Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT6677

Datum uitspraak2005-06-01
Datum gepubliceerd2005-06-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200661104
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie In de onderhavige zaak is, blijkens het dossier, op 24 augustus 2004 aangifte gedaan tegen de verdachte door diens vader. Op grond van het bepaalde in de artikelen 316 lid 2 juncto 353 van het Wetboek van Strafrecht kan op grond van die aangifte slechts vervolging van de verdachte plaatsvinden indien er tevens een overeenkomstig de artikelen 66 en 67 van het Wetboek van Strafrecht rechtsgeldige klacht door de aangever is ingediend die niet -tijdig- is ingetrokken.


Uitspraak

Rolnummer: 22-006611-04 Parketnummer: 09-118437-04 Datum uitspraak: 1 juni 2005 TEGENSPRAAK Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van 20 oktober 2004 in de strafzaak tegen de verdachte: [naam] Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 18 mei 2005. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie In de onderhavige zaak is, blijkens het dossier, op 24 augustus 2004 aangifte gedaan tegen de verdachte door diens vader. Op grond van het bepaalde in de artikelen 316 lid 2 juncto 353 van het Wetboek van Strafrecht kan op grond van die aangifte slechts vervolging van de verdachte plaatsvinden indien er tevens een overeenkomstig de artikelen 66 en 67 van het Wetboek van Strafrecht rechtsgeldige klacht door de aangever is ingediend die niet -tijdig- is ingetrokken. Het hof heeft in dit verband op grond van de dossierstukken en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep het volgende vastgesteld. In het proces-verbaal nr. 1573/2004/15645-6 van de politie Haaglanden, opgemaakt op 25 augustus 2004 door verbalisant [naam1] is als bijlage (pagina 010) opgenomen een proces-verbaal, dat -zakelijk weergegeven- de verklaring bevat van verbalisant [naam2] dat door de vader, aangever [naam3], op 24 augustus 2004 de hier bedoelde klacht is gedaan. Anders dan artikel 163 van het Wetboek van Strafvordering voorschrijft, is deze kennelijk gedane schriftelijke klacht evenwel niet door de klager ondertekend. Nu aan de formele voorwaarden voor rechtsgeldige indiening van de klacht niet is voldaan, dient het hof te onderzoeken of de klachtgerechtigde vader op de juiste wijze een klacht heeft willen indienen en handhaven. Daaromtrent bevat het dossier een brief van de klachtgerechtigde vader, d.d. 18 oktober 2004, waaruit niet anders kan worden afgeleid dan dat de vader op 24 augustus 2004 inderdaad bedoelde klacht heeft willen indienen, maar tevens dat hij deze klacht enkele dagen later -in elk geval minder dan acht dagen na 24 augustus 2004- op hetzelfde politiebureau heeft willen intrekken, hetgeen naar het oordeel van de klager -zakelijk weergegeven- door toedoen van de betrokken politie-ambtenaren ten onrechte niet heeft geleid tot een formele intrekking. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat niet uit de feitelijke omstandigheden kan worden afgeleid dat er thans -naar de kennelijke wens van klager- sprake is van een rechtsgeldig ingediende en gehandhaafde klacht. Dat -zoals door het openbaar ministerie ter zitting is aangegeven- een van de (mogelijk) betrokken politieambtenaren zich thans de door de klager gestelde toedracht niet (meer) kan herinneren, doet daaraan niet af. Nu vervolging van het onderhavige feit, bij gebreke van de daartoe vereiste rechtsgeldig ingediende, niet ingetrokken klacht niet is toegelaten, dient het openbaar ministerie in de vervolging niet-ontvankelijk te worden verkaard, onder vernietiging van het vonnis waarvan beroep. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging. Dit arrest is gewezen door mrs. Ritter, Van Dissel en Fleers, in bijzijn van de griffier mr. De Boer. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 juni 2005.