Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT6480

Datum uitspraak2005-04-26
Datum gepubliceerd2005-05-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers220000003905
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gevoerd verweer ter zake van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld, dat de verdachte in strijd met de ambts-instructie voor de politie met toepassing van overmatig geweld is aangehouden. De verdachte zou letsel hebben opgelopen doordat, tijdens de aanhouding en het aanbrengen van handboeien, de verdachte tegen de grond zou zijn gewerkt door drie of vier opsporingsambtenaren en doordat hem, terwijl hij op de grond lag, verscheidene kniestoten in de onderrug zouden zijn toegediend. Het nadeel dat de verdachte hierdoor gedurende enige tijd zou hebben ondervonden is pijn en letsel. Hij had de volgende dag een blauwe plek rechtsonder bij zijn ribben. De verdediging bepleit strafvermindering met toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.


Uitspraak

Rolnummer: 22-000039-05 Parketnummer(s): 09-037256-02 Nummer Hoge Raad: 00011/04 Datum uitspraak: 26 april 2005 TEGENSPRAAK Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken Arrest na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden, gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van 30 september 2002 in de strafzaak tegen de verdachte: [naam] Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en - na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 12 april 2005. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd. Procesgang In eerste aanleg is de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het beslag als in het vonnis vermeld. Dit hof heeft in hoger beroep bij arrest van 7 oktober 2003 - met vernietiging van bovengenoemd vonnis - de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van honderdtachtig uren subsidiair negentig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het beslag als in het arrest vermeld. De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 21 december 2004 voormeld arrest vernietigd en de zaak naar dit gerechtshof terugverwezen teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen. Gevoerd verweer ter zake van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld, dat de verdachte in strijd met de ambts-instructie voor de politie met toepassing van overmatig geweld is aangehouden. De verdachte zou letsel hebben opgelopen doordat, tijdens de aanhouding en het aanbrengen van handboeien, de verdachte tegen de grond zou zijn gewerkt door drie of vier opsporingsambtenaren en doordat hem, terwijl hij op de grond lag, verscheidene kniestoten in de onderrug zouden zijn toegediend. Het nadeel dat de verdachte hierdoor gedurende enige tijd zou hebben ondervonden is pijn en letsel. Hij had de volgende dag een blauwe plek rechtsonder bij zijn ribben. De verdediging bepleit strafvermindering met toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Afwegingskader van het hof Het hof stelt voorop dat bij een aanhouding niet meer dan passend geweld is toegestaan, met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bovenmatige geweldstoepassing bij de aanhouding is een vormverzuim, begaan bij het voorbereidende onderzoek (artikel 132 van het Wetboek van Strafvordering). De aanhouding waarover wordt geklaagd, is geschied in het kader van het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van het aan hem thans tenlastegelegde feit waarover het gerechthof heeft te oordelen. Het beweerde verzuim is volgens de raadsman reeds bij de toetsing van de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling naar voren gebracht met het oog op het niet rechtmatig doen achten van de inverzekeringstelling, al heeft de toetsende rechter-commissaris vastgelegd dat de verdediging zich ter zake van de rechtmatigheid van de inverzekering-stelling heeft gerefereerd aan zijn oordeel. In het arrest van de Hoge Raad d.d. 30 maart 2004 (NJ 2004, 376) is gesteld, dat artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing is bij vormverzuimen die betrekking hebben op bevelen inzake de toepassing van vrijheidsbenemende dwangmiddelen welke kunnen worden voorgelegd aan de rechter-commissaris die krachtens de wet belast is met het toezicht op de toepassing dan wel de voortduring van bepaalde tijdens het voorbereidende onderzoek bevolen vrijheidsbenemende dwangmiddelen en die aan dergelijke verzuimen rechts-gevolgen kan verbinden ten aanzien van de voortzetting van de vrijheidsbeneming. Uit de terugwijzing door de Hoge Raad van de onderhavige zaak moet kennelijk worden afgeleid dat de eventuele toepassing van ongepast geweld bij de aanhouding geen kwestie is die geconsumeerd is door de mogelijkheid van de rechter-commissaris daar bij de toetsing van de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling gevolgen aan te verbinden. Toepassing van ongepast geweld bij aanhouding kan, zo begrijpt het hof de Hoge Raad in zijn arrest, een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering opleveren. Ongepaste uitoefening van geweld jegens de verdachte bij een aanhouding schendt het respect voor de lichamelijke integriteit van de verdachte, het vertrouwen in de strafrechtelijke procedure en het vertrouwen in opsporingsambtenaren, nodig om jegens hen in vrijheid verklaringen te kunnen afleggen omtrent de feiten en omstandigheden aangaande de verdenking. De ernst en de gevolgen van ongepaste toepassing van geweld hangen af van de mate van ongepastheid in de gegeven omstandigheden. Het nadeel daarvan betreft in het kader van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering met name de vraag in hoeverre de verdachte daardoor in zijn verdediging is geschaad. Grove schending van de lichamelijke integriteit van een verdachte door opspo-ringsambtenaren kan naar het oordeel van het hof de goede procesorde in een zaak onherstelbaar schenden, zelfs indien de verdediging tegen een tenlastegelegd feit daardoor verder niet wordt belemmerd. Vaststellingen van het hof Het hof heeft kennisgenomen van het medisch verslag slachtofferonderzoek d.d. 24 juni 2002 omtrent de klachten van de verdachte. Het rapport, dat is opgemaakt door een arts op de dag na de aanhouding, bevindt zich in kopie in het dossier. Het hof heeft voorts ter terechtzitting de verbalisant E.M. [naam1] gehoord, die volgens zijn proces-verbaal (politie Hollands-Midden, District Rijn- en Veenstreek/Team Leiderdorp, nr. PL1630/02-047945) de aanhouding heeft verricht. Het hof komt tot de volgende feitelijke vaststellingen: Bij de verdachte is een blauwe plek geconstateerd rechts ter hoogte van de onderste ribben. Verder heeft de verdachte pijnklachten geuit, gesitueerd in de onderrug in of bij zijn ruggegraat. De genezing van de kwetsuur zou volgens het onderzoeksverslag van de arts 3 tot 6 weken in beslag kunnen nemen. Die tijd heeft, naar het hof bekend is, een blauwe plek nodig om te verdwijnen. De verbalisant heeft ter zitting als getuige onder ede verklaard, dat hij zich de aanhouding goed kan herinneren, dat de aanhouding heeft plaatsgevonden na een wilde achtervolging over een zeer bochtige weg, waarbij vele politieauto's waren betrokken. Bijna klem gereden, is de auto waarin de verdachte meereed met nog aanzienlijke snelheid over een betonnen rand geschoten. De betonnen rand had naar schatting een hoogte van meer dan een decimeter. De chauffeur van de inmiddels aan de onderzijde beschadigde auto heeft nog geprobeerd andermaal over de betonnen rand te gaan in een poging verder te vluchten, maar is daar blijven steken. De weergave van de achtervolging en de wijze waarop de auto tot stilstand kwam is door de verdachte niet betwist, evenmin betwist hij dat hij het voor zijn aanhouding in zijn broek had gedaan, naar het hof aanneemt als gevolg van de doorgestane angsten tijdens de levensgevaarlijke autorit. De verbalisant heeft voorts verklaard, dat de verdachte bij de aanhouding in een voor de verbalisant vreemde taal aan het schelden leek, maar dat hij geen lichamelijk verzet bood tegen de aanhouding. De verbalisant had de verdachte volgens zijn verklaring aan een hand uit de auto geleid en daarna zonder moeite de boeien om kunnen doen, terwijl de verdachte tegen een hek of vangrail stond. Daarna is hij onder het oog van de verbalisant door andere opsporingsambtenaren zonder enige strubbeling in een politieauto geplaatst. De verbalisant heeft hem na het verlaten van die auto zien lopen en daarbij geen ongemak opgemerkt. De verdachte betwist dit onderdeel van de verklaring van de verbalisant. Volgens de verdachte zou hij eerst uit de auto zijn getrokken en vervolgens door drie of vier opsporingsambtenaren voor het aanbrengen van handboeien tegen de grond zijn gewerkt en op de grond liggend verscheidene kniestoten in de onderrug hebben opgelopen. Een knie zou in zijn nek zijn gezet. Deze lezing van de verdachte van de arrestatie vindt geen steun in de naar aanleiding daarvan door het hof gehoorde getuige [naam1]. De blauwe plek van de verdachte kan bij allerlei gelegenheden zijn ontstaan. Voor de pijn in zijn onderrug lijkt de autorit, in het bijzonder de manoeuvre over de betonnen rand, een aannemelijker verklaring dan de gang van zaken bij de arrestatie. Bij deze stand van zaken acht het hof de lezing van de verdachte niet aannemelijk. Een wettelijke verplichting voor het hof om een dieper gaand onderzoek naar de omstandigheden van de aanhouding in te stellen kent het hof niet. Als de verdediging een verder onderzoek hiernaar wenst, staat haar de weg open een klacht over politie-optreden in te dienen. Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: (zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt) Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Strafmotivering De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak. De verdachte en zijn mededaders hebben hierbij een fors geldbedrag weggenomen. Dit is een feit dat niet alleen financiële schade, maar ook overlast en gevoelens van onrust met zich brengt. Anderzijds is de verdachte, 56 jaar toen hij het feit pleegde, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 2 maart 2005, twee keer eerder tot een geldboete veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten en sedert twee jaar voor dergelijke feiten niet meer met de politie in aanraking geweest. Het hof is van oordeel dat in deze omstandigheden nog eenmaal kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur. Beslag Van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedragen, zoals deze vermeld zijn onder nummer 1 tot en met 15 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zal het hof de teruggave gelasten aan M.J. [naam2] nu ter terechtzitting in hoger beroep aannemelijk is geworden dat deze geldbedragen afkomstig zijn van de gepleegde woninginbraak. Van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag, zoals dit vermeld is onder nummer 16 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 63, 310 en 311 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde. Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 90 (negentig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Gelast de teruggave van de op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde geldbedragen onder de nummers 1 tot en met 15 aan M.J. [naam2]. Gelast de teruggave van het op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde geldbedrag onder nummer 16 aan de verdachte. Dit arrest is gewezen door mrs. Koning, Silvis en Mos-Verstraten, in bijzijn van de griffier mr. Rutten. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 april 2005.