Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT6470

Datum uitspraak2005-05-25
Datum gepubliceerd2005-05-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 04/686
Statusgepubliceerd


Indicatie

Winkeltijdenwet


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven (zesde enkelvoudige kamer) AWB 04/686 25 mei 2005 12500 Winkeltijdenwet Uitspraak in de zaak van: A, te B, appellant, tegen burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerders, gemachtigde: mr. drs. T.E.U. Uda, werkzaam bij de gemeente Rijswijk. 1. Het procesverloop Bij besluit van 15 december 2003 hebben verweerders het verzoek van appellant om zijn bloemenkiosk alle zondagen geopend te mogen hebben, afgewezen. Bij besluit van 30 maart 2004 hebben verweerders het hiertegen gericht bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 19 april 2004 beroep ingesteld bij de rechtbank te Den Haag. Bij brief van 19 mei 2004 hebben verweerders een verweerschrift ingediend. Bij brief van 18 augustus 2004 heeft de rechtbank het beroepschrift ter behandeling aan het College doorgezonden. Op 30 maart 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant in persoon is verschenen en verweerders zich hebben doen vertegenwoordigen door hun gemachtigde. 2. De beoordeling van het geschil 2.1 Bij het bestreden besluit, in het verweerschrift en ter zitting van het College hebben verweerders gesteld dat zij gehouden zijn de Winkeltijdenwet en de daarop gebaseerde regelgeving toe te passen. In deze regelgeving staat duidelijk omschreven onder welke voorwaarden er een vrijstelling geldt voor het in artikel 2 van de Winkeltijdenwet vervatte verbod op zondag open te zijn dan wel een ontheffing van dit verbod kan worden verleend. De toepasselijke regelgeving bood, mede gelet op de ligging van de betreffende kiosk, geen grondslag op grond waarvan het appellant was of kon worden toegestaan zijn kiosk op alle zondagen geopend te hebben. 2.2 Appellant heeft ter zitting van het College meegedeeld de kiosk inmiddels te hebben verkocht en dat zijn belang bij de onderhavige procedure gelegen is in vergoeding van de door hem geleden schade tengevolge van het door hem onrechtmatig geachte bestreden besluit. Appellant heeft ter ondersteuning van zijn beroep, samengevat, aangevoerd dat hij op grond van de geldende regelgeving geen recht had om elke zondag open te zijn, maar is van mening dat verweerders toch een uitzondering hadden kunnen en moeten maken. De kiosk ligt weliswaar niet binnen de voorgeschreven afstand van een begraafplaats en een verzorgingstehuis, maar toch dichtbij. Bovendien voorziet het aanbieden van bloemen en planten op zondag in een behoefte en is het voor appellant financieel gunstiger om op zondag open te zijn. Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat hij, als hij een ander geloof, bijvoorbeeld het islamitische, had gehad, zijn kiosk wel op zondag open had mogen zijn, hetgeen hij discriminatoir acht. 2.3 Het College overweegt allereerst dat het appellant, hetgeen hij ook erkent, op grond van de toepasselijke regelgeving niet was toegestaan om elke zondag open te zijn. De stelling van appellant dat verweerders hem niettemin hadden moeten toestaan zijn kiosk op zondag open te hebben, omdat de kiosk dichtbij een begraafplaats en een verzorgingsplaats ligt, het aanbieden van bloemen en planten op zondag in een behoefte voorziet en het voor appellant financieel gunstiger is om op zondag open te zijn, kan niet worden onderschreven. Verweerders zijn immers gehouden de Winkeltijdenwet en de bij of krachtens deze wet gestelde bepalingen toe te passen en zijn niet bevoegd in strijd met de geldende regels ontheffing van het eerdergenoemde verbod te verlenen. Het standpunt van appellant dat er sprake is van discriminatie nu degenen met een ander geloof wel op zondag wel open mogen zijn, kan hem evenmin baten. Het College overweegt hiertoe als volgt. Ingevolge artikel 6 van de Winkeltijdenwet verlenen burgemeester en wethouders, voorzover hier van belang, op verzoek ontheffing van het verbod op zondag open te zijn, indien de eigenaar of beheerder tot een kerkgenootschap behoort, dat de wekelijkse rustdag op een andere dag dan de zondag houdt, of te goeder trouw verklaart een godsdienst of levensovertuiging te belijden welke vordert dat de wekelijkse rustdag op een andere dag dan de zondag wordt gehouden. Zoals appellant zelf erkent, kan hij aan deze wettelijke bepaling geen aanspraak ontlenen, zodat verweerders terecht hebben geweigerd op grond hiervan ontheffing te verlenen. Voorzover appellant van opvatting is dat deze bepaling wegens discriminatie onverbindend moet worden verklaard, kan en zal in de onderhavige beroepsprocedure aan deze opvatting voorbij worden gegaan, nu deze immers niet tot het door appellant gewenste resultaat kan leiden dat aan hem ontheffing had behoren te worden verleend. 2.4 Het beroep van appellant dient derhalve ongegrond te worden verklaard. 2.5 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 3. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Rozenbrand als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2005. w.g. E.J.M. Heijs w.g. R.P.H. Rozenbrand