Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT6811

Datum uitspraak2005-05-26
Datum gepubliceerd2005-06-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/3314 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Onderhavige brief is ten onrechte aangemerkt als een besluit. Het bezwaar tegen deze brief had niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.


Uitspraak

04/3314 WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Appellante heeft hoger beroep doen instellen tegen de tussen partijen door de rechtbank Haarlem op 6 mei 2004 onder kenmerk 03/1106 gewezen uitspraak. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld ter zitting van de Raad op 20 mei 2005, waar namens appellante is verschenen de in haar dienst werkzame controller [naam controller], en gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M.J.M. Oltmans, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. II. MOTIVERING De Raad gaat uit van de in de aangevallen uitspraak vastgestelde, tussen partijen niet in geschil zijnde feiten. Gedaagde heeft appellante op haar verzoek toestemming verleend vanaf 1 januari 2003 eigen risicodrager als bedoeld in artikel 75 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) te zijn. Bij het aanvragen van het eigen risicodragerschap heeft appellante niet onderkend dat aan één van haar ex-werknemers met ingang van 24 juli 2001 een WAO-uitkering was toegekend. Bij brief van 2 januari 2003 heeft gedaagde aan appellante bericht dat zij vanaf 1 januari 2003 de betreffende WAO-uitkering aan haar ex-werknemer moet betalen. Bij het bestreden besluit van 22 mei 2003 is het daartegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Op grond van de door haar zelf gevraagde toestemming is appellante vanaf 1 januari 2003 eigen risicodrager. Het daarop betrekking hebbende besluit is onherroepelijk. Ingevolge artikel 75a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO draagt zij zodoende gedurende vijf jaar nadat de WAO-uitkering is ingegaan het risico van de betaling van die uitkering die is toegekend aan de werknemer die, kort gezegd, op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag tot haar in dienstbetrekking stond. Is een dergelijke uitkering ingegaan vóór de dag waarop de werkgever eigen risicodrager wordt, dan wordt, blijkens artikel 75b, eerste lid, van de WAO, het risico van de betaling vanaf die dag door de werkgever gedragen. Ingevolge het overeenkomstig van toepassing verklaarde artikel 75a, vierde lid, van de WAO betaalt de eigen risicodrager de door gedaagde toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering namens gedaagde aan de betrokken werknemer. Laat de eigen risicodrager betaling van deze uitkering na, dan betaalt gedaagde de uitkering en verhaalt deze uitkering op de eigen risicodrager. De Raad overweegt, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 11 november 2004, USZ 2005, 31, ambtshalve het volgende. Op grond van artikel 7:1, gelezen in samenhang met artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), staat tegen een besluit bezwaar open. Onder een besluit wordt, blijkens artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. De brief van 2 januari 2003 is geen besluit in deze zin. De brief bevat informatie over de direct uit de wet voortvloeiende gevolgen van het eigen risicodragerschap na de toekenning van een WAO-uitkering aan een (ex-) werknemer van appellante, en mist, naast het besluit ex artikel 75a, vierde lid, van de WAO, zelfstandige betekenis. Gedaagde had het bezwaar van appellante daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren. De rechtbank heeft ten onrechte nagelaten het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. De Raad zal doen wat de rechtbank had behoren te doen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De Raad ziet geen aanleiding onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding, nu hem niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; Verklaart het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar betaalde recht, totaal € 641,-- aan haar vergoedt. Aldus gegeven door mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2005. (get.) R.C. Stam. (get.) J.P. Mulder.