze vergissing door dit jaartal in te lezen. Blijkens het onderzoek ter zitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. VERWEREN TEN AANZIEN VAN DE VOORVRAGEN De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de ingestelde vervolging in verband met het gelijkheidsbeginsel, gecombineerd met het verbod van willekeur. Van een billijke en redelijke belangenafweging zou geen sprake zijn geweest, waardoor niet zou zijn voldaan aan de eisen voor een behoorlijke procesorde. De raadsman heeft daartoe gewezen op de gretigheid, waarmee het onderzoek zou zijn gericht op verdachte versus de passiviteit ten opzichte van mogelijke andere verdachten. De raadsman voert daartoe aan dat er aanwijzingen zouden zijn dat er meer gelekt is, dat op een aangifte namens de fractie van de politieke partij "Leefbaar Tynaarlo" door het openbaar ministerie niet adequaat zou zijn gereageerd en dat is nagelaten een breed onderzoek te laten uitvoeren. De politierechter overweegt dat het openbaar ministerie een brief heeft ontvangen waarin, namens de fractie van de politieke partij "Leefbaar Tynaarlo", werd gemeld dat er aanwijzingen zouden zijn van schending van de zwijgplicht in het kader van de procedure tot herbenoeming van de burgemeester van Tynaarlo en waarin werd verzocht een breed onderzoek in te stellen naar die mogelijke schendingen. De hoofdofficier van justitie heeft naar aanleiding daarvan bericht dat het openbaar ministerie geen opsporingsonderzoek zou instellen omdat een redelijk vermoeden dat een strafbaar feit was gepleegd ontbrak. De hoofdofficier heeft die beslissing afdoende gemotiveerd. Voorts heeft de hoofdofficier melding gemaakt van de mogelijkheid tegen die beslissing een beklag in te dienen bij het Hof. De politierechter is van oordeel dat die procedure zorgvuldig is geweest. Daaraan doet niet af dat, zoals ter zitting door de verdediging is gesteld, het Hof na meer dan een jaar nog niet heeft gereageerd. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de ingestelde vervolging. BEWIJSVERWEER Namens verdachte heeft de raadsman aangevoerd dat het tenlastegelegde feit niet kan worden bewezen. De informatie, die verdachte op 22 augustus 2003 en omstreeks 23 augustus 2003 aan de pers heeft verstrekt, zou ten tijde van dat verstrekken al bij zo velen bekend zijn geweest dat er toen al geen sprake meer was van enig geheim. Nu daar geen sprake (meer) van was kon verdachte de geheimhoudingsplicht niet (meer) schenden. De politierechter overweegt allereerst dat geenszins is komen vast te staan dat de bewuste informatie op 22 augustus 2003 al bij velen bekend was. Vaststaat dat verdachte informatie waarover hij beschikte uit hoofde van zijn lidmaatschap van de vertrouwenscommissie heeft openbaar gemaakt via radio en televisie en heeft bekendgemaakt aan een journalist van een dagblad. Daarmee heeft hij informatie openbaar gemaakt, die hij uit hoofde van een wettelijk voorschrift verplicht was te bewaren. Daaraan doet niet af dat de verkrijgers die informatie al van anderen hadden bekomen of hadden kunnen bekomen. Zie ook Hoge Raad, 11 februari 2003, NJ 2003, 274. BEWEZENVERKLARING De politierechter acht door de inhoud van deze bewijsmiddelen, waarop de hierna te vermelden beslissing steunt, wettig bewezen en hij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat hij op verschillende tijdstippen in de periode van 22 augustus 2003 tot en met 23 augustus 2003, in het arrondissement Assen, enig geheim, waarvan hij wist dat hij uit hoofde van wettelijk voorschrift verplicht was het te bewaren, telkens opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij - op 22 augustus 2003 in interviews met medewerkers van Radio- en/of Tv-Drenthe en op of omstreeks 23 augustus 2003 in een interview met een medewerker van het Dagblad van het Noorden inhoudelijke mededelingen omtrent het verloop van de procedure in het kader van de herbenoeming van de burgemeester van Tynaarlo gedaan, zijnde feiten die hem alleen als lid van de vertrouwenscommissie bekend konden zijn. De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De verdachte zal van het hem meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de politierechter dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. KWALIFICATIE Het bewezenverklaarde levert op: opzettelijke schending van een wettelijke geheimhoudingsplicht, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 272, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT EN DE STRAFBAARHEID VAN DE DADER De raadsman heeft betoogd dat de verdachte niet strafbaar is omdat hij tot dit feit door overmacht zou zijn gedrongen. Hij heeft daarom een beroep gedaan psychische overmacht en noodtoestand. De raadsman heeft ter onderbouwing van deze verweren betoogd dat verdachte gedwongen was een keuze te maken tussen twee belangen, enerzijds het belang dat de geheimhoudingsplicht diende en anderzijds het hogere belang van de geloofwaardigheid en de integriteit van verdachte als volksvertegenwoordiger. Verdachte zou met dat dilemma hebben geworsteld. Hij zou in acute gewetensnood zijn geraakt en een slapeloze nacht hebben gehad. Verdachte zou er voorts van overtuigd zijn geweest dat de handelwijze van (het merendeel van de leden van) de commissie dermate laakbaar was dat een juiste taakopvatting van hem vorderde dat hij die handelwijze onmiddellijk in het openbaar aan de kaak stelde. De politierechter overweegt allereerst dat verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat de druk, als gevolg van zijn gewetensnood, van dien aard is geweest dat hij daaraan geen weerstand had kunnen bieden. Mitsdien faalt het beroep op psychische overmacht. De politierechter overweegt voorts dat verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de conflicterende belangen voldoende zorgvuldig tegen elkaar heeft afgewogen. Hij heeft nagelaten na te gaan of en in hoeverre hij met andere, minder vergaande middelen, zijn doel zou kunnen bereiken én zijn gewetensnood zou kunnen stillen. Zo heeft hij bij voorbeeld nagelaten in de vergadering van de commissie te vorderen dat de afspraken die met de burgemeester waren gemaakt alsmede zijn afwijkend standpunt zouden worden vastgelegd in het verslag dat de commissie aan de gemeenteraad moest uitbrengen. De gemeenteraad had alsdan kennis kunnen nemen van het (vermeende) laakbare gedrag van de commissie en van het minderheidsstandpunt van verdachte. De gemeenteraad had die informatie kunnen meewegen bij zijn aanbeveling aan de commissaris van de koningin. De geheimhoudingplicht stond aldus niet aan de democratische controle in de weg. Ook het beroep op noodtoestand faalt. Van strafuitsluitingsgronden is gelet hierop niet gebleken. Verdachte is strafbaar. STRAFMAATVERWEER De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat, mocht de politierechter komen tot bewezenverklaring van het feit en tot strafbaarheid van het feit en van de dader een symbolische straf aangewezen zou zijn omdat verdachte zou hebben gehandeld uit oprechte bezorgdheid voor het algemeen belang en omdat de wetgever op overtreding van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht slechts een relatief gering strafmaximum heeft gesteld. De politierechter overweegt dat, zo verdachte zou hebben gehandeld uit oprechte bezorgdheid voor het algemeen belang, hij tot een andere keuze had kunnen en moeten komen om zijn doel te verwezenlijken. Voorts deelt de politierechter de visie van de verdediging niet dat het gegeven dat de wetgever op overtreding van het tenlastegelegde misdrijf (slechts) een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vierde categorie heeft gesteld, mede reden zou moeten zijn voor het opleggen van een (slechts) symbolische straf. STRAFMOTIVERING De politierechter heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en op grond van de eis van de officier van justitie. Daarbij heeft de politierechter in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft het vertrouwen dat de maatschappij te allen tijde moet kunnen hebben in de onkreukbaarheid van hen aan wie zij een ambt heeft toevertrouwd, ernstig geschaad. Bij de vervulling van dat ambt heeft verdachte een geheimhoudingsplicht, die hem namens die maatschappij was opgelegd en die door hem was aanvaard, geschonden. De verdachte heeft daarmee bovendien het algemeen belang van een zorgvuldige procedure bij de herbenoeming van de burgemeester, waarvan de geheime beraadslagingen in de vertrouwenscommissie deeluitmaken, in belangrijke mate geschaad. De politierechter kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte het laakbare van zijn handelen onvoldoende inziet. Zo heeft verdachte ter zitting verklaard dat, als zich in de toekomst weer zoiets zou voordoen, hij dit weer in het openbaar aan de kaak zal stellen. De politierechter is mede daarom van oordeel dat niet kan worden volstaan met de door de officier van justitie gevorderde geldboete van 500 euro. De politierechter is, alles overwegende, van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormen. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De politierechter heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING De politierechter: verklaart bewezen dat het tenlastegelegde feit, zoals hierboven is omschreven, door verdachte is begaan; stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld; verklaart verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte te dier zake tot: een gevangenisstraf van 4 weken, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren; beveelt dat deze voorwaardelijke opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; een geldboete ten bedrage van 500 euro, met bevel dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van 10 dagen zal worden toegepast. verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hetgeen hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mr. P.L.M.J. Rooijakkers, politierechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Derks, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de politierechter op woensdag 11 mei 2005.-