Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT6244

Datum uitspraak2005-05-26
Datum gepubliceerd2005-07-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-001063-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Uitkeringsfraude. De raadsman heeft aangevoerd, dat het openbaar ministerie in de vervolging van verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover het de periode van 18 januari 1996 tot 9 maart 1999 betreft. Immers over die periode was door de sociale recherche onderzocht of sprake was van uitkeringsfraude door verdachte. Dat onderzoek heeft geleid tot de mededeling van de sociaal rechercheur aan verdachte dat deze "zijn zaken goed had geregeld". Verdachte mocht er derhalve op vertrouwen, dat hij niet terzake van uitkeringsfraude over die periode zou worden vervolgd, aldus de raadsman. Het hof verwerpt dit verweer. Niet is gebleken dat het door de raadsman genoemde eerdere onderzoek heeft geleid tot een aan de officier van justitie toe te rekenen beslissing niet tot strafrechtelijke vervolging van verdachte over te gaan. Vrijspraak - geen gezamelijke huishouding.


Uitspraak

Parketnummer: 24-001063-04 Arrest van 26 mei 2005 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Leeuwarden van 28 juni 2004 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1939] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.A. de Boer, advocaat te Workum. Het vonnis waarvan beroep De politierechter in de rechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding. De inhoud van de tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot 240 uren werkstraf, subsidiair 120 dagen hechtenis. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging De raadsman heeft aangevoerd, dat het openbaar ministerie in de vervolging van verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover het de periode van 18 januari 1996 tot 9 maart 1999 betreft. Immers over die periode was door de sociale recherche van de gemeente Gaasterlân-Sleat in een eerder stadium onderzocht of sprake was van uitkeringsfraude door verdachte. Dat onderzoek heeft geleid tot de mededeling van de betreffende sociaal rechercheur aan verdachte dat deze "zijn zaken goed had geregeld". Verdachte mocht er derhalve op vertrouwen, dat hij niet terzake van uitkeringsfraude over die periode zou worden vervolgd, aldus de raadsman. Het hof verwerpt dit verweer. Niet is gebleken dat het door de raadsman genoemde eerdere onderzoek heeft geleid tot een aan de officier van justitie toe te rekenen beslissing niet tot strafrechtelijke vervolging van verdachte over te gaan. Derhalve stond het de officier van justitie vrij bij het nemen van een beslissing tot vervolging van verdachte ook acht te slaan op de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek, voor zover deze betrekking hebben op de door de raadsman genoemde periode. Vrijspraak Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Uit de stukken en uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat verdachte in de ten laste gelegde periode een gedeelte van zijn woning heeft verhuurd aan mevrouw [huisgenoot]. De beide delen van de woning waren ook daadwerkelijk gescheiden. Verdachte en mevrouw [huisgenoot] hebben een beperkt aantal voorzieningen gedeeld, zoals bijvoorbeeld het gebruik van de vaste telefoonaansluiting. Verder hebben zij elkaar wederzijds hulp en steun geboden. Mevrouw [huisgenoot] bijvoorbeeld deed boodschappen voor verdachte toen deze door een hernia bedlegerig was. Het gaat het hof te ver om uit dergelijke feiten en omstandigheden af te leiden dat sprake was van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3 van de Algemene bijstandswet, zoals dat ten tijde hier van belang van toepassing was. Het gemeenschappelijk gebruik van (een) voorziening(en) en het elkaar bieden van hulp en bijstand als dat nodig is betekent niet noodzakelijkerwijs dat van een gezamenlijke huishouding sprake is. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij. Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Huisman, voorzitter, Knoop en Van Zant, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier, zijnde mr. Van Zant voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.