Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT6867

Datum uitspraak2005-06-07
Datum gepubliceerd2005-06-09
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/19775
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / ingangsdatum schadevergoeding / tijdig beroep. Op 22 april 2004 is de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij uitspraken van de rechtbank, laatstelijk op 23 december 2004, zijn eerdere beroepen strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 2 mei 2005 is namens de vreemdeling beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Verzocht wordt om schadevergoeding vanaf één maand na de laatste uitspraak, dan wel vanaf 18 maart 2005, op welke datum de vreemdeling is gevorderd mee te werken aan het onderzoek. Verweerder is op 10 mei 2005 overgegaan tot opheffing van de bewaring. De vreemdeling zet het beroep voort met het oog op schadevergoeding. De rechtbank overweegt dat thans niet valt uit te sluiten dat verweerder, mede in aanmerking genomen de zeer lange duur van de bewaring, bij afweging van de betrokken belangen, aanleiding had kunnen vinden de bewaring eerder op te heffen dan thans is geschied. Daar staat evenwel tegenover dat het op de weg van de vreemdeling ligt om de schade ten gevolge van een langdurige bewaring te beperken door daartegen zo tijdig mogelijk beroep in te stellen. Dat de huidige gemachtigde deze zaak eerst eind april 2005 heeft overgenomen van de voorafgaande gemachtigde maakt dat niet anders. Na de uitspraak van 23 december 2004 is eerst op 2 mei 2005 opnieuw beroep ingesteld. De rechtbank ziet in de gang van zaken aanleiding om schadevergoeding toe te kennen met ingang van 2 mei 2005.


Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE ZITTINGHOUDENDE TE ’S-HERTOGENBOSCH sector bestuursrecht enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken UITSPRAAK Zaaknummer : AWB 05/19775 Datum uitspraak: 7 juni 2005 Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 96 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in het geschil tussen: A alias A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1982 en van Algerijnse nationaliteit, hierna te noemen: de vreemdeling, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, hierna te noemen: verweerder. Zitting: 31 mei 2005. De vreemdeling is niet verschenen, doch vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. M. Haverkort, kantoorgenoot van zijn gemachtigde mr. A.M.J. van der Weide, advocaat te Nieuwegein. Verweerder is verschenen bij gemachtigde A. van Rheenen. I. PROCESVERLOOP Op 22 april 2004 is de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij uitspraken van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 10 mei 2004, 21 juni 2004, 27 juli 2004, 2 september 2004 en 23 december 2004, zijn eerdere beroepen, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 2 mei 2005, diezelfde datum ontvangen ter griffie van de rechtbank, is namens de vreemdeling beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht. Naar aanleiding van dit beroepschrift heeft verweerder op 10 mei 2005 bericht dat de bewaring met ingang van 10 mei 2005 is opgeheven. Bij brief van 13 mei 2005 heeft de gemachtigde van de vreemdeling de rechtbank laten weten het beroep te willen voortzetten met het oog op schadevergoeding. De rechtbank heeft op 13 mei 2005 het vooronderzoek gesloten en bepaald dat het onderzoek ter zitting niet achterwege kan blijven. II. OVERWEGINGEN Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing. In het onderhavige geval is verweerder overgegaan tot opheffing van de bewaring voordat de rechtbank het tegen die maatregel ingestelde beroep heeft kunnen behandelen. Gelet op het verzoek tot schadevergoeding dient thans te worden vastgesteld of de maatregel van bewaring reeds op enig moment voor de opheffing ervan door verweerder onrechtmatig was en, zo ja, of aanleiding bestaat tot toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000. Namens de vreemdeling is verzocht om toekenning van schadevergoeding vanaf 23 januari 2005, te weten één maand na de laatste uitspraak van de rechtbank, dan wel vanaf 18 maart 2005, op welke datum blijkens het verhandelde ter zitting door verweerder van de vreemdeling is gevorderd mee te werken aan het onderzoek. De rechtbank overweegt als volgt. Zoals uit de rubriek Procesverloop blijkt, heeft de rechtbank laatstelijk bij uitspraak van 23 december 2004 de voortzetting van de bewaring tot dan toe rechtmatig geacht. Thans valt niet uit te sluiten dat verweerder, mede in aanmerking genomen de zeer lange duur van de bewaring, bij afweging van de betrokken belangen aanleiding had kunnen vinden om de bewaring op te heffen op een eerder tijdstip dan thans is geschied. Daar staat evenwel tegenover dat het op de weg van de vreemdeling ligt om de schade ten gevolge van een langdurige inbewaringstelling te beperken door daartegen zo tijdig mogelijk beroep in te stellen. Dat de huidige gemachtigde van de vreemdeling deze zaak eerst eind april 2005 heeft overgenomen van de voorafgaande gemachtigde maakt het vorenstaande niet anders. In de onderhavige situatie heeft de vreemdeling na de uitspraak van de rechtbank d.d. 23 december 2004, waarbij het voortduren van de bewaring rechtmatig is bevonden, eerst op 2 mei 2005 opnieuw beroep ingesteld. De rechtbank ziet in deze gang van zaken aanleiding om schadevergoeding toe te kennen met ingang van 2 mei 2005. Overeenkomstig artikel 27 van het wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 10 mei 2005, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding. zodat de vreemdeling in beginsel over de periode van 2 mei 2005 tot en met 9 mei 2005 schadevergoeding toekomt. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 95,- voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 70,- voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht. In totaal bedraagt de schadevergoeding 8 x € 70,- is € 560,-. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 644,- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: * 1 punt voor het indienen van het beroepschrift; * 1 punt voor het verschijnen ter zitting; * waarde per punt € 322,-; * wegingsfactor 1. Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank. Mitsdien wordt beslist als volgt. III. BESLISSING De rechtbank, - verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 560,-; - veroordeelt verweerder in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden, te voldoen aan de griffier. Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van P. Bijen als griffier op 7 juni 2005. Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 560,-,- (ZEGGE: VIJFHONDERDZESTIG EURO). Aldus gedaan op 7 juni 2005 door mr. E.H.B.M. Potters. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Afschrift verzonden: