Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT6307

Datum uitspraak2005-03-09
Datum gepubliceerd2005-05-26
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers04/03082
Statusgepubliceerd


Indicatie

onroerende-zaakbelastingen; de enkele omstandigheid dat een kamer in een gebouw afsluitbaar is, brengt nog niet mee dat die kamer blijkens zijn indeling bestemd is om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt in de daaraan in artikel 16, aanhef en letter c, van de Wet waardering onroerende zaken te hechten betekenis.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE derde meervoudige belastingkamer 9 maart 2005 nummers BK-04/03082 en BK-04/03083 UITSPRAAK op de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraken van de ambtenaar, belast met de heffing van belastingen van de gemeente P (hierna: de Inspecteur), betreffende na te noemen aanslagen. 1. Aanslagen en bezwaar 1.1. Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1998 en 1999 wegens het gebruik van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 (eerste verdieping) te Z, aanslagen opgelegd in de onroerende-zaakbelastingen van de gemeente Z naar een heffingsmaatstaf van ƒ 450.000. 1.2. Het tegen deze aanslagen gemaakte bezwaar van belanghebbende is bij de bestreden uitspraken van 27 februari 2001 afgewezen. 2. Loop van het geding 2.1. Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraken in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Amsterdam. Dat Hof heeft bij uitspraken van 22 april 2002, nrs. P01/01146 en P01/01147, de beroepen ongegrond verklaard. Op het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep in cassatie heeft de Hoge Raad bij arrest van 8 oktober 2004, nrs. 38.443 en 38.444, de uitspraken van voornoemd Hof vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage. 2.2. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad, van welke gelegenheid beide partijen gebruik hebben gemaakt. 2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 26 januari 2005, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. 3. Vaststaande feiten 3.1. In het geding na verwijzing dient te worden uitgegaan van de door het Gerechtshof te Amsterdam onder 3 van zijn beide uitspraken vastgestelde, in cassatie niet bestreden, feiten, met uitzondering van hetgeen hierna onder 3.2. is opgenomen. 3.2. De op de eerste verdieping aanwezige voorzieningen, zoals de toiletten en het keukenblok, behoren bij deze verdieping en iedere andere verdieping heeft haar eigen vergelijkbare voorzieningen, zodat op de eerste verdieping geen voorzieningen aanwezig zijn die door de gebruikers van de andere verdiepingen moeten worden gebruikt. 3.3. Aan de gedingstukken ontleent het Hof verder de volgende niet tussen partijen in geschil zijnde feiten. Belanghebbende gebruikt alle kamers op de eerste verdieping in het kantoorgebouw. Deze kamers zijn afzonderlijk afsluitbaar; de verdieping als geheel is dat niet. Belanghebbende heeft geen andere kamers in het pand in gebruik. De indeling is - naar belanghebbende ter zitting van het Hof te Amsterdam heeft verklaard - zodanig dat niet voor de hand ligt dat de kamers op de eerste verdieping door verschillende gebruikers worden gebruikt. 4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen 4.1. Na verwijzing is tussen partijen in geschil of de door belanghebbende gebruikte ruimten op de eerste verdieping van het pand a-straat 1 te Z gezamenlijk een onroerende zaak vormen als bedoeld in artikel 16 van de Wet Waardering Onroerende Zaken (hierna: de Wet). 4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze baseren, verwijst het Hof naar de gedingstukken. 5. Conclusies van partijen 5.1. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot vernietiging van de aanslagen. 5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de beroepen. 6. Overwegingen omtrent het geschil 6.1. De Hoge Raad heeft in genoemd arrest van 8 oktober 2004 overwogen dat de enkele omstandigheid dat een kamer in een gebouw afsluitbaar is, nog niet meebrengt dat die kamer blijkens zijn indeling bestemd is om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt in de daaraan in artikel 16, aanhef en letter c, van de Wet te hechten betekenis. Anders dan belanghebbende blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting meent, is daarmee de kous niet af. Er zijn immers naast dat feit nog andere feiten en omstandigheden die tezamen tot het oordeel kunnen leiden dat de wijze waarop de Inspecteur in dit geval het voor de Wet relevante object heeft bepaald - te weten de eerste verdieping - juist is. Juist met het oog op de beoordeling daarvan heeft de Hoge Raad de zaak verwezen naar dit Hof. 6.2. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en letter c, van de Wet wordt voor de toepassing van de Wet als één onroerende zaak aangemerkt een gedeelte van een gebouwd of ongebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt. 6.3. Het Hof neemt bij de beoordeling van het geschil het volgende in aanmerking: (1) alle kamers op de eerste verdieping zijn in gebruik bij één gebruiker, (2) die kamers zijn afzonderlijk afsluitbaar, (3) het ligt niet voor de hand dat de kamers op de eerste verdieping door verschillende gebruikers worden gebruikt, (4) deze kamers worden gebruikt tezamen met de toilet- en keukenvoorzieningen op de eerste verdieping, (5) die voorzieningen worden niet gebruikt door de gebruikers van andere verdiepingen. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat deze eerste verdieping als geheel een object als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en letter c, van de Wet is. Dat de eerste verdieping niet in haar geheel afsluitbaar is, maakt dit, gelet op de afsluitbaarheid van alle afzonderlijke kamers op deze verdieping en het feitelijke en praktisch voor de hand liggende gebruik van de verdieping, niet anders. 6.4. De eerste verdieping van dit pand is dus terecht aangemerkt als een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van de Wet. De beroepen zijn ongegrond. 7. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 8. Beslissing Het Gerechtshof verklaart de beroepen ongegrond. Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Schuurman, Vierhout en D.A. Verburg. De beslissing is op 9 maart 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier. (Selanno) (Schuurman) aangetekend aan partijen verzonden: Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.