Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT5603

Datum uitspraak2005-05-13
Datum gepubliceerd2005-05-18
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 855/03 Omzetbelasting
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of terecht onderhavige naheffingsaanslag is opgelegd naar een bedrag van ƒ 3.964, - aan niet aangegeven omzet.


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Kenmerk: BK 855/03 13 mei 2005 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, derde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X B.V te Z tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1 Op 30 december 2002 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) opgelegd. Deze naheffingsaanslag bedraagt € 359, - (ƒ 791, -) aan enkelvoudige belasting en betreft de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997. Gelijktijdig is ten aanzien van belanghebbende een boete van € 89, - vastgesteld. Eveneens is een beschikking heffingsrente ten bedrage van € 62, - vastgesteld. 1.2 Op het tijdig ingediende bezwaar van de gemachtigde van belanghebbende, mr. A, heeft de inspecteur nadat belanghebbende de gronden van haar bezwaar had aangevoerd bij de bestreden uitspraak van 5 september 2003 de naheffingsaanslag, alsmede de boete en de heffingsrente gehandhaafd. Deze uitspraak is ten name van belanghebbende gesteld en aan haar adres gezonden. 1.3 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een pro-forma beroepschrift, hetwelk per faxbericht op 22 oktober 2003 is ingekomen bij de inspecteur. De inspecteur heeft dit beroepschrift doorgezonden aan het hof, waar het op 7 november 2003 is ingekomen. Op 8 december 2003 heeft belanghebbende aan het hof de gronden van haar beroep (met bijlagen) toegezonden. 1.4 Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) op 15 maart 2004 heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling van het beroep plaatsgevonden op 25 februari 2005 te Assen, alwaar aanwezig waren belanghebbende bij monde van haar directeur de heer B en namens de inspecteur de heer mr. C, bijgestaan door zijn collega de heer D. 1.5 Van alle vermelde (en hierna nog te vermelden) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. De feiten Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting stelt het hof als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast: 2.1 Belanghebbende droeg tot 27 augustus 1997 de naam “E B.V.”. De bedrijfsactiviteiten bestonden tot die datum uit renovatie- en onderhoudswerkzaamheden van bouwkundige aard. In augustus 1997 zijn de activiteiten van belanghebbende overgedragen aan B.V. v/h F. Daarna is de naam van belanghebbende gewijzigd in haar huidige naam “X B.V.”. 2.2 Op 12 maart 2002 heeft de inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld. Onderzocht is - onder andere - de aanvaardbaarheid van de aangifte omzetbelasting over de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997. Geconstateerd is dat de administratie over het jaar 1997 werd gevoerd volgens de zogenaamde doorschrijfmethode. Tijdens het boekenonderzoek konden met betrekking tot de administratie over het onderhavige jaar 4 ordners worden overgelegd. Deze ordners bevatten onder meer kasgegevens, bankafschriften, in- en verkopen en privé-gegevens. Stukken, betrekking hebbende op de periode voor bedrijfsoverdracht, zoals voor- en nacalculaties, offertes en de door personeel bijgehouden werkbriefjes konden niet worden overgelegd. 2.3 Tijdens een bij de overnemende partij ingesteld boekenonderzoek is de inspecteur een deel van de werkbriefjes van het personeel van belanghebbende tegengekomen. Deze werkbriefjes hebben betrekking op de periode van 1 januari 1997 tot en met 18 juli 1997. Op die werkbriefjes staan per manuur uitgevoerde werkzaamheden ten behoeve van bepaalde cliënten vermeld. De controlemedewerker trof in de administratie, die belanghebbende onder zich had, van een aantal op de voormelde werkbriefjes vermelde manuren, te weten 36,5 manuren, niet de daarmee corresponderende doorberekeningen aan cliënten aan. Die manuren betreffen niet garantiewerk. Volgens de inspecteur hadden de voormelde manuren gefactureerd moeten worden. Met 36,5 manuren moet volgens de inspecteur een omzet ten bedrage van ƒ 2.190, - (exclusief omzetbelasting) gemoeid zijn geweest zodat hij de correctie dienaangaande op ƒ 383, - heeft berekend. De inspecteur hanteert bij de berekening van de voormelde omzet een basisuurtarief van ƒ 60, -. 2.4 Behoudens de correctie inzake de manuren zijn tijdens het boekenonderzoek tegenover bepaalde inkoopfacturen, met daarop vermeld afleveradressen, evenmin doorberekeningen ter zake van aan cliënten verrichte leveringen aangetroffen. De prijs van voormelde inkopen bedraagt ƒ 1.774, - (exclusief omzetbelasting). De omzetbelasting ter zake van de verkopen is eveneens gecorrigeerd, waarbij geen rekening is gehouden met een winstopslag. De hieruit voortvloeiende correctie bedraagt ƒ 311, -. 2.5 De onder 2.3 en 2.4 vermelde correcties zijn bij wege van de onderhavige naheffingsaanslag nageheven. In deze naheffingsaanslag is ook een correcte inzake voorbelasting van autokosten ad ƒ 97, - betrokken. Tegen de naheffingsaanslag heeft de gemachtigde van belanghebbende (de heer mr. A) een pro-forma bezwaarschrift ingediend. De directeur van belanghebbende heeft dit bezwaar bij schrijven van 10 februari 2003 gemotiveerd, waarin ook melding is gemaakt van twee andere ten name van haar gestelde aanslagen. 2.6 Voor een bedrag van ƒ 1.564, - van de in 2.4 vermelde inkoopfacturen stemt belanghebbende in met de correctie ter zake daarvan. Met betrekking tot het aantal voor de inspecteur gehanteerde manuren stelt zij dat hoogstens 4 manuren gefactureerd hadden kunnen worden. Bovendien is zij het niet eens met het door de inspecteur gehanteerde basisuurtarief van ƒ 60, -. Zij stelt dat het tarief ƒ 58, - behoort te bedragen. Belanghebbende betwist niet de correctie met betrekking tot de voorbelasting autokosten. 2.7 Bij uitspraak van 5 september 2003 heeft de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag, boete en de heffingsrente gehandhaafd. Het destijds verleende uitstel van betaling is vervolgens ingetrokken, waarop belanghebbende een brief met dagtekening 22 oktober 2003 per faxbericht van 22 oktober 2003 aan de inspecteur heeft gezonden. Op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (: Awb) heeft de inspecteur deze brief - met daarin wederom melding van andere aanslagen - als beroepschrift doorgezonden aan het hof. In de motivering van haar beroepschrift stelt belanghebbende dat zij geen uitspraak op haar bezwaar heeft ontvangen. 2.8 Op de (twee) andere aanslagen die belanghebbende noemt in haar bezwaar en beroep heeft de inspecteur inmiddels uitspraak gedaan. Deze aanslagen zullen – naar het hof ter zitting heeft aangegeven en partijen mee hebben ingestemd - in de onderhavige procedure niet aan de orde komen. 3. Het geschil en standpunten van partijen 3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of terecht onderhavige naheffingsaanslag is opgelegd naar een bedrag van ƒ 3.964, - aan niet aangegeven omzet. 3.2 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag verminderd moet worden naar een niet aangegeven omzet van ƒ 1.796, -. Dit bedrag betreft ƒ 1.564, - ter zake van de correctie inkoopfacturen. Voor dit bedrag stemt belanghebbende in met de correctie dienaangaande. Dit geldt ook voor de correctie betreffende de 4 manuren, die naar belanghebbendes stelling, gefactureerd hadden kunnen worden tegen een uurtarief van ƒ 58, -. Tot op een bedrag van ƒ 232, - wordt de correctie ter zake van de manuren door belanghebbende niet betwist. Met betrekking tot de overige manuren stelt belanghebbende dat die manuren niet gefactureerd hadden kunnen worden wegens onder meer de door haar boekhouder gemaakte fouten, dan wel doordat nu eenmaal niet alle manuren doorberekend kunnen worden. Naar de stelling van belanghebbende betreffen van de overige manuren een aantal van 4 diensten verleend aan de heer G. Deze manuren zijn niet doorberekend aangezien de heer G daarvoor tegenprestaties heeft verricht. De over en weer verleende diensten zijn tegen elkaar weggestreept. Ter zake van de correctie ingevolge de inkoopfacturen is belanghebbende van mening dat voor een bedrag van ƒ 210,00 (ƒ 1.774, - minus ƒ 1.564, -) de correctie niet op haar plaats is. Voormelde bedrag betreft naar haar stelling een voorraad projecttegels, die met de bedrijfsactiviteiten is overgedragen aan de nieuwe eigenaar. 3.3 De inspecteur is van mening dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de artikelen 34 en 35 van de Wet en aan artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna : AWR), waardoor met toepassing van 27e van de AWR het beroep ongegrond moet worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. De inspecteur is van mening dat belanghebbende in haar verzwaarde bewijslast ter zake van de onjuistheid van de naheffingsaanslag niet is geslaagd. 3.4 Tegen de boete en de heffingsrente werpt belanghebbende geen grieven op. 3.5 Voor een nadere onderbouwing van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. 4. Vooreerst en vooraf omtrent de ontvankelijkheid van het beroepschrift 4.1 De uitspraak is gedagtekend 5 september 2003. Ingevolge artikel 6:6 van de Awb jo artikel 26c van de AWR is de laatste dag van de beroepstermijn 17 oktober 2003. Op grond van artikel 6:15, derde lid, van de Awb, heeft als dag van binnenkomst van het beroepschrift 22 oktober 2003 te gelden. Wegens termijnoverschrijding dient dan het beroepschrift niet-ontvankelijk te worden verklaard. 4.2 Belanghebbende stelt dat zij de uitspraak op haar bezwaar niet heeft ontvangen, alhoewel de uitspraak wel aan haar adres was gezonden. De uitspraak is niet gezonden aan de gemachtigde van belanghebbende, die namens haar een pro-forma-bezwaarschrift heeft ingestuurd. Niet gebleken is dat belanghebbende in de bezwaarfase aan de inspecteur te kennen heeft gegeven dat haar gemachtigde niet meer als gemachtigde optrad, zodat ervan dient te worden uitgegaan dat de heer mr. A nog als gemachtigde van belanghebbende ten tijde van de uitspraak op bezwaar aangemerkt moet worden. Naar deze gemachtigde had de uitspraak moeten worden gezonden. Bovendien is omtrent de juistheid van de stelling van belanghebbende dat zij de uitspraak niet heeft ontvangen in rechte geen zekerheid te krijgen, nu de inspecteur de onjuistheid van deze stelling niet kan bewijzen. In de voormelde omstandigheden ziet het hof aanleiding om op grond van artikel 6:11 van de Awb de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar te achten. De rechtsoverwegingen omtrent het geschil 4.3 Belanghebbende – een ondernemer in de zin van de Wet - stemt voor een bedrag van ƒ 1.564, - in met de door de inspecteur aangebrachte correctie met betrekking tot de inkoopfacturen. Het hof leidt hieruit af dat ter zake daarvan aan cliënten verrichte leveringen hebben plaatsgevonden, welke leveringen - naar de inspecteur stelt en belanghebbende niet betwist - in de administratie van belanghebbende niet traceerbaar zijn. Gelet hierop heeft belanghebbende niet voldaan aan de in artikel 34 van de Wet neergelegde regel dat zij als ondernemer voor de Wet gehouden is om aantekening te houden van de door haar verrichte leveringen diensten. Alsdan komen artikel 36 van de Wet juncto artikel 27e van de AWR in beeld, op grond waarvan het hof het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Deze bepaling strekt zich, naar het oordeel van het hof, ook uit tot de onder 2.3 vermelde correctie. 4.4 Door toepassing van artikel 27e van de AWR verkeert belanghebbende in de situatie dat zij voor het hof overtuigend dient aan te tonen dat de door de inspecteur in punt 2.3 en 2.4 vermelde correcties voor een bedrag van respectievelijk ƒ 210, - en ƒ 1.958, - niet juist zijn. Naar het oordeel van het hof is belanghebbende niet in de op haar rustende zware bewijslast geslaagd. Zo heeft belanghebbende geen stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat een voorraad projecttegels ten bedrage van ƒ 210, - in het kader van de bedrijfsoverdracht is overgedragen. Ten aanzien van de werkzaamheden ten behoeve van de heer G is het hof op grond van hetgeen belanghebbende stelt dat te dezen sprake is van verleende diensten, die gefactureerd hadden moeten worden. Ten aanzien van de overige manuren waarop de correctie ziet stelt belanghebbende weliswaar dat deze manuren niet gefactureerd hadden kunnen worden, maar laat zij na deze stelling met stukken of anderszins te onderbouwen. Ook haar stelling omtrent de hoogte van het basisuurtarief toont zij niet overtuigend aan. 4.5 Belanghebbende stelt dat zij van de overnemende partij geen medewerking krijgt om de administratie in te zien. Wat hiervan ook zij, de door haar bestreden correcties betreffen de periode voor de bedrijfsoverdracht. Voor de administratie van de door haar in deze periode verleende diensten en verrichte leveringen blijft belanghebbende verantwoordelijk. Ook de grief van belanghebbende dat zij pas bij ontvangst van het verweerschrift van de inspecteur beschikte over kopieën van de werkbriefjes, kan haar niet baten met betrekking tot haar bewijslast. 4.6 Het vorenstaande leidt ertoe dat het beroep van belanghebbende ongegrond zal worden verklaard. 5. Proceskosten Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. 6. De beslissing. Het hof verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. F.J.W. Drion, raadsheer en voorzitter, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer van het Gerechtshof Leeuwarden en uitgesproken door voormelde voorzitter ter openbare zitting van het gerechtshof Leeuwarden op 13 mei 2005 in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier en ondertekend door voornoemde raadsheer en griffier. Op 18 mei 2005 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.