Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT5637

Datum uitspraak2005-05-17
Datum gepubliceerd2005-05-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13.097.115-2004
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overlevering Litouwen toegestaan, verweren tav dubbele strafbaarheid en art 11


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER Parketnummer: 13.097.115-2004 RK nummer: 04/4299 Datum uitspraak: 17 mei 2005 UITSPRAAK op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 november 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 29 juni 2004 door de justitiële autoriteit, Vice-Minister of Justice van Litouwen. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van: [opgeëiste persoon] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende op het [adres] thans uit anderen hoofde gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuijderbos te Heerhugowaard, hierna te noemen de opgeëiste persoon. 1. Procesgang De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 mei 2005. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. M.L.M. van den Bosch, advocaat te Maastricht gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Litouwse taal. 2. Grondslag en inhoud van het EAB De rechtbank stelt vast dat er geen EAB in de oorspronkelijke taal (Litouws) als bijlage bij de vordering ex artikel 23, twee lid, OLW is gevoegd. Dat levert strijd op met het derde lid van datzelfde artikel. Het ontbreken van dit stuk heeft in deze zaak geen gevolgen nu niet is gesteld of gebleken dat de opgeëiste persoon hierdoor in zijn belangen is geschaad. De rechtbank houdt het erop, nu het tegendeel niet is gesteld en daar evenmin van is gebleken, dat het in het Engels gestelde EAB een getrouwe weergave is van de inhoud van de versie in de Litouwse taal. Aan het EAB ligt een uitspraak van de Kaunas County Court van 30 september 2003 ten grondslag. De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaren. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis. Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB. 3. Identiteit van de opgeëiste persoon De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Litouwse nationaliteit. 4. Strafbaarheid De raadsman heeft verzocht de overlevering te weigeren nu er niet is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid. Ook uit de interne memo van het parket blijkt volgens de raadsman dat met veel gekunstel wellicht dubbele strafbaarheid kan worden aangenomen. De raadsman is van oordeel dat het principe van de dubbele strafbaarheid stringenter dient te worden uitgelegd. Tevens blijkt, volgens de raadsman, niet uit de stukken of ethylalcohol al of niet gevrijwaard is van accijns. De raadsman acht daarnaast de rol van de opgeëiste persoon niet duidelijk omschreven in het EAB. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Het vereiste van dubbele strafbaarheid vergt niet dat een met de buitenlandse delictsomschrijving als zodanig overeenstemmende Nederlandse strafbepaling bestaat. Het materiële feit waarvoor de uitlevering is verzocht en dat strafbaar is naar het recht van de verzoekende Staat, dient binnen de termen van een Nederlandse strafbepaling te vallen. Daarbij doet dus niet ter zake of de buitenlandse strafbaarstelling in alle opzichten overstemt met de Nederlandse. Voldoende is dat die buitenlandse strafbaarstelling in de kern hetzelfde rechtsgoed beschermt als de Nederlandse. Daaraan is in het onderhavige geval voldaan. De uiteenzetting van het feit zoals opgenomen onder e) van het EAB, levert naar Nederlandse recht op: zonder toestemming een accijnsgoed vervaardigen buiten een accijnsgoederenplaats die voor dat soort accijnsgoed als zodanig is aangewezen. Het feit is zowel naar het recht van Litouwen als naar Nederlands recht strafbaar. Op dit feit is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld. 5. Onschuldverweer De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij niet kan zeggen dat hij onschuldig is aan het feit. Hij heeft dit tijdens het verhoor ter zitting ook niet kunnen aantonen. Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken. 6. Verweren De raadsman verzoekt weigering van het EAB op humanitaire gronden. De opgeëiste persoon is doodsbang om terug te gaan naar Litouwen. Volgens de raadsman is de opgeëiste persoon voor het noemen van een aantal namen een vorm van amnestie beloofd. In eerste instantie is hij ook veroordeeld tot een voorwaardelijke straf. Degenen wier namen hij heeft genoemd hebben wel een bijzondere regeling kunnen treffen en hebben geen gevangenisstraf opgelegd gekregen. De opgeëiste persoon is bang dat het verraad hem het leven zal kosten. Hij is ook vanwege de straf die hem te wachten staat het land uitgevlucht, aldus de raadsman. Hij verwacht onder meer vanwege de hoge graad van corruptie binnen het politie- en justitieapparaat onvoldoende bescherming daartegen te zullen krijgen. De raadsman verzoekt, indien de rechtbank dit standpunt niet deelt, nader onderzoek naar de gegrondheid van de vrees van de opgeëiste persoon. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een vermoeden van een bestaande of dreigende flagrante schending van de fundamentele rechten van een persoon in ieder concreet geval concreet moet worden aangevoerd. Algemene aantijgingen van corruptie van politie en justitie zijn onvoldoende concreet. De rechtbank overweegt het volgende. De rechtbank vat het verweer van de raadsman op als een verweer met betrekking tot het in artikel 11 OLW bepaalde, te weten dat een overlevering niet wordt toegestaan in gevallen waarin naar het oordeel van de rechtbank een op feiten en omstandigheden gebaseerd gegrond vermoeden bestaat, dat inwilliging van het verzoek zou leiden tot flagrante schending van de fundamentele rechten van de betrokken persoon, zoals die worden gewaarborgd door het op 4 november 1950 te Rome tot stand gekomen Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De raadsman heeft een dreigende schending slechts aangevoerd, maar heeft deze op geen enkele wijze onderbouwd met nadere feiten en omstandigheden. Voorts is door of namens de opgeëiste persoon niet aangevoerd dat hij na overlevering geen recht heeft op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie als bedoeld in artikel 13 EVRM indien zijn rechten en vrijheden zoals vermeld in het EVRM zouden zijn geschonden. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden geen reden de behandeling aan te houden voor nader onderzoek en verwerpt het beroep op artikel 11 OLW. 7. Slotsom Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan. 7. Toepasselijke wetsbepalingen Artikel 5, eerste lid, juncto artikel 1 van de Wet op de accijns. Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet. 8. Beslissing STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Vice-Minister of Justice van Litouwen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Aldus gedaan door mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit-ter, mrs. A.J.R.M. Vermolen en J.L. Hillenius, rech-ters, in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, grif-fier, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 mei 2005. Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.