Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT6066

Datum uitspraak2005-05-13
Datum gepubliceerd2005-05-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/064309-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende overtredingen: medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, meermalen gepleegd en overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, 3 maal gepleegd. Veroordeling tot 7 geldboetes van (telkens) € 1500,-. De rechter heeft een zwaardere straf opgelegd dan door de officier van justitie gevorderd, nu de ernst van de feiten, gelet op het gegeven dat het bewezen verklaarde niet beperkt lijkt tot een enkel incident, het beoogde economische gewin met de daaraan gekoppelde concurrentievervalsing en de benadeling van de fiscale autoriteiten en de uitvoerders van het sociale zekerheidsstelsel, onvoldoende in de eis van de officier van justitie tot uitdrukking komt. Met het opleggen van een hogere geldboete als door de officier van justitie geëist wordt naar het oordeel van de politierechter beter recht gedaan aan de ernst van het bewezen verklaarde en verwijtbaarheid van de verdachte.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/064309-04 uitspraak d.d. : 13 mei 2005 TEGENSPRAAK VONNIS van de economische politierechter te Roermond, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [voornamen] geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats] adres : [adres] plaats : [woonplaats] 1. Het onderzoek van de zaak. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 april 2005. 2. De tenlastelegging. De verdachte staat terecht ter zake dat: 1. hij op of omstreeks 17 maart 2004 te Lage Mierde, in de gemeente Reusel-de Mierden, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte], althans alleen, als werkgever (een) vreemdeling(en), te weten [Pool 1] en/of [Pool 2], van de Poolse nationaliteit, arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning; althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling met strafoplegging leidt: dat [Bedrijf verdachten] B.V. en/of een of meer ander(en), althans alleen, op of omstreeks 17 maart 2004 te Lage Mierde, in de gemeente Reusel-de Mierden, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, als werkgeefster (een) vreemdeling(en), te weten [Pool 1] en/of [Pool 2], van de Poolse nationaliteit, arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning, aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven dan wel tot het plegen van welk(e) strafbare feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven; (artikel 2 lid 1 van de Wet arbeid vreemdelingen, strafbaar gesteld in artikel 1 onder 4e van de Wet op de economische delicten) 2. hij op of omstreeks 17 maart 2004 te Reusel, in de gemeente Reusel-de Mierden, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte], althans alleen, als werkgever (een) vreemdeling(en), te weten [Pool 3] en/of [Pool 4], van de Poolse nationaliteit, arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning; althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling met strafoplegging leidt: dat [Bedrijf verdachten] B.V. en/of een of meer ander(en), althans alleen, op of omstreeks 17 maart 2004 te Reusel, in de gemeente Reusel-de Mierden, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, als werkgeefster (een) vreemdeling(en), te weten [Pool 3] en/of [Pool 4], van de Poolse nationaliteit, arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning, aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven dan wel tot het plegen van welk(e) strafbare feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven; (artikel 2 lid 1 van de Wet arbeid vreemdelingen, strafbaar gesteld in artikel 1 onder 4e van de Wet op de economische delicten) 3. hij op of omstreeks 30 september 2003 in de gemeente Horst aan de Maas, althans in het arrondissement Roermond, in elk geval in Nederland, als werkgever (een) vreemdeling(en), te weten [Pool 5] en/of [Pool 6] en/of [Pool 7], van de Poolse nationaliteit, arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning; althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling met strafoplegging leidt: dat [Ander bedrijf verdachten] B.V. en/of [Bedrijf verdachten] B.V.op of omstreeks 30 september 2003 in de gemeente Horst aan de Maas, althans in het arrondissement Roermond, in elk geval in Nederland, als werkgeefster (een) vreemdeling(en), te weten [Pool 5] en/of [Pool 6] en/of [Pool 7], van de Poolse nationaliteit, arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning, aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven dan wel tot het plegen van welk(e) strafbare feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven; (artikel 2 lid 1 van de Wet arbeid vreemdelingen, strafbaar gesteld in artikel 1 onder 4e van de Wet op de economische delicten) Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de politierechter verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de politierechter. Krachtens de wettelijke bepalingen is de politierechter bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewezenverklaring. De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en het onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 17 maart 2004 te Lage Mierde, in de gemeente Reusel-de Mierden, tezamen en in vereniging met [medeverdachte], als werkgever vreemdelingen, te weten [Pool 1] en [Pool 2], van de Poolse nationaliteit, arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning; 2. hij op of omstreeks 17 maart 2004 te Reusel, in de gemeente Reusel-de Mierden, tezamen en in vereniging met [medeverdachte], als werkgever vreemdelingen, te weten [Pool 3] en/of [Pool 4], van de Poolse nationaliteit, arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning; 3. hij op of omstreeks 30 september 2003 in de gemeente Horst aan de Maas als werkgever vreemdelingen, te weten [Pool 5] en [Pool 6] en [Pool 7], van de Poolse nationaliteit, arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. 8. Het bewijs. De overtuiging van de politierechter dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. 8.1 De bewijsmiddelen. Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de politierechter gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering. 8.2 Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs. De raadsman heeft gesteld dat uit de voorhanden gegevens niet blijkt van een aanleiding of aanwijzing om het onderhavig onderzoek in te stellen en betwist de rechtmatigheid van de controles. De economische politierechter overweegt hiertoe als volgt. Een controle in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen (WAV) door de arbeids-inspectie vereist geen voorafgaand redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van strafvordering. Overigens blijkt uit het proces-verbaal (bladzijde 3), dat betrekking heeft op de feiten 1 en 2, dat door de Arbeidsinspectie een onderzoek is ingesteld naar aanleiding van door de Arbeidsinspectie, kantoor Roermond, ontvangen signalen over de inzet van vreemdelingen zonder tewerk-stellingsvergunning in de oogst van coniferen ten aanzien van [Bedrijf verdachten] BV. De rechtmatigheid van de controles is naar het oordeel van de economische politierechter dan ook geenszins in het geding. De raadsman heeft verder betoogd dat verbalisant Bruynen van de Arbeidsinspectie P. [verdachte] heeft gewezen op de verplichting van alle werknemers om een identiteitsbewijs te tonen. De Arbeidsinspectie is echter volgens de raadsman niet bevoegd is om vreemdelingen naar hun identiteitsbewijs te vragen. Verder betwist de raadsman de conclusie van de Vreemdelingenpolitie dat de aangetroffen Polen illegaal in Nederland zouden zijn. Ten aanzien hiervan wordt als volgt overwogen. De Arbeidsinspectie is belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de WAV. Ingevolge artikel 5:16 en 5:17 juncto 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn toezichthouders bevoegd inlichtingen respectievelijk inzage van gegevens en bescheiden te vorderen voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. In het kader van opsporing biedt artikel 19 juncto 24a van de WED een zelfde grondslag. Niet valt in te zien waarom de Arbeidsinspectie de aangetroffen werknemers niet om een identiteitsbewijs zouden mogen vragen nu dit voor de goede uitoefening van hun taak in redelijkheid vereist is. Het onder feit 3 tenlastegelegde is gepleegd voor toetreding van Polen tot de Europese Unie, zodat de conclusie van de Vreemdelingenpolitie, als door de raadsman aangehaald onder punt 41 van de pleitnota, te weten dat de aangetroffen personen illegaal in Nederland verbleven, geheel correct is. Overigens wordt met vreemdeling ingevolge artikel 1, eerste lid, onder c, van de WAV bedoeld hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000. In artikel 1, onder m, van de Vreemdelingenwet 2000 wordt vervolgens onder vreemdeling verstaan: ieder die de Nederlandse nationaliteit niet bezit en niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander moet worden behandeld. Niet gebleken is dat de aangetroffen Polen niet onder deze definitie zouden vallen. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman de waarde van de verklaringen van [Pool 1] en [Pool 2] betwist, en ten aanzien van feit 2 de waarde van de verklaring van [Pool 3]. De economische politierechter overweegt ten aanzien van de door [Pool 1] afgelegde verklaring bij verbalisant Kroezen, dat de opmerkingen daarover van de raadsman in het kader van de onderhavige procedure niet relevant zijn. Immers eventuele schendingen ten aanzien van [Pool 1] in het kader van de Vreemdelingenwet 2000, regarderen niet het belang van verdachte in het hem tenlastegelegde. Verder constateert de economische politierechter met de raadsman dat de verklaringen (vraag- en antwoordformulieren) in het Pools van [Pool 1] evenals van [Pool 2], [Pool 3] als ook [Pool 4] niet in het dossier aanwezig zijn. Gelet op het feit dat verbalisanten uitdrukkelijk hebben gerelateerd, enkel het vertaald vraag- en antwoordformulier aan het dossier te hebben toegevoegd, en dat uit het vertaalde document genoegzaam is op te maken door wie welke verklaring is afgelegd, en de economische politierechter op voorhand geen reden heeft aan de juistheid daarvan te twijfelen, zal zij aan het ontbreken van de stukken in de Poolse taal geen doorslaggevend belang hechten en de vertaalde documenten voor bewijs toelaten. Tenslotte is het juist dat de verhoren van [Pool 3] en [Pool 2] in aanwezigheid van dezelfde verbalisant en dezelfde tolk wellicht niet gelijktijdig hebben plaatsgevonden om 16.00 uur. Dit betekent naar het oordeel van de economische politierechter dat wellicht één van de genoemde tijdstippen onjuist is. Deze kennelijke misslag kan aan de waarde van de afgelegde verklaringen naar het oordeel van de economische politierechter echter niet afdoen. De raadsman betwist ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde voorts de waarde van de verklaring van [Pool 6] nu hij niet kan begrijpen dat een tolk via de telefoon een verklaring voorleest. De economische politierechter overweegt hierover dat niet valt in te zien waarom de met behulp van de tolk afgelegde verklaring van [Pool 6] vervolgens niet door de tolk aan [Pool 6] kan worden voorgelezen. Het in het proces-verbaal hierover gestelde kan in casu in redelijkheid niet anders begrepen worden dan dat de tolk daarbij enkel heeft vertaald, hetgeen verbalisanten de tolk daartoe voorgehouden (voorgelezen) hebben, zodat er van enige onregelmatigheid geen sprake is en de verklaring van [Pool 6] voor bewijs kan worden gebezigd. Tenslotte stelt de raadsman dat bewijs ontbreekt dat verdachte tezamen met zijn medeverdachte het tenlastegelegde (onder feit 1 en 2) heeft begaan. De economische politierechter overweegt daarover het volgende. Onder werkgever in de zin van de Wet arbeid vreemdelingen (WAV) dient, ingevolge artikel 1, eerste lid, onder b van genoemde wet te worden verstaan: 1°. degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten; 2°. de natuurlijke persoon die een ander huishoudelijke of persoonlijke diensten laat verrichten; Artikel 2 van de WAV bepaalt dat het een werkgever verboden is een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. In de Memorie van Toelichting bij genoemde wet wordt ten aanzien van de reikwijdte van de wet aangeven dat de wetgever met de ruime definitie van het begrip werkgever duidelijk beoogt te maken dat het een werkgever/ opdrachtgever altijd verboden is zonder vergunning vreemdelingen arbeid te laten verrichten, behalve als de vreemdeling over een verblijfsdocument beschikt waaruit blijkt dat voor hem geen beperkingen gelden voor het verrichten van arbeid. Ook wordt daarin vermeld: "Degene die de vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten, is vergunningplichtig in het kader van het wetsvoorstel. (.....) Degene voor wie de feitelijke arbeid wordt verricht dient zorg te dragen voor de aanwezigheid van een vergunning." In de Memorie van Antwoord op de wet is omtrent de reikwijdte van de wet opgemerkt: "Door de gekozen definitie is iedereen werkgever die een ander in het kader van ambt, beroep of bedrijf arbeid laat verrichten. Of er sprake is van een arbeidsovereenkomst of een gezagsverhouding is daarbij niet meer van belang. Immers, alleen het feit dat er in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht, is voor het feitelijk werkgeverschap reeds voldoende." Ten aanzien van de aan verdachte (en zijn medeverdachte) tenlastegelegde feiten is gebleken dat de nader genoemde vreemdelingen werkend werden aangetroffen bij werkzaamheden, die verdachte en, wat betreft de feiten 1 en 2, zijn medeverdachte, gezien de bevindingen van verbalisanten, de verklaringen van de aangetroffen vreemdelingen -die de politierechter anders waardeert dan de raadsman- en voor de feiten 1 en 2 de verklaring van [Perceeleigenaar], alles ook in onderlinge samenhang bezien, naar het oordeel van de economische politierechter, hen feitelijk lieten verrichten. Niet is gebleken dat het feitelijk laten verrichten van deze arbeid door de vreemdelingen door verdachte en, voor zover het de feiten 1 en 2 betreft, zijn medeverdachte, is terug te voeren op een van de BV's, waaraan verdachte en zijn medeverdachte zijn gelieerd, en dat is ook niet aannemelijk geworden. Dat verdachte (en zijn medeverdachte) de vreemdelingen feitelijk arbeid lieten verrichten ten behoeve van derden, waaronder hun eigen BV's, doet daar verder hier niet aan af. De economische politierechter is dan ook van oordeel dat de tenlastegelegde feiten, allen primair, bewezen kunnen worden verklaard. 9. Kwalificatie van het bewezenverklaarde. Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende overtredingen: Ten aanzien van feit 1: medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, twee maal gepleegd. Ten aanzien van feit 2: medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, twee maal gepleegd. Ten aanzien van feit 3: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, 3 maal gepleegd. De overtredingen zijn strafbaar gesteld bij artikel 1 (oud), juncto artikel 2, juncto artikel 6 van de Wet op de economische delicten. 10. De strafbaarheid van verdachte. De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 11. De straffen en/of maatregelen. 11.1 De algemene overwegingen. Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de politierechter van oordeel dat aan verdachte na te melden straffen behoren te worden opgelegd. 11.2 De bijzondere overwegingen. De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 29 april 2005 met betrekking tot de op te leggen straffen gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van 7 maal een geldboete van EUR 1020,00 subsidiair 20 dagen hechtenis. De politierechter heeft bij de strafoplegging enerzijds rekening gehouden met: - de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede met het belang van een juiste normhandhaving; - de oneerlijke concurrentie die met het bewezen verklaarde wordt veroorzaakt; - de omstandigheid dat het bewezen verklaarde ook geen incident blijkt te zijn maar onderdeel lijkt uit te maken van een veelomvattender praktijk van verdachte en zijn medeverdachte. De rechter heeft een zwaardere straf opgelegd dan door de officier van justitie gevorderd, nu de ernst van de feiten, gelet op het gegeven dat het bewezen verklaarde niet beperkt lijkt tot een enkel incident, het beoogde economische gewin met de daaraan gekoppelde concurrentievervalsing en de benadeling van de fiscale autoriteiten en de uitvoerders van het sociale zekerheidsstelsel, onvoldoende in de eis van de officier van justitie tot uitdrukking komt. Met het opleggen van een hogere geldboete als door de officier van justitie geëist wordt naar het oordeel van de politierechter beter recht gedaan aan de ernst van het bewezen verklaarde en verwijtbaarheid van de verdachte. Bij de vaststelling van de geldboeten heeft de economische politierechter rekening gehouden met de draagkracht van verdachte (voor zover daarvan is gebleken) in een mate waarin dat nodig wordt geacht met het oog op een passende bestraffing van verdachte. Verdachte wordt door die vaststelling in diens inkomen en vermogen niet onevenredig getroffen. 12. Toepasselijke wetsartikelen. Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 23, 24, 24c, 47, 91 Wet op de economische delicten art. 1(oud), 2, 6 Wet arbeid vreemdelingen art. 2 BESLISSING. De politierechter: verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, het onder 2, primair en het onder 3, primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte terzake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot betaling van 7 maal een geldboete van elk EUR 1500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door telkens hechtenis voor de tijd van 30 dagen. Vonnis gewezen door de politierechter mr. C.M.W. Nobis, in tegenwoordigheid van L.H.E.J. Heuts als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechter voornoemd op 13 mei 2005.