Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT6599

Datum uitspraak2005-05-20
Datum gepubliceerd2005-06-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/057550-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontnemingsvordering: soortgelijke feiten? voordeel door het niet afsluiten van een wettelijk verplichte verzekering? Voor de ontnemingsprocedure geldt dat de officier van justitie uiterlijk bij het requisitoir in de strafzaak een voornemen tot ontnemen kenbaar dient te maken. De politierechter stelt vast dat de officier van justitie ter terechtzitting van 9 maart 2004 (die betrekking had op het feit van op 8 december 2003) zo'n voornemen kenbaar gemaakt heeft . De politierechter stelt tevens vast dat een dergelijke voornemen niet kenbaar is gemaakt bij de eerdere veroordelingen voor dezelfde feiten. Het is naar oordeel van de politierechter in strijd met de strekking van de ontnemingsmaatregel om het voordeel te ontnemen uit "soortgelijke feiten" waarvoor verdachte reeds is veroordeeld, maar die niet tot toepassing van een ontnemingsmaatregel hebben geleid, waar dit laatste wel mogelijk is geweest. Inzoverre is de officier van justitie in de huidige vordering niet ontvankelijk. De maatregel van artikel 36e Wetboek van Strafrecht strekt ertoe te bereiken dat de veroordeelde in de vermogenspositie wordt gebracht die zou hebben bestaan indien hij niet onrechtmatig had gehandeld. Verdachte heeft nagelaten een aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen te sluiten. Tegenover het besparen van verzekeringspremie staat dat er ook geen recht is op dekking bij schade. Gelet op dit gevolg kan de bespaarde premie niet kan worden gezien als voordeel in de zin van artikel 36e Wetboek van Strafrecht waaronder begrepen de besparing van kosten. De politierechter zal de vordering dan ook afwijzen.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer: 04/057550-03 Uitspraak: 20 mei 2005 Beslissing ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Roermond tegen: [voornamen] [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [adres], Onderzoek van de zaak. De politierechter heeft op 22 april 2005 gehoord: - de officier van justitie - de raadsman van [naam verdachte] voornoemd, mr. P.C. Saris, advocaat te Eindhoven. De politierechter heeft kennis genomen van de processtukken, waaronder het vonnis van de politierechter in de rechtbank Roermond d.d. 9 maart 2005 in de zaak met parketnummer 04/057550-03, waarbij [naam verdachte] is veroordeeld wegens overtreding van artikel 9, eerste lid, artikel 9, tweede lid en artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 alsmede voor overtreding van artikel 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (het als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden). De onderhavige vordering van het openbaar ministerie heeft betrekking op het laatstgenoemde feit (onverzekerd rijden), hetgeen gepleegd werd op 8 december 2003. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. De raadsman stelt zich op het standpunt dat de officier van justitie voor het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op het onverzekerd rijden met kenteken [Kenteken 1] (periode 07-03-1996 tot 05-08-1996) niet-ontvankelijk is. Hetzelfde moet gelden voor het onverzekerd rijden met de personenauto kenteken [Kenteken 2], in de periode van 24-04-2001 tot heden. Naar aanleiding van dit verweer overweegt de politierechter het volgende. De ontnemingsprocedure is het sequeel van de strafzaak. Voor de ontnemingsprocedure geldt dat, voor zover dat aan verdachte niet al eerder kenbaar is gemaakt, de officier van justitie ingevolge artikel 311 van het Wetboek van Strafvordering uiterlijk bij het requisitoir in de strafzaak kenbaar dient te maken of hij voornemens is een dergelijke vordering aanhangig te maken. De politierechter stelt vast dat de officier van justitie ter terechtzitting van 9 maart 2004 die betrekking had op het feit gepleegd op 8 december 2003, heeft aangekondigd voornemens te zijn een ontnemingsvordering tegen verdachte aanhangig te maken. De politierechter stelt op grond van het proces-verbaal van de Regiopolitie Limburg-Noord, dossiernummer 04-007409 tevens vast dat een dergelijke voornemen niet kenbaar is gemaakt bij de eerdere veroordelingen voor dezelfde feiten. De politierechter gaat er dan ook vanuit dat het openbaar ministerie niet heeft beoogd in die zaken een ontnemingsvordering in te stellen. Het is naar oordeel van de politierechter in strijd met de strekking van de ontnemingsmaatregel om het voordeel te ontnemen uit "soortgelijke feiten" waarvoor verdachte reeds is veroordeeld, maar die niet tot toepassing van een ontnemingsmaatregel hebben geleid, waar dit laatste wel mogelijk is geweest. Gelet op bovenstaande is de politierechter van oordeel dat de officier van justitie enkel ontvankelijk is in zijn vordering voor zover deze betrekking heeft op de periode die, gelet op de mogelijkheden die artikel 36e Wetboek van Strafrecht biedt, voortvloeit uit de veroordeling voor het feit gepleegd op 8 december 2003, te weten de periode vanaf 15 oktober 2003. Bewijsmiddelen. Voor zover de beslissing is uitgewerkt, staan de door de politierechter gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan de beslissing gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a, 365b en 511e van het Wetboek van Strafvordering. Verweren. Door de raadsman is ter terechtzitting betoogd dat van 'voordeel' in de zin van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht geen sprake is en het deel van de vordering waarvoor de officier van justitie wel ontvankelijk is derhalve dient te worden afgewezen. De politierechter overweegt hieromtrent het volgende. De maatregel van artikel 36e Wetboek van Strafrecht strekt ertoe te bereiken dat de veroordeelde in de vermogenspositie wordt gebracht die zou hebben bestaan indien hij niet onrechtmatig had gehandeld. [naam verdachte] heeft in strijd met hetgeen de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen voorschrijft, nagelaten een verzekeringsovereenkomst te sluiten voor de dekking van zijn risico van wettelijke aansprakelijkheid voor motorrijtuigen. Door het (wél) afsluiten van zulk een - wederkerige - overeenkomst zou [naam verdachte] civielrechtelijk weliswaar gehouden zijn tot premiebetaling, doch zou hij tevens gerechtigd zijn geweest tot de door de verzekeraar verschuldigde prestatie van dekking van het verzekerde risico van wettelijke aansprakelijkheid voor de schade veroorzaakt door het aldus verzekerde motorrijtuig. Tegenover het besparen van verzekeringspremie staat dat er ook geen recht is op dekking bij schade, zodat er per saldo geen voordeel is door het achterwege laten van het sluiten van de verzekering. Gelet op deze civielrechtelijke consequenties van het niet aangaan van een verzekeringsovereenkomst in de zin van art. 2 van de Wet aansprakelijkheids-verzekering motorrijtuigen, is de politierechter van oordeel dat de bespaarde premie niet kan worden gezien als voordeel in de zin van artikel 36e Wetboek van Strafrecht waaronder begrepen de besparing van kosten. De politierechter zal de vordering dan ook afwijzen. BESLISSING. De politierechter verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk voor het gedeelte van de vordering als voornoemd en wijst de vordering voor het overige af. Deze beslissing is gegeven door mr. N.J.M. Ruyters, in tegenwoordigheid van mr. E.F.D. Engelhard als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2005