Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT6321

Datum uitspraak2005-05-27
Datum gepubliceerd2005-05-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/080218-04 (2)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen schadevergoeding wegens het ondergaan van voorlopige hechtenis in de zaak Zuuk. Het onderzoek werd destijds begonnen op grond van de verdenking dat betrokkene de zogenoemde wreekster van Zuuk zou zijn. De officier van justitie heeft betrokkene daarvoor echter niet vervolgd, omdat er onvoldoende bewijzen waren. Wel werd betrokkene vervolgd voor het hebben van een hennepkwekerij, die tijdens de doorzoeking in haar woning werd aangetroffen. Daarvoor heeft betrokkene ook straf gekregen. De dagen die betrokkene voor de zaak Zuuk in verzekering heeft doorgebracht zijn op die straf in mindering gebracht. Tijdens de inverzekeringstelling is betrokkene ook gehoord over de hennepkwekerij. Omdat de zaak, in zijn totaliteit bezien, niet is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, is niet aan de voorwaarde voldaan om een schadevergoeding toe te kennen voor de inverzekeringstelling. Om dezelfde reden krijgt betrokkene ook geen vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. Hoewel de verzoeken dus worden afgewezen, kent de rechtbank op gronden van billijkheid wel een vergoeding toe voor het indienen van die verzoekschriften.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Parketnummer: 06/080218-04 BVS-nummer: 05/30 Op 27 januari 2005 is ter griffie van deze rechtbank ingediend een verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering van: [verzoekster], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], nader te noemen verzoekster. De rechtbank heeft de stukken bezien, waaronder de beslissing van de enkelvoudige kamer d.d. 5 april 2005 tot verwijzing naar de meervoudige kamer, alsmede het opgemaakte proces-verbaal van het verhandelde tijdens de behandeling door de enkelvoudige kamer. Het verzoekschrift is in het openbaar behandeld door de raadkamer op 13 mei 2005. Van deze behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. Overwegingen 1. Tegen verzoekster is een gerechtelijk vooronderzoek geopend ter zake van het misdrijf omschreven in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. In dat kader heeft de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, een doorzoeking in de woning van verzoekster gehouden. Tijdens de doorzoeking is een hennepkwekerij ontdekt. 2. Uit de stukken blijkt dat bij inmiddels onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter van 2 februari 2005 verzoekster is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet. Verzoekster is veroordeeld tot een werkstraf met aftrek van de dagen die verzoekster in verzekering heeft doorgebracht. Het andere feit, overtreding van art. 285 b, is door de officier van justitie geseponeerd wegens onvoldoende wettig bewijs. Beide feiten zijn door de officier van justitie gevoegd opgenomen in een dossier onder één parketnummer. 3. Het verzoekschrift is binnen de daarvoor gestelde termijn ingediend en verzoekster is in zoverre ontvankelijk in haar verzoek. Het verzoek strekt tot toekenning van kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 621,18 en kosten voor indiening en behandeling van de verzoekschriften ex artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering. 4. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de verzochte kosten voor rechtsbijstand, met uitzondering van de kosten voor het opmaken van de onderhavige verzoekschriften, nu op grond van de stukken en het in raadkamer verhandelde moet worden geconcludeerd dat de raadsman geen toevoeging heeft aangevraagd voor de zaak met betrekking tot artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht omdat hij verwachtte een vergoeding op grond van de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering te kunnen indienen. Een toevoeging is wel aangevraagd voor de zaak met betrekking tot artikel 3 van de Opiumwet. De raadsman had de toevoeging voor beide feiten kunnen gebruiken. 5. Artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering bepaalt – voor zover hier van belang – dat de rechtbank een vergoeding kan toekennen op verzoek van de gewezen verdachte voor de door hem gemaakte kosten van rechtsbijstand indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Met “zaak” in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering wordt gedoeld op de samenhang van strafbare feiten welke tezamen op een dagvaarding kunnen voorkomen, door welke ex artikel 258 van het Wetboek van Strafvordering de zaak ter terechtzitting aanhangig wordt gemaakt en waardoor het rechtsgeding een aanvang neemt. Ook strafbare feiten waarvan de officier van justitie de vervolging door sepot heeft beëindigd, behoren naar het oordeel van de rechtbank onder omstandigheden tot de zaak te worden gerekend. Zulke omstandigheden doen zich in dit geval voor. 6. Beide feiten zijn onder één parketnummer door de officier van justitie opgenomen. In het kader van de vervolging ter zake van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht is tijdens de doorzoeking belastend materiaal betreffende de hennepkwekerij gevonden. Verdachte is gedurende de inverzekeringstelling mede gehoord over de hennepkwekerij ofschoon het bevel tot inverzekeringstelling beperkt was tot het meergenoemde misdrijf uit het Wetboek van Strafrecht. De politierechter heeft naar analogie van artikel 27, lid 4, van het Wetboek van Strafrecht de tijd van in verzekering afgetrokken. 7. De zaak van verzoekster is geëindigd als hiervoor vermeld en dus niet zonder oplegging van straf of maatregel in de zin van artikel 591a lid van het Wetboek van Strafvordering. Verzoekster kan derhalve op grond van het bepaalde in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering geen recht doen gelden op vergoeding van kosten van rechtsbijstand. Verzoekster dient voor dit deel van het verzoek niet ontvankelijk te worden verklaard. 8. Ofschoon verzoeker met betrekking tot de vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand niet ontvankelijk dient te worden verklaard, acht de rechtbank, alle omstandigheden en bijzonderheden van de zaak in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van de standaard vergoeding voor de indiening en behandeling van het onderhavige verzoekschrift en het verzoekschrift ex artikel 89 Wetboek van Strafvordering, te weten € 540,-- (inclusief BTW). Beslissing Kent aan verzoekster toe € 540,--. Verklaart verzoekster voor het overige niet ontvankelijk in haar verzoek. Deze beslissing is gegeven door mr. Van Hoorn, fungerend voorzitter, mrs. Van der Hooft en Hemrica, rechters, in tegenwoordigheid van Heebink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2005, welke beslissing door de voorzitter en de griffier is ondertekend.