Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT6267

Datum uitspraak2005-05-12
Datum gepubliceerd2005-05-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/1764 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vaststelling van de als grote werkgever verschuldigde, gedifferentieerde premie. Pemba-regeling. "Excessive burden" (art. 1 van EVRM).


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 03/1764 WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], te [woonplaats], appellante, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Appellante heeft hoger beroep doen instellen tegen de door de rechtbank Roermond op 10 maart 2003 tussen partijen onder kenmerk 02/898 gewezen uitspraak. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 28 april 2005, waar appellante niet is verschenen, en gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. K.D. van Someren, werkzaam bij het Uwv. II. MOTIVERING Het bestreden besluit betreft de vaststelling van de door appellante als grote werkgever in 2002 verschuldigde, gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Hierbij is mede bepalend geweest de aan een ex-werkneemster van appellante (hierna: betrokkene) bij besluit van 22 maart 2000 met ingang van 20 maart 2000 toegekende uitkering krachtens deze wet. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft overwogen, zakelijk, dat de beroepsgronden die zien op de toekenning van WAO-uitkering aan betrokkene afstuiten op het bepaalde in artikel 87e van de WAO en zich overigens geschaard achter het door gedaagde bij haar ingediende verweerschrift. De Raad overweegt het volgende. In artikel 87e van de WAO is bepaald dat het bezwaar of beroep van een werkgever tegen de in artikel 75a, vierde lid van de WAO, bedoelde betaling danwel tegen de in artikel 78, derde of vierde lid van de WAO, bedoelde opslag of korting niet kan zijn gegrond op de grief, dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Deze bepaling strekt er toe om de discussie omtrent de juistheid van de toekenning en hoogte van de WAO-uitkering te concentreren in een tegen de toekenningsbeslissing gerichte procedure. In een procedure betreffende de gedifferentieerde premie kunnen daarmee slechts die grieven aan de orde komen die niet zien op de toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen waarop de berekening van genoemde premie is gebaseerd. Grieven met betrekking tot een toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering kunnen slechts slagen in een procedure over die uitkering. Appellante heeft tegen het toekenningsbesluit van 22 maart 2002 geen rechtsmiddel aangewend. Onder het bereik van artikel 87e van de WAO vallen, blijkens de uitspraak van de Raad van 24 februari 2005, USZ 2005/158, ook grieven die zien op de door gedaagde verrichte reïntegratie-inspanningen en de tijdigheid van tussentijdse keuringen. De Raad stelt vast dat de reïntegratie-inspanningen die gedaagde zich onder de werking van artikel 71b (gelezen in samenhang met artikel 71a) van de WAO getroost (dan wel het gebrek daaraan) zien op de periode vóór de ingangsdatum van de WAO-uitkering. De klacht van appellante, die ziet op het voortduren van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van betrokkene, heeft geen betrekking op die activiteiten. Ingevolge het inmiddels vervallen artikel 38, eerste lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 had gedaagde onder meer tot taak om uitvoering te geven aan de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (welke sedert 1 juli 1998 de Wet arbeid gehandicapte werknemers vervangt). Ingevolge artikel 10, eerste lid, van die wet dient gedaagde de inschakeling in het arbeidsproces van de arbeidsgehandicapte ten aanzien van wie de werkgever geen verplichting heeft als bedoeld in artikel 8 en die recht heeft op, voorzover van belang, een WAO-uitkering te bevorderen. Anders dan appellante kennelijk meent, zijn deze reïntegratieactiviteiten (of het gebrek daaraan) niet bepalend voor de vraag of en in welke mate de arbeidsongeschiktheid bestaat die de aanleiding vormt voor de toekenning en voortzetting van de WAO-uitkering. Deze activiteiten richten zich immers op het benutten van (reeds) vastgestelde restcapaciteit tot loon-vormende arbeid. De arbeidsongeschiktheid kan in de loop van de tijd zodanig verminderen dat de uitkering dient te worden verlaagd of ingetrokken. Artikel 36, eerste lid, van de WAO bepaalt dan dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt herzien wanneer degene, aan wie zij is toegekend, ingevolge het bij of krachtens de WAO bepaalde voor een lagere uitkering in aanmerking komt. Artikel 36, tweede lid, van de WAO voorzag (tot 1 oktober 2004) in de opdracht aan gedaagde om in elk geval binnen een jaar na ingang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering te bezien of er gronden aanwezig zijn voor herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Appellante heeft niet aangevoerd dat gedaagde in dit geval is tekort geschoten bij de toepassing van artikel 36 van de WAO. Zij heeft in 2000 niet aan gedaagde verzocht om een tussentijdse keuring. De Raad tekent hierbij aan dat de gedifferentieerde premie over 2002 is berekend op grond van de in 2000 aan betrokkene betaalde WAO-uitkering; de continuering van de WAO-uitkering op en na 1 januari 2001 mist voor het onderhavige geschil iedere betekenis. De Raad kan appellante niet volgen in haar stelling dat op haar met het hier van belang zijnde besluit in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) een “excessive burden” wordt gelegd. Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM luidt in de authentieke Engelse tekst: " Every natural or legal person is entitled to the peaceful enjoyment of his possessions. No one shall be deprived of his possessions except in the public interest and subject to the conditions provided for by law and by the general principles of international law. The preceding provisions shall not, however, in any way impair the right of a State to enforce such laws as it deems necessary to control the use of property in accordance with the general interest or to secure the payment of taxes or other contributions or penalties." Per 1 januari 1998 is de Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschikt-heidsverzekeringen (wet van 24 april 1997, Stb. 175, wet Pemba) in werking getreden en daarmee werd de gedifferentieerde premie geïntroduceerd als onderdeel van de financie-ring van de lasten van de WAO. De WAO voorziet, samengevat, voor werknemers tot hun 65e jaar in een inkomens-gerelateerde uitkering in het geval van langer (dan 52 weken) durende, door (ongeacht de aard of het ontstaan van de) ziekte of gebrek veroorzaakte arbeidsongeschiktheid. De financiering van de kosten vindt plaats op grond van een omslagstelsel; de belangrijkste financieringsbron is de door de werkgevers betaalde premie, bestaande uit een - ongedifferentieerde - basispremie waaruit de langer lopende uitkeringen worden bekostigd en een gedifferentieerde premie voor de financiering van de WAO-uitkeringen gedurende de eerste vijf jaar. De wet Pemba beoogt om de werkgevers te activeren tot en aan te spreken op preventie van arbeidsongeschiktheid en reïntegratie van arbeidsongeschikt geworden werknemers en heeft twee instrumenten geïntroduceerd, de gedifferentieerde premie en het eigen-risico-dragen. Beide instrumenten staan voor alle werkgevers open. De Pemba-regeling is een categorale maatregel. De gedifferentieerde premie voor de WAO kan worden gekarakteriseerd als een bijdrage van de werkgever in de kosten van de voortdurende arbeidsongeschiktheid van zijn werknemers. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de kosten worden gelegd waar zij het beste beheerst en beïnvloed kunnen worden. Inspanningen (tot preventie en reïntegratie) worden beloond door een lagere premie, maar zonder dat voor de heffing van de gedifferentieerde premie de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid van belang of een aan de individuele werkgever ter zake te maken verwijt voorwaarde is; in de Pemba-regeling wordt uitgegaan van een risico-aansprakelijkheid aan de zijde van de werkgever voor de toekenning van een WAO-uitkering aan de in hun dienst arbeidsongeschikt geworden werknemers. De gedifferentieerde premie wordt geheven ter financiering van de Arbeidsongeschiktheidskas, uit welke kas de lasten van de WAO-uitkeringen gedurende de eerste vijf jaar worden bekostigd. De wijze waarop de gedifferentieerde premie wordt vastgesteld, is neergelegd in artikel 78 en het daarop gebaseerde Besluit. De door een individuele werkgever verschuldigde gedifferentieerde premie wordt per jaar vastgesteld en is (mede) afhankelijk van de ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas komende WAO-uitkeringen die zijn toegekend aan werknemers die tijdens de dienstbetrekking met die werkgever arbeidsongeschikt zijn geworden. De wetgever heeft bewust gekozen om voor de berekening van dit percentage maatgevend te achten het totaalbedrag van de ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas komende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die in het tweede jaar vóór het premiejaar zijn betaald aan werknemers die bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid in dienstbetrekking stonden tot de werkgever. Ten tijde van belang werd daarbij naar gelang de betaalde loonsom onderscheid gemaakt tussen “kleine” en “grote” werkgevers. Voor kleine werkgevers was, teneinde te grote fluctuaties in de verschuldigde premie te voorkomen, voorzien in een bandbreedte in de vorm van een minimaal en maximaal verschuldigde premie. Daarnaast is voor werkgevers de mogelijkheid ingevoerd om onder zekere voorwaarden het risico van betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering te dragen. In dat geval is de gedifferentieerde premie niet langer verschuldigd, maar dient de werkgever zelf de aan zijn werknemers ter zake van tijdens het dienstverband ontstane arbeidsongeschiktheid toegekende WAO-uitkeringen gedurende de eerste vijf jaar te voldoen. De lasten van langer (dan vijf jaar) lopende WAO-uitkeringen worden na 1 januari 1998 ongewijzigd voldaan uit het Arbeidsongeschiktheidsfonds, waarvan de belangrijkste revenuen worden gevormd door de over alle werkgevers naar evenredigheid omgeslagen premie. Appellante bestrijdt, naar het oordeel van de Raad terecht, niet, dat de Pemba-regeling naar Nederlands recht rechtmatig is en een legitiem oogmerk van algemeen belang heeft. Anders dan appellante, is de Raad, gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat zij door de - op een beperkte herschikking van de, ook vóór 1 januari 1998 voor rekening van (het collectief van) werkgevers komende, WAO-lasten gerichte - Pemba-regeling geen “individual and excessive burden” draagt. Het beroep op het willekeurverbod heeft de rechtbank terecht verworpen. Het vergelijk dat appellante heeft gemaakt met de op enkele misdrijven gestelde maximale geldboetes gaat reeds daarom niet op, nu de gedifferentieerde premie geen straf is. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak kan worden bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Gegeven door mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2005. (get.) R.C. Stam. (get.) R.E. Lysen.